Hof Amsterdam, 05-04-2019, nr. 23-002791-17
ECLI:NL:GHAMS:2019:1358
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
05-04-2019
- Zaaknummer
23-002791-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:1358, Uitspraak, Hof Amsterdam, 05‑04‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1955
Uitspraak 05‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplichtigheid brandstichting. Bevestiging vonnis met aanvulling van de gronden van de bewijsbeslissing en wijziging door een bewijsmiddel toe te voegen en de bewijsmotivering ten aanzien van het opzet te vervangen.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002791-17
Datum uitspraak: 5 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 27 juli 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-871931-16 en
18-730143-15 (TUL) tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 juli 2018 en 22 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en de gronden waarop het berust, zodat het vonnis zal worden bevestigd. Wel zal het hof de gronden van de bewijsbeslissing aanvullen en wijzigen door een bewijsmiddel toe te voegen en de bewijsmotivering van de rechtsbank ten aanzien van het opzet te vervangen.
Bewijsmiddelen
Het hof voegt aan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen het volgende bewijsmiddel toe.
De verklaring van de getuige [medeverdachte] afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 22 maart 2019.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
U vertelt mij dat op 25 juni 2016 de auto van meneer [benadeelde] in brand is gestoken. Dat heb ik gedaan. De reden van de brandstichting van de auto is dat ik daar opdracht toe heb gekregen. Ik heb hiervoor € 500,00 gekregen en 10 gram cocaïne. Ik ben samen met [verdachte] naar Den Helder gereden en vanaf Den Oever in de auto van [verdachte]. [verdachte] wist dat we naar Den Helder gingen en wist wat ik daar ging doen. Ik heb tegen hem gezegd dat ik een auto in de brand ging steken. We hebben het erover gehad. De € 500,00 heb ik gedeeld met [verdachte].
Bewijsmotivering
Het hof vervangt in de bewijsmotivering de alinea “opzet” op pagina 5 en 6 door de hieronder weergegeven tekst.
Opzet [verdachte]
De getuige [medeverdachte] heeft verklaard dat de verdachte wist dat zij op 25 juni 2016 naar Den Helder reden om een auto in brand te steken en dat het bedrag van € 500,00 door hen zou worden gedeeld. De verdediging heeft aangevoerd dat aan deze verklaring geen waarde kan worden gehecht, omdat de getuige niet kan verklaren wat er precies is gezegd en waar dit is gezegd. Daarnaast is aangevoerd dat aan de betrouwbaarheid van de getuige dient te worden getwijfeld.
Het hof volgt dat standpunt niet. Uit de verklaring van de getuige volgt dat de verdachte wist dat zij naar Den Helder reden om een auto in brand te steken. Anders dan de raadsman heeft betoogd, blijkt uit de verklaring van de getuige dat hij spreekt over feiten en omstandigheden die hij zelf heeft waargenomen of ondervonden. De getuige heeft immers verklaard dat zij het erover hebben gehad dat de getuige in Den Helder een auto in brand ging steken. Daar komt bij dat de getuige ook heeft verklaard dat zij van tevoren hebben gesproken over een specifiek aspect van de rit naar Den Helder, namelijk de beloning van € 500,00 en dat deze beloning tussen hen zou worden verdeeld. Dat de getuige niet kan verklaren wat er precies is gezegd en waar dit is gezegd, maakt niet dat aan de verklaring van de getuige geen waarde kan worden toegekend. Dit laat immers onverlet dat de verklaring duidelijk is over de vraag of de verdachte wetenschap had van het doel van de rit naar Den Helder. Het is bovendien begrijpelijk dat de getuige de precieze bewoordingen twee jaar later niet exact kan weergeven. Ook anderszins bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring, temeer nu deze ter terechtzitting in hoger beroep onder ede is afgelegd, meineed een misdrijf is waaraan zwaar wordt getild en de getuige aangaf zich daarvan bewust te zijn en niet opnieuw in de problemen wil komen.
Het hof stelt, gelet op het bewijs en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, vast dat de verdachte wist dat de medeverdachte [medeverdachte] brand zou gaan stichten en dat hij bij die brandstichting opzettelijk behulpzaam is geweest.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. P.C. Römer en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
5 april 2019.
=========================================================================
[…]