FED 2023/120
Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Prejudiciële vragen aan Hof van Justitie EG. Niet zeker is of art. 36, lid 4, IW 1990 in overeenstemming is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel voor zover het gaat om aansprakelijkheid van omzetbelastingschulden. De Hoge Raad stelt vragen op de voet van art. 267 VWEU.
HR 06-10-2023, 21/03566 (Beroepschrift), m.nt. mr. Y.E.J. Geradts
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
6 oktober 2023
- Magistraten
Mrs. Van Eijsden, Feteris, Wortel, Cools, Van der Voort Maarschalk
- Zaaknummer
21/03566
- Noot
mr. Y.E.J. Geradts
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS930413:1
- Vakgebied(en)
Invordering / Aansprakelijkheid
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Fiscaal bestuursrecht / Algemene rechtsbeginselen en abbb
Europees belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑10‑2023
ECLI:NL:HR:2023:1371, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑10‑2023
- Wetingang
Art. 36 lid 4 Invorderingswet 1990
Essentie
Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Prejudiciële vragen aan Hof van Justitie EG. Niet zeker is of art. 36, lid 4, IW 1990 in overeenstemming is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel voor zover het gaat om aansprakelijkheid van omzetbelastingschulden. De Hoge Raad stelt vragen op de voet van art. 267 VWEU.
Samenvatting
Een maatregel die voorziet in onvoorwaardelijke aansprakelijkheid gaat in beginsel verder dan hetgeen noodzakelijk is voor de bescherming van de rechten van de schatkist en is daarmee in beginsel strijdig met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. In het oordeel van het hof ligt besloten datbelanghebbende te goeder trouw heeft ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.