ABRvS, 03-03-2020, nr. 201905138/2/A2
ECLI:NL:RVS:2020:2018
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
03-03-2020
- Zaaknummer
201905138/2/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2020:2018, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 03‑03‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 03‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 11 juli 2018 heeft het college het verzoek van [appellanten] om het toekennen van een dwangsom wegens te laat beslissen op het verzoek om een vergoeding van de kosten in bezwaar, afgewezen.
201905138/2/A2.Datum uitspraak: 3 maart 2020
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Cornjum, gemeente Leeuwarden,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 juni 2019 in zaak nr. 18/3928 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2018 heeft het college het verzoek van [appellanten] om het toekennen van een dwangsom wegens te laat beslissen op het verzoek om een vergoeding van de kosten in bezwaar, afgewezen.
Bij besluit van 29 november 2018 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 40,00.
Bij uitspraak van 26 juni 2019 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. Bij brief van 11 september 2017 hebben [appellanten] de rechtsvoorganger van het college, het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarderadeel, in gebreke gesteld, omdat nog geen besluit was genomen op hun bezwaar van 19 mei 2017. Bij besluit van 26 september 2017, verzonden 27 september 2017, heeft de rechtsvoorganger van het college het bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 25 juni 2018 heeft de rechtbank het beroep van [appellanten] gegrond verklaard, het besluit van 27 september 2017 herroepen, de hoogte van de planschade vastgesteld op € 22.000,00 en aan [appellanten] een vergoeding van de kosten in bezwaar toegekend.
2. [ appellanten] hebben het college verzocht om een dwangsom vast te stellen van € 1.260,00, omdat de rechtsvoorganger van het college nooit heeft beslist op het verzoek tot toekenning van proceskosten. Bij het besluit van 11 juli 2018 heeft het college dit verzoek afgewezen, omdat na de ingebrekestelling tijdig is beslist. Bij het besluit van 29 november 2018 heeft het college alsnog een dwangsom van € 40,00 toegekend omdat bij nader inzien moet worden vastgesteld dat het besluit van 27 september 2017 twee dagen te laat aan [appellanten] is verzonden.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij in haar uitspraak van 25 juni 2018 het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van eisers om de proceskosten voor de bezwaarfase te vergoeden, heeft vernietigd en heeft, zelf in de zaak voorziend, het college veroordeeld in de gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Nu [appellanten] de rechtbank niet hebben verzocht om, met beroep op artikel 8:55c van de Awb, de hoogte van de dwangsom vast te stellen, heeft de rechtbank daarover geen oordeel gegeven. Dat betekent niet dat het college daarover alsnog een besluit moet nemen. Het college heeft het bezwaar op dit punt dan ook terecht ongegrond verklaard, aldus de rechtbank.
4. [ appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft gemotiveerd waarom het college geen besluit meer hoefde te nemen op het verzoek om proceskostenveroordeling. Artikel 8:55c van de Awb heeft betrekking op een beroep wegens niet tijdig behandelen en niet op een gewoon beroep. Zij konden niet eerder een dwangsom vorderen, omdat de rechtbank pas in de aangevallen uitspraak melding heeft gemaakt van een niet tijdig besluit. Indien al sprake zou zijn van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, is er geen grond voor het oordeel dat het recht op een eventuele dwangsom teniet zou gaan, indien niet aan de rechtbank is verzocht de hoogte van een dwangsom vast te stellen, aldus [appellanten].
4.1. De ingebrekestelling van 11 september 2017 strekt ertoe dat de rechtsvoorganger van het college alsnog een besluit zou nemen op het bezwaarschrift van 19 mei 2017. Met het besluit van 26 september 2017 is alsnog een inhoudelijke beslissing genomen op dit bezwaarschrift. Hiermee is aan de verplichting een besluit op bezwaar te nemen, voldaan. Dat het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten niet uitdrukkelijk is afgewezen, betekent niet dat een beslissing op bezwaar is uitgebleven. Het verzoek om vergoeding van proceskosten maakt deel uit van het bezwaar. De beslissing op dat verzoek ligt in de beslissing op bezwaar besloten. Tegen het uitblijven van een uitdrukkelijke beslissing op het verzoek om vergoeding van de proceskosten bij de beslissing van 26 september 2017, kon daarom niet afzonderlijk beroep worden ingesteld. Van het verbeuren van een dwangsom kan reeds hierom geen sprake zijn. Aan verdere bespreking van de gronden van het hoger beroep komt de Afdeling niet toe.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Jansenlid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2020
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
17.