Hof Amsterdam, 14-06-2016, nr. 200.168.284/01
ECLI:NL:GHAMS:2016:2274, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-06-2016
- Zaaknummer
200.168.284/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:2274, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑06‑2016; (Hoger beroep, Beschikking)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2015:2505, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:981, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 14‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Verdeling gemeenschap van goederen. Verzwegen banktegoeden ?
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 14 juni 2016
Zaaknummer: 200.168.284/ 01 en 200.168.284/02
Zaaknummers eerste aanleg: C14/113458 / ES RK 09-954 en C/14/151683 / ES RK 14/144
in de zaak in hoger beroep met zaaknummer 200.168.284/01 van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats a] ,
appellante,
advocaat: mr. Th.C.J. Kaandorp te Alkmaar,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats b] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.P. Sigmond te Heerlen,
en in de zaak met zaaknummer 200.168.284/02 van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats a] ,
verzoekster,
advocaat: mr. Th.C.J. Kaandorp te Alkmaar,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats b]
verweerder,
advocaat: mr. I.P. Sigmond te Heerlen.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 16 april 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 maart 2015 van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar), met kenmerk C14/113458 / ES RK 09-954 en C/14/151683 / ES RK 14/144. Zij heeft daarbij tevens het hof verzocht de werking van een gedeelte van de bestreden beschikking te schorsen op grond van het bepaalde in artikel 361 lid 2 Rv. Voorts heeft zij een incidentele vordering op grond van het bepaalde in de artikelen 843a en 22 Rv ingediend.
1.3.
De vrouw heeft op 10 november 2015 en op 22 december 2015 nadere stukken ingediend.
1.4.
De zaak is op 14 januari 2016 ter terechtzitting behandeld.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
In het bijzonder verdient het vermelding dat de advocaat van de vrouw haar standpunt heeft toegelicht aan de hand van pleitnotities, de advocaat van de man zijn standpunt heeft toegelicht met behulp van het verweerschrift dat eerder niet was toegelaten omdat de man het griffierecht niet op tijd had betaald, en dat de advocaat van de vrouw haar standpunt vervolgens heeft mogen toelichten onder gebruikmaking van het nagezonden schriftelijke stuk dat eerder was geweigerd op grond van de zogenaamde twee-conclusie-regel. Op deze gang van zaken komt het hof hieronder nog terug.
1.5.
Na 14 januari 2016 heeft het geding nog een vervolg gehad. Ook daarop komt het hof hierna terug.
2. De feiten
Partijen zijn [in] 2000 in gemeenschap van goederen gehuwd. Hun huwelijk is op 9 november 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 15 juli 2010 in de registers van de burgerlijke stand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1.
Bij de bestreden beschikking is – onder afwijzing van het meerdere - het volgende beslist:
-verstaat dat partijen het erover eens zijn dat de inboedel van de woning in Spanje aan
de vrouw wordt toegedeeld en dat de inboedel van de woning in [plaats c] , althans wat er van
deze inboedel nog aanwezig is, aan de man wordt toegedeeld, zonder nadere verrekening;
-verstaat dat partijen het erover eens zijn dat de VW Touareg aan de vrouw wordt
toegedeeld en dat de BMW M3 en de Mercedes met kenteken [kentekennummer] aan de man worden
toegedeeld, zonder nadere verrekening;
-bepaalt dat de polis bij Zwitserleven, voor zover deze op de peildatum nog enige
waarde vertegenwoordigde, wordt toegedeeld aan de man, waarbij de man de helft van de
netto opgebouwde waarde per de datum van de onderhavige beschikking (dan wel, voor
zover de polis enige waarde had op de peildatum en deze inmiddels doch na de peildatum is
opgeheven, de helft van de waarde per de datum waarop de verzekering is opgeheven), aan
de vrouw dient te voldoen uiterlijk een maand na de datum van die beschikking,
waarbij de man de eventuele fiscale gevolgen voor de vrouw voor zijn rekening dient te
nemen;
-verstaat dat partijen het erover eens zijn dat de splitsing (50-50%) zoals vermeld in
de brief van CFK van 1 juli 2013 in stand zal worden gelaten, nu dit aansluit bij het CFK
reglement;
-bepaalt dat partijen bij helfte gerechtigd zijn tot de per peildatum 9 november 2010
in het trustfund EBT aanwezige waarde, waarbij de man aan de vrouw dient te voldoen de
helft van de netto waarde die tegen de datum van deze beschikking aanwezig is in het
trustfund;
-bepaalt dat de vordering uit hoofde van verschuldigde huur van de woning in Spanje
van partijen aan de vrouw wordt toegedeeld onder de verplichting van de vrouw om een
bedrag ter hoogte van de helft van hetgeen de vrouw netto - onder aftrek van de kosten van
uitwinning - uitwint aan de man te voldoen. De vrouw dient uit hoofde van reeds
geïncasseerde huurpenningen aan de man te voldoen € 1.131,06;
-bepaalt dat de vrouw gehouden is de helft van de op de peildatum 9 november 2010
aanwezige contanten in de door haar aangehouden kluis bij de Rabobank, te weten
€ 90.000,00, aan de man te voldoen;
-bepaalt dat de woning in Spanje dient te worden verkocht aan een derde, waarna de
netto opbrengst bij helfte tussen partijen wordt gedeeld;
Deze beslissing is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en voorts is de vrouw veroordeeld om uit hoofde van overbedeling betreffende de banksaldi een bedrag van € 369.489,16 aan de man te voldoen en is bepaald dat de saldi van de gezamenlijke bankrekeningen (de en/of rekeningen beschreven onder X) van die beschikking per peildatum 9 november 2010 bij helfte dienen te worden gedeeld.
3.2.
De vrouw verzoekt in haar appelrekest met vernietiging van de bestreden beschikking, alsmede de tussenbeschikking van 5 november 2014:
PRIMAIR
De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen welke door scheiding is ontbonden vast te stellen als volgt per peildatum 9 november 2010, subsidiair als peildatum aan te houden waar het betreft de verdeling van de zichtbare contanten (sub 10) en banksaldi (sub 11) 1 januari 2010 respectievelijk de datum van verdeling c.q. de eindbeschikking:
Te verdelen actief
1. Overwaarde woning [plaats c]
2. Inboedel [plaats d] , [plaats c] , Spanje
3. Huis Spanje
4. Kosten Spanje
5. Auto’s
6. Polis Zwitserleven
7. CFK
8. EBT
9. Woningen [plaats d] , [plaats e] en [woonplaats a] en de zich daarin bevindende inboedel
10. Contanten
11. ‘ Zichtbare’ banksaldi
12. ‘ Onzichtbare’ contanten en banksaldi
13. Eenmanszaak en de zakelijke rekeningen van de man
Ad 1.
Bij helfte toe te delen aan partijen, onder de gehoudenheid van de man om het aandeel van de vrouw aan haar uit te keren.
Ad 2.
[plaats d] en [plaats c] toe te delen aan de man, onder zijn gehoudenheid om de helft van de waarde aan de vrouw te vergoeden, deze waarde zijnde € 50.000, daardoor een bedrag ad €25.000 aan de vrouw.
Spanje toe te delen aan de vrouw (indien deze woning aan de vrouw zal worden toebedeeld), onder haar gehoudenheid om de helft van de waarde aan de man te vergoeden, deze waarde zijnde nihil. Indien de woning verkocht wordt, dan zal de inboedel wat de vrouw betreft onverdeeld kunnen blijven en ‘mee verkocht’ kunnen worden waarbij de opbrengst samen met de opbrengst van de woning tussen partijen zal worden verdeeld.
Ad 3.
Primair: Toe te bedelen aan de vrouw indien de waarde van het aan de man uit te keren
onverdeeld aandeel in de woning lager zal zijn dan hetgeen de man uit hoofde van de verdere
verdeling nog aan de vrouw verschuldigd is (zodat de vrouw zich zal kunnen beroepen op
verrekening en zij dienaangaande geen daadwerkelijke liquiditeit verschuldigd zal zijn). Zulks onder het leggen van een last op de man om op eerste schriftelijk verzoek van de vrouw zijn stipte medewerking te verlenen aan het verlijden van de notariële acte (escritura) ten overstaan van een notaris ter plaatse binnen één maand na betekening van de ten deze te geven beslissing op straffe van een dwangsom van € 15.000 voor iedere dag dan wel dagdeel welke de man na één maand na betekening met de nakoming hiervan in gebreke blijft welke dwangsom niet te maximeren.
Subsidiair: partijen te gelasten de woning te verkopen waarbij de opbrengst bij helft tussen
partijen verdeeld zal worden.
Ad 4.
De man te veroordelen tot betaling van de helft van de door de vrouw gemaakte en betaalde
kosten aan de woning in Spanje vanaf 9 november 2010 tot aan het moment van verdeling van de woning c.q. de gezamenlijke eigendomsoverdracht aan een derde.
Ad 5.
Aan de man toe te delen de BMW M3 en de Mercedes. Aan de vrouw toe te bedelen de VW
Touareg, zulks onder de gehoudenheid van de man om de vrouw aan overbedeling te betalen
een bedrag ad € 10.000.
Ad 6.
Aan de man toe te delen de polis bij Zwitserleven, onder zijn gehoudenheid om de vrouw de helft te vergoeden van de netto opgebouwde waarde per de datum verdeling (dan wel, voor zover de polis enige waarde had op de peildatum en deze inmiddels doch na de peildatum is opgeheven, de helft van de waarde per de datum waarop de verzekering is opgeheven), waarbij de man de eventuele fiscale gevolgen voor de vrouw voor zijn rekening dient te nemen.
Ad 7.
Het CFK pensioen te verdelen en te splitsen (50-50%), overeenkomstig zoals vermeld in de brief van CFK van 1 juli 2013.
Ad 8.
Aan de man toe te delen (de waarde van) het EBT fund, onder zijn gehoudenheid om de vrouw de helft te vergoeden van de netto opgebouwde waarde per de datum verdeling (dan wel, voor zover het fund enige waarde had op de peildatum en deze inmiddels doch na de peildatum is opgeheven, de helft van de waarde per de datum waarop het fund is opgeheven), waarbij de man de eventuele fiscale gevolgen voor de vrouw voor zijn rekening dient te nemen.
Ad 9.
Deze woningen en inboedel zijn inmiddels zonder verrekening partieel verdeeld.
Ad 10.
Primair: de door de vrouw gehouden contanten op de peildatum zonder nadere
verrekening door haar te doen laten behouden vanwege het feit dat de man daarmee heeft
ingestemd. Subsidiair de door partijen over en weer gehouden contanten op de peildatum bij helft te verdelen en daarbij tevens acht te slaan op het feit (en dit te verdisconteren in c.q. mee te wegen bij deze verdeling) dat de man in de periode april 2009 tot en met 1 januari 2010 een bedrag ad € 1.250.000 aan inkomen en vermogen heeft ontvangen.
Ad 11.
Primair: de door de vrouw gehouden banksaldi op de peildatum zonder nadere verrekening door haar te doen laten behouden vanwege het feit dat de man daarmee heeft ingestemd. Subsidiair de banksaldi op de door partijen over en weer gehouden zichtbare bankrekeningen op de peildatum bij helft te verdelen, en daarbij tevens acht te slaan op het feit (en dit te verdisconteren in c.q. mee te wegen bij deze verdeling) dat de man in de periode april 2009 tot en met 1 januari 2010 een bedrag ad € 1.250.000 aan inkomen en vermogen heeft ontvangen.
Ad 12.
De door de man behouden onzichtbare contanten, banksaldi op de door de man gehouden onzichtbare bankrekeningen en overig onzichtbaar vermogen (het onzichtbaar actief) op de peildatum aan de vrouw te doen verbeuren althans subsidiair bij helft te verdelen, primair op basis van schatting aan de hand van de door de vrouw ingebrachte reconstructie dan wel subsidiair aan de hand van een door uw gerechtshof zelf vast te stellen schatting.
Ad 13.
De eenmanszaak aan de man toe te scheiden onder verbeurte van de waarde van de
eenmanszaak aan de vrouw, zijnde een bedrag ad € 225.000, althans een door het gerechtshof in goede justitie te bepalen bedrag, althans subsidiair bij helft te verdelen.
Ultimo de man bij dit alles te veroordelen om aan de vrouw te voldoen het aan haar toekomend eindsaldo uit hoofde van de hiervoor onder 1 sub 1 tot en met 13 beschreven verdeling (overbedeling) van de ontbonden gemeenschap van goederen, dit bedrag te vermeerderen met de navolgende bedragen (ex artikel 3:194 lid 2 BW):
- € 675.000 verzwegen salaris (strafbepaling).
- € 92.000 verzwegen ontbindingsvergoeding (strafbepaling).
- te vermeerderen en aan te vullen met de nog nader vast te stellen bedragen in het kader van de bonussen, welke primair $ 1.000.000 en $ 1.000.000 hebben
bedragen, subsidiair $ 420.000, $ 397.500 en € 35.000.
- alle verzwegen banktegoeden bij Gazprombank.
- alle verzwegen banktegoeden bij Citibank.
één en ander zoals omschreven in het lichaam van dit beroepschrift en hierboven in dit petitum, en daarbij te bepalen dat de man zijn aanspraken op die
vermogensbestanddelen heeft verbeurd en dat die vermogensbestanddelen dus
volledig dienen te worden toebedeeld aan de vrouw zonder nadere verrekening.
SUBSIDIAIR
De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen welke door scheiding is
ontbonden naar redelijkheid en billijkheid, met inachtneming van de opmerkingen die de vrouw in dit beroepschrift naar voren heeft gebracht, en al dan niet op basis van schatting aan de hand van de door de vrouw ingebrachte reconstructie dan wel subsidiair aan de hand van een door uw gerechtshof zelf vast te stellen schatting.
PRIMAIR EN SUBSIDIAIR
Incidentele vorderingen
A. Voorts bij beschikking in incident op grond van het bepaalde in artikel 843a Rv en artikel 22 Rv de man te bevelen om de onderstaande vragen te beantwoorden, al dan niet aangevuld met nader door het gerechtshof ambtshalve op te werpen vragen, met onderbouwing van de stukken en bescheiden die aan deze beantwoording dienstbaar zijn (niet limitatief):
I: Wat is er met het overgespaard actief aan het eind van de periode Schotland
gebeurd?
II. Kunt u inzicht geven in de totale geldstromen die door het EBT trustfund zijn gegaan
en gekomen (ontvangen bedragen en bedragen uitgegaan) vanaf het moment van
oprichting van het fund, waaronder het extra netto inkomen ad £ 684.225.
III. De vrouw heeft bij reconstructie een groot aantal geldstromen/betalingen inzichtelijk
gemaakt gedurende de periode ‘Schotland’ (in totaal circa € 3.300.000), waarbij grote
geldbedragen telkens naar onbekende coderekeningen zijn gestort. Welke
rekeningen betreft dat? Stonden deze (mede) op uw naam? Wat is er vervolgens met
deze bedragen gebeurd en wat is het verdere verloop geweest?
IV. Kunt u een nadere toelichting geven op de stelling van de vrouw omtrent de euro- en
dollarrekening bij Gazprom?
V. Kunt u een nadere toelichting geven op de stelling van de vrouw met betrekking tot de
‘4260’ rekening?
VI. Kunt u een nadere onderbouwing geven op uw stelling dat al het geld van partijen is
opgemaakt?
VII. Kunt u een sluitend overzicht van bankafschriften van de Gazprombank verstrekken
over de periode 2006 - 2010, opgesteld in de Engelse taal en met tegenrekeningen
zichtbaar?
VIII. Kunt de fiscale aangiftes overleggen over de periode 2006-2010?
IX. Kunt u aangeven wat er met de afkoopsom ad € 92.000 is gebeurd, die u in
augustus 2009 heeft ontvangen, Op welke rekening is deze door u ontvangen en wat
is het verdere verloop geweest?
X. Kunt u onderbouwd aangegeven of u in de periode Schotland en/of Rusland
aanvullende inkomsten heeft ontvangen (en zo ja, waar is dat ontvangen en wat is het
verdere verloop geweest) uit hoofde van:
• Tekenbonussen.
• Reclamedeals.
• Loyaliteitsbonussen.
• Doorverkoopvergoedingen.
Opmerking: Het Gerechtshof wordt daarbij verzocht om uit de antwoorden op deze vragen bij eindbeschikking in beroep de gevolgtrekkingen met betrekking tot de te gelasten verdeling te maken die het hof geraden acht.
B. Voorts bij beschikking in incident op grond van het bepaalde in artikel 361 lid 2 Rv te bevelen, uitvoerbaar bij voorraad, tot de schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking d.d. 18 maart 2015 met zaak-/rekestnummer 0/14/113458/ES RK 09-954 en 0/14/151683/ES RK 14/144, door de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar), tussen de vrouw (appellante) en de man (geïntimeerde), gewezen, althans bij beschikking in het incident, uitvoerbaar bij voorraad, de tenuitvoerlegging van de beschikking d.d. 18 maart 2015 met zaak-/rekestnummer C/14/113458/ES RK 09-954 en C/14/151683/ES RK 14/1 44, door de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar), tussen de vrouw (appellante) en de man (geïntimeerde) gewezen, te schorsen.
A en B. Met veroordeling van de man in de kosten van het incident, daaronder begrepen alle kosten welke op de tenuitvoerlegging vallen.
3.3.
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1.
Partijen zijn iets meer dan tien jaar gehuwd geweest in gemeenschap van goederen. Het verzoek tot echtscheiding is ingediend door de vrouw op 7 september 2009. In maart 2009 zijn partijen feitelijk uit elkaar gegaan. Het huwelijk van partijen is op 9 november 2010 ontbonden. De man was profvoetballer en heeft tijdens het huwelijk onder andere gespeeld bij de Schotse voetbalclub [voetbalclub 1] en de Russische club [voetbalclub 2] . Het geschil van partijen in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap spitst zich – kort gezegd – toe op de vraag of de man op de peildatum voor de vrouw (bank)tegoeden verborgen hield zoals de vrouw stelt en de man ontkent. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 3.6 van de bestreden beschikking overwogen dat op 18 maart 2015 niet kon worden vastgesteld dat er méér (bank-)tegoeden te verdelen zijn dan door de man – en de vrouw – zijn opgegeven, dat de man (en ook de vrouw) in het kader van de onderhavige verdelingsprocedure voldoende opgave heeft gedaan om tot een concrete (wijze van) verdeling te komen en dat er geen grond bestaat voor toepassing van artikel 3:194, lid 2 BW. De vrouw is het daarmee niet eens. Haar appelschrift, dat 97 pagina’s beslaat, telt 14 grieven die het hof hierna zal bespreken, zo mogelijk gezamenlijk. Daaraan laat het hof eerst enkele overwegingen van meer algemene aard voorafgaan. De overwegingen betreffen met name ook de wijze waarop partijen dit geding hebben vormgegeven.
4.2.
De vrouw heeft het hof op 18 mei 2015 verzocht te bevelen dat ten behoeve van de onderhavige procedure een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden. Zij heeft gesteld een spoedeisend belang te hebben bij haar verzoek omdat de man aan de progressief verlopende ziekte ALS lijdt. Bij beschikking van 6 oktober 2015 is het verzoek van de vrouw toegewezen en is een raadsheer-commissaris benoemd. Deze raadsheer-commissaris heeft op 21 januari 2016, 16 februari 2016, 26 februari 2016 en 8 april 2016 in totaal zeven getuigen gehoord, onder wie partijen. Op 8 april 2016 heeft de advocaat van de vrouw het hof meegedeeld af te zien van het horen van verdere getuigen. De advocaat van de man heeft verklaard af te zien van het laten horen van getuigen in tegenverhoor. De advocaat van de vrouw heeft het hof bij brief van 16 februari 2016 verzocht in de hoofdzaak pas uitspraak te doen na afronding van het voorlopig getuigenverhoor. Het hof heeft bij brieven van 1 maart 2016 aan de advocaten van partijen dit verzoek toegewezen. Namens de vrouw is op 6 mei 2016 gereageerd op de afgelegde getuigenverklaringen, namens de man op 9 mei 2016. De processen-verbaal van voorlopig getuigenverhoor maken door de beslissing van het hof van 1 maart 2016 deel uit van het procesdossier in de hoofdzaak waarover het hof heden beslist en waarbij de afgelegde getuigenverklaringen zullen worden betrokken.
4.3
Bij beschikking van 1 december 2015 heeft dit hof bepaald dat het door de man in deze zaak op 29 juni 2015 ingediende verweerschrift niet bij de onderhavige beslissing wordt betrokken omdat de man het in deze zaak verschuldigde griffierecht niet volledig tijdig heeft betaald. De man is ter zitting van het hof in de gelegenheid gesteld mondeling verweer te voeren tegen het gestelde in het appelschrift. Namens de man is het oorspronkelijk verweerschrift, dat is omgedoopt tot pleitnota, deels voorgelezen. Het bezwaar van de vrouw daartegen is verworpen. Gelet op de omvang van het appelschrift en het belang van de zaak, kon – naar het hof partijen ter zitting heeft meegedeeld - van (de advocaat van) de man niet verwacht worden dat hij in slechts tien minuten het standpunt van de man aan het hof kenbaar maakte.
4.4.
De behandeling van de zaak, die omstreeks 10.00 uur is aangevangen, was om 12.30 uur nog niet afgerond. Het hof heeft op laatstgenoemd tijdstip de behandeling van de zaak onderbroken voor de lunch. Om 13.30 uur heeft het hof de behandeling van de zaak hervat buiten aanwezigheid van de man, die vanwege zijn gezondheidsproblemen de verdere behandeling niet meer kon bijwonen.
4.5.
De vrouw heeft op 10 november 2015 een nadere toelichting in appel, tevens akte overlegging aanvullende producties, tevens akte precisering en deels uitbreiding c.q. vermeerdering van eis, tevens akte aanvulling incidentele vordering ex artikel 843a juncto 22 Rv ingediend. Aan dit stuk waren producties gehecht. Bij de aanvang van de zaak heeft het hof deze nadere toelichting aan de vrouw teruggegeven onder verwijzing naar de (in beginsel strakke) twee-conclusieregel en de ook in verzoekschriftprocedures geldende rechtspraak van de Hoge Raad die bepaalt dat de aan de oorspronkelijk eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van eis, in hoger beroep beperkt is in die zin dat hij in beginsel de eis slechts kan veranderen of vermeerderen niet later dan in zijn memorie van grieven (of memorie van antwoord tevens incidenteel hoger beroep). Het hof heeft de uitzonderingen op deze regel in de onderhavige zaak niet van toepassing geacht. Na hervatting van de zitting heeft de vrouw bezwaar gemaakt tegen het feit dat de man door het hof in de gelegenheid is gesteld zijn geweigerde verweerschrift deels voor te lezen terwijl haar nadere toelichting buiten beschouwing is gelaten. Het hof heeft vervolgens de vrouw in staat gesteld de nadere toelichting om te dopen tot nadere pleitnota, waarbij wel de restrictie is aangebracht dat voor zover dit stuk een uitbreiding c.q. vermeerdering van eis inhield, dit – gelet op het voorgaande – buiten beschouwing zou blijven. De advocaat van de vrouw heeft de nadere pleitnota daarop deels voorgedragen. De niet voorgedragen gedeelten zijn door het hof in de pleitnota weggestreept. Zowel de pleitnota van de man als de aanvankelijk overgelegde pleitnota van de vrouw en haar nadere pleitnota, waarin het hof de gedeelten heeft weggestreept die door de advocaat van de vrouw ter zitting niet zijn voorgelezen, maken deel uit van het procesdossier.
4.6.
De vrouw heeft na de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 3 februari 2016 ter griffie van het hof een boek gedeponeerd getiteld ‘ [titel] , geschreven door [auteur] . Van het depot is onder nummer 04/2016 een akte opgemaakt. De advocaat van de vrouw heeft voorafgaand aan het voorlopig getuigenverhoor op 16 februari 2016 uiteengezet dat hij tot depot is overgegaan teneinde gemakkelijker naar de inhoud van dat boek te kunnen verwijzen. Voor zover de inhoud van het boek onderwerp is geweest van het voorlopig getuigenverhoor, maakt die inhoud onderdeel uit van het dossier in de hoofdzaak.
4.7.
In het verzoek in hoger beroep is met betrekking tot meerdere vermogensbestanddelen een beroep gedaan op de sanctie van artikel 3:194 lid 2 BW, in die zin dat de vrouw het hof verzoekt diverse vermogensbestanddelen waarover de man niet aanstonds bij aanvang van de procedure tot verdeling bij de rechtbank verantwoording heeft afgelegd volledig aan haar toe te delen in plaats van bij helfte. Het hof heeft de vrouw ter zitting gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 4 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015: 3475) waarin is bepaald dat eerst een beroep op deze sanctie kan worden gedaan nadat verdeling heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat voor het hof leidend is dat de vrouw op voornoemde sanctie en dus op toedeling aan haar van bepaalde vermogensbestanddelen, aanspraak kan maken voor zover het betreft vermogensbestanddelen waarvan het bestaan na 18 maart 2015 aan het licht is gekomen. Voor zover de vrouw in haar beroepschrift anders stelt, acht het hof die stellingen met het voorgaande besproken en verworpen en zal het hof daarop bij de afzonderlijke grieven niet nader ingaan.
4.8.
Uitgangspunt is dat partijen die in gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest een gelijk aandeel hebben in de ontbonden gemeenschap en dat deze bij helfte dient te worden verdeeld. Bij de vaststelling van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap heeft in deze zaak als peildatum 9 november 2010 te gelden, de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Deze datum gold als peildatum in het recht zoals dat vóór 1 januari 2012 van toepassing was. Voor zover de vrouw afwijking van deze peildatum betoogt, komt het hof daarop terug bij bespreking van de tweede grief van de vrouw. Partijen verschillen ernstig van mening over de omvang van hun vermogen op de peildatum. De vrouw beargumenteert aan de hand van de verdiensten van de man en de uitgaven tijdens het huwelijk dat thans kan worden vastgesteld dat de omvang van het vermogen van partijen op de peildatum aanzienlijk groter was dan blijkt uit de bestreden beschikking. De man betwist het door de vrouw gestelde. Het hof zal hierna bij de bespreking van de grieven de stellingen van partijen beoordelen, mede aan de hand van het bijgebrachte bewijsmateriaal.
4.9.
De grieven 1, 3, 12, 13V en 13VIII en 14 behoeven geen bespreking nu de vrouw daarbij geen belang heeft, omdat het in die grieven gestelde geen wijziging kan brengen in het dictum van de bestreden beschikking.
4.10.
De vrouw betoogt in haar tweede grief, althans zo begrijpt het hof die grief, dat de verdeling van de banksaldi niet dient plaats te vinden aan de hand van de werkelijk op de peildatum aanwezige saldi, maar dat van hogere saldi dient te worden uitgegaan. Het hof dient zich daarbij te baseren op een door [X] , kantoorgenoot van de advocaat van de vrouw en de huidige partner van de vrouw, opgesteld overzicht dat als representatief dient te worden beschouwd volgens de vrouw. Mocht het hof dit overzicht niet direct willen volgen, dan verzoekt de vrouw subsidiair om een deskundige aan te stellen met de opdracht om de reconstructie te controleren c.q. te beoordelen, al dan niet door het opstellen van een eigen, aanvullende reconstructie.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de reconstructie van [X] zowel ten aanzien van het ruw geschatte bedrag aan inkomsten, als het ruw geschatte bedrag aan uitgaven, onvoldoende is onderbouwd om op grond daarvan tot een afwijking van het door het hof gehanteerde uitgangspunt te komen dat het feitelijk op de peildatum aanwezige vermogen leidend is. Het hof laat deze reconstructie om die reden buiten beschouwing. Er is dan ook geen aanleiding een deskundige te benoemen ter controle van de reconstructie. Evenmin bestaat aanleiding een deskundige te benoemen voor het opstellen van een eigen, aanvullende reconstructie. Het is aan de vrouw te stellen en zo nodig te bewijzen dat het vermogen van partijen, waaronder het totale saldo op verschillende bankrekeningen van partijen op de peildatum hoger was dan uit de overgelegde bankafschriften blijkt. Daartoe is een door een deskundige schattenderwijs uit te voeren reconstructie onvoldoende. Evenmin zal het hof afwijken van de datum van echtscheiding als de peildatum voor de verdeling van dat vermogen, waaronder de banksaldi. Volgens geldend recht kan niet van dit tijdstip worden afgeweken, ook niet op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid. Grief 2 faalt derhalve.
4.11.
Grief 4 van de vrouw gaat over rechtsoverweging 3.8 van de rechtbank in de eindbeschikking waarin de rechtbank overweegt dat de man, hetzij op uitnodiging van de rechtbank of de vrouw, hetzij ongevraagd, allerlei relevante gegevens in het geding heeft gebracht, die de rechtbank een tamelijk consistent beeld verschaffen van het inkomen van de man en het vermogen van partijen, ook in de periode dat de man in Rusland inkomen genoot.
De vrouw stelt dat zij met ongeloof kennis heeft genomen van deze overweging.
4.12.
Het hof overweegt dat deze grief van de vrouw deels een herhaling is van het gestelde in de grieven 1 en 3. Voor zover de vrouw in deze grief stelt dat de man onvoldoende gegevens in het geding heeft gebracht over het vermogen van partijen op de peildatum, verwijst het hof naar hetgeen hierna bij de bespreking van grief 5 zal worden overwogen.
4.13.
De voetbalclub [voetbalclub 2] waarvoor de man speelde in de periode 2006-2009 heeft een verklaring afgelegd over de inkomsten die de man in die periode heeft genoten. In grief 5 stelt de vrouw dat de opgave van [voetbalclub 2] op het punt van de bonussen niet klopt. Bovendien is het goed mogelijk geweest dat de megabonussen buiten de administratie van [voetbalclub 2] zijn gebleven omdat ze rechtstreeks door Gazprom, die eigenaar van [voetbalclub 2] is, aan de man zijn betaald, aldus de vrouw. Volgens de vrouw is het duidelijk dat in Rusland bij de Gazprombank niet alleen een roebelrekening was, maar ook een euro- en/of dollarrekening. Volgens de vrouw kan het geen toeval zijn dat partijen op hun Nederlandse rekening op 14 april 2010 een bedrag van € 100.000,- ontvingen. De vrouw verwijst naar een brief van haar aan de rechtbank van 11 oktober 2014 (productie 53 van de vrouw) waarin zij een en ander heeft verwoord en reageert op voornoemde betaling naar aanleiding van de mededeling van de man dat er op 12 april 2010 een bedrag van 2.000.000 roebel vanuit Rusland naar Nederland is betaald en dat dit het op 14 april 2010 ontvangen bedrag van € 100.000,- zou zijn.
De man ontkent dat hij een andere dan een roebelrekening had bij de Gazprombank en dat hij gelden op die rekening – als deze al zou bestaan – buiten het zicht van de vrouw heeft gehouden. Tijdens een eerder tussen partijen gevoerd kort geding is overeengekomen dat de vrouw een Russische notaris zou inschakelen en dat deze notaris alle door de vrouw gewenste gegevens bij de bank kon opvragen. De man zou daarvoor een machtiging afgeven. Aldus is geschied. Er zijn wat de man betreft niet meer rekeningen en niet meer gelden dan die in de onderhavige procedure naar voren zijn gekomen en naar aanleiding van het hiervoor bedoelde kort geding zijn bekend gemaakt. Voor wat betreft de door de vrouw genoemde betaling van € 100.000,- op de Nederlandse ABN Amro rekening van partijen verwijst de man naar zijn brieven aan de rechtbank waarin hij heeft uitgelegd dat zijn eerdere mededeling dat het bedrag van € 100.000,- correspondeerde met een betaling van 2.000.000 roebel op een vergissing berustte.
4.14.(.i). Het hof overweegt als volgt. Voor zover de vrouw in haar appelschrift schrijft dat zij in bewijsnood is en dat de bewijslast dient te worden omgekeerd en dat de man dus dient aan te tonen dat hij op de peildatum geen andere bankrekeningen in Rusland heeft c.q. had dan die in deze procedure aan de orde zijn, volgt het hof de vrouw niet. De algemene regel is dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast draagt van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. Uitgangspunt is dan ook dat de vrouw de bewijslast draagt van haar stelling dat de man rekeningen in Rusland buiten het zicht van de verdeling houdt. Naar aanleiding van een kort geding (ambtshalve bij het hof bekend omdat het hof daarin op 22 december 2015 in hoger beroep uitspraak heeft gedaan), heeft de man aan een door de vrouw in [plaats f] aangewezen notaris volmacht verschaft om alle afschriften van de bankrekeningen van de man bij de Gazprombank en de Citibank in de periode 2006 tot en met 2010 op te vragen. De vrouw heeft daartoe een Russische notaris aangewezen, waarna de man de notaris heeft voorzien van de benodigde volmacht om inzage in zijn rekening(en) bij de Gazprombank te verkrijgen. Er is dan ook geen aanleiding om op grond van de redelijkheid en billijkheid de bewijslast bij de man te leggen, nu de vrouw in staat moet worden geacht om in Rusland via de door haar ingeschakelde notaris alle gegevens bij de bank op te vragen en op die wijze bewijs van haar stellingen bij te brengen. Thans stelt de vrouw dat de bank onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt. Zij noemt onder meer een rekening met nummer [rekeningnummer] waarover door de bank geen gegevens zijn verstrekt, terwijl het bestaan van een rekening met dat nummer wel blijkt uit de van de Russische notaris ontvangen stukken. De vrouw veronderstelt dat de man de Gazprombank heeft gedirigeerd bij het onderzoek van de door de vrouw aangewezen Russische notaris.
4.14.(ii). Tijdens het voorlopig getuigenverhoor zijn onder meer gehoord de getuigen [getuige a] , [getuige b] en [getuige c] . [getuige a] en [getuige b] hebben - evenals de man -gewerkt bij [voetbalclub 2] in de periode 2006 tot 2009. [getuige a] was toen bij die club assistent trainer. [getuige b] trainer. [getuige c] was de zaakwaarnemer van de man, die de onderhandelingen heeft gevoerd bij de transfer van de man van [voetbalclub 1] naar [voetbalclub 2] en hem heeft bijgestaan bij het tot stand komen van het arbeidscontract. Zowel [getuige a] als [getuige b] verklaart dat zij het met [voetbalclub 2] afgesproken inkomen telkens in roebels ontvingen op hun roebelrekening bij de Gazprom Bank, hoewel – zoals [getuige b] verklaart – de afspraken in euro’s werden gemaakt. [getuige c] heeft verklaard dat de afspraken met [voetbalclub 2] over het contract van de man in euro’s werden gemaakt, maar dat het inkomen in roebels werd uitbetaald. Voor haar stelling dat de man naast de bekende roebelrekening bij de Gazprombank ook bij die bank een euro- en/of dollarrekening aldaar had, kan de vrouw aan de door de getuigen afgelegde verklaringen geen bewijs ontlenen, te meer daar [getuige a] en [getuige b] verklaren de afspraken die de man heeft gemaakt met [voetbalclub 2] niet te kennen. Daarbij komt dat de gemaakte afspraken kenbaar zijn uit productie 2 van de vrouw, het contract van de man. Daarin staat met zoveel woorden dat het in euro’s afgesproken inkomen in roebels wordt betaald. Het enkele feit dat op de via de Russische notaris verkregen bankafschriften een nummer voorkomt met als eindcijfer 00000 is onvoldoende om toch te aanvaarden dat de man bij de Gazprombank een euro- en/of dollarrekening bezat op de peildatum. Hetzelfde geldt als daarbij wordt betrokken de omstandigheid dat op de ABN Amro rekening vanuit Rusland een rond bedrag groot € 100.000,- is ontvangen. Die ontvangst dwingt immers niet tot de gevolgtrekking dat vanuit Rusland € 100.000,- moet zijn overgemaakt. Dat er naast de roebelrekening ook nog een euro- en/of dollarrekening bestond bij de Gazprombank, heeft de vrouw in dit hoger beroep dan ook niet bewezen.
4.14.(iii). Ook met betrekking tot de bij [voetbalclub 2] ontvangen bonussen hebben de getuigen verklaringen afgelegd. [getuige a] heeft verklaard dat hij in de jaren 2007 en 2008 bijzondere bonussen heeft ontvangen omdat [voetbalclub 2] het landskampioenschap had behaald in 2007 en in 2008 de UEFA cup. [getuige a] weet dat in de media bonussen van een miljoen euro worden genoemd, maar hij heeft zulke bonussen nooit ontvangen. Hij ontving bonussen in de orde van grootte van € 75.000,- tot € 100.000,-. Meer in het bijzonder herinnert hij zich dat [getuige b] hem op enig moment in het jaar 2007 opbelde en tegen hem zei dat hij eens op zijn bankrekening moest kijken. Toen bleek dat aan hem een bedrag in de orde van grootte van € 800.000,- of € 900.000,- was overgemaakt op basis van zijn contract. Bij de winst van de UEFA cup ontving hij € 75.000,- netto. De spelers ontvingen andere bedragen aan bonussen, maar daarover kan [getuige a] niet verklaren. Hij weet dat niet.
[getuige b] verklaart dat hij niet weet welke bedragen aan de man zijn betaald als bonus. De bedragen waarover in de pers is geschreven herkent hij niet. Zelf ontving hij bonussen en premies conform zijn contract. Voor de wedstrijden in verband met de UEFA cup ontving hij in totaal € 450.000,- netto (in roebels). [getuige b] kan zich niet voorstellen dat het waar is dat bij een party na het behalen van de UEFA cup erover is gesproken dat de spelers elk één miljoen dollar zouden ontvangen. Hij heeft dat nooit eerder gehoord. Hij heeft een dergelijk bedrag nimmer gekregen.
[getuige c] verklaart dat in het arbeidscontract van de man staat dat er bonussen zullen zijn collectief voor het team. Dat de man bij het behalen van het landkampioenschap en de UEFA cup bonussen heeft ontvangen, neemt [getuige c] zonder meer aan. De omvang ervan is hem onbekend.
De vrouw heeft als getuige verklaard dat ze van de man heeft gehoord dat hij bonussen voor het landskampioenschap en het winnen van de UEFA cup heeft ontvangen. De bedragen heeft de man haar niet expliciet genoemd. Voor wat betreft de bonus voor het landskampioenschap heeft zij in de wandelgangen vernomen dat het om een bedrag van één miljoen dollar ging. Na het winnen van de UEFA cup heeft zij tijdens een feest met allerlei mensen, onder wie spelers, aan tafel gezeten. Het onderwerp van gesprek was dat iedere speler een bonus groot één miljoen dollar netto zou (hebben) ontvangen.
De man heeft verklaard dat hij alle bonussen die hem werden toegekend in roebels heeft ontvangen. Hij herinnert zich bedragen van 5.000 tot 10.000 dollar opklimmend tot 100.000 dollar. De kampioensbonussen gingen daar nog bovenuit. [voetbalclub 2] heeft alles wat hem toekwam in roebels betaald, ook als vergoedingen in dollars of euro’s waren afgesproken.
4.14.(iv). De stelling van de vrouw is dat de opgave van [voetbalclub 2] op het punt van de bonussen niet klopt. De man zou dat geld hebben ontvangen via een verder niet bekend gemaakte route. Uit de afgelegde verklaringen van zowel [getuige a] , [getuige b] , [getuige c] en de man valt enig bewijs te ontlenen dat na het behalen van het landskampioenschap en het winnen van de UEFA cup behoorlijke bonussen werden uitgekeerd door de club. Zowel de man als de getuigen [getuige a] en [getuige b] verklaren dat steeds door [voetbalclub 2] regulier werd betaald hetgeen in hun contact was overeengekomen, zij het dat de omvang daarvan daaruit niet kan worden afgeleid. In het contract van de man was eveneens een bonusregeling overeengekomen. De man ontkent ook niet dat hij bonussen heeft ontvangen. Op grond van dit bewijsmateriaal kan niet worden aanvaard dat de verklaring van [voetbalclub 2] over de inkomsten van de man bij die club in strijd is met de waarheid omdat bonussen niet zouden zijn verdisconteerd. Dat materiaal biedt daarvoor geen, althans onvoldoende, houvast. De verklaring van de vrouw is in dit verband ontoereikend. Dat geldt ook als daarbij de publicaties in de media worden betrokken. Nu een meer specifiek bewijsaanbod omtrent haar stelling dat in Rusland buiten de betalingen in roebels bonussen in dollars of euro’s werden ontvangen en dat deze werden geadministreerd op een andere rekening dan de bekende rekening bij de Gazprombank ontbreekt, gaat het hof aan deze stelling voorbij. Grief 5 faalt.
4.15.
De grieven 6 tot en met 11 van de vrouw borduren voort op haar stellige overtuiging dat de man bewust in Rusland verdiende gelden voor haar verborgen houdt, dan wel bij de Gazprombank dan wel bij de Citibank. Kern van hetgeen de vrouw stelt is dat veel minder tijdens het huwelijk werd uitgegeven dan werd verdiend en dat dus door de man vermogen wordt achtergehouden, hetgeen door de man wordt betwist. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de aan het hof overgelegde financiële bescheiden komt een uitgavenpatroon van partijen dat passend kan worden geacht bij het riante inkomen dat de man als profvoetballer verdiende. Zo zijn er dure auto’s en kostbare sieraden/horloges aangeschaft. Partijen besteedden dit inkomen aan de bekostiging van onroerende zaken, althans dat kan worden geconcludeerd uit het feit dat partijen aan het eind van hun huwelijk diverse onbelaste onroerende zaken in binnen- en buitenland in bezit hadden. Verder was er bij de ABN Amro bank in Nederland een redelijk gevulde bankrekening en was er een kluis waarin zich in ieder geval € 180.000,- aan contanten bevond. Tussen partijen is voorts in confesso dat de man al vanaf de periode dat hij bij [voetbalclub 1] voetbalde drugs gebruikte en dat hij zich in de periode dat hij in Rusland speelde, heeft uitgeleefd in drank, drugs en vrouwen. Dat aan een dergelijk leven bovenop de voor een dergelijk inkomensniveau gebruikelijke bestedingen een zeer ruim uitgavenpatroon gekoppeld kan worden, is aannemelijk.
Uit het dossier blijkt niet dat partijen tijdens het huwelijk bewust hebben stilgestaan bij vermogensopbouw voor de toekomst. De vrouw heeft als getuige verklaard dat zij zich in het algemeen niet zo erg bezig hield met de ontwikkeling van de financiën van partijen. Een concreet overzicht over welk vermogen partijen beschikten bij het vertrek van Schotland naar Rusland ontbreekt. De vrouw heeft nog betoogd dat de man anders zou hebben gereageerd, toen zij in 2009 grote bedragen overhevelde naar haar rekeningen, als het vermogen van partijen zo klein zou zijn geweest als hij beweert. De man heeft als getuige uiteengezet waarom hij niet heeft geprotesteerd (hij dacht dat het tussen de vrouw en hem nog wel goed zou komen). Dat betekent dat ook deze door de vrouw aangevoerde omstandigheid veel minder gewicht in de schaal legt dan zij wil. Bij die stand van zaken heeft de vrouw het hof niet ervan overtuigd dat er op de peildatum meer vermogen was dan uit de overgelegde bescheiden blijkt. Evenmin heeft de vrouw op dat punt na het voorlopig getuigenverhoor een nader specifiek bewijsaanbod gedaan, zodat ook de grieven 6 tot en met 11 falen.
4.16.
Voor zover de vrouw in haar grief 13 onder I en VI stelt dat de man eveneens gelden achterhoudt in Schotland en/of Groot-Brittannië geldt het volgende. De man heeft ten behoeve van de vrouw een algehele volmacht afgegeven aan de Schotse advocaat mr. Caplan die namens en voor de vrouw onderzoek heeft kunnen doen en kennis heeft kunnen nemen van alle aldaar bestaande vermogensbestanddelen. In de procedure in eerste aanleg is komen vast te staan dat de overwaarde van de verkoop van het appartement te [plaats c] GBP 70.505,46 bedroeg en dat dit bedrag op 2 oktober 2009 is gestort op de bankrekening van partijen bij de Clydesdale bank. In grief 13 onder I stelt de vrouw dat zij recht heeft op de helft van voornoemde overwaarde, doch daarin volgt het hof haar niet, nu de rechtbank aan de vrouw de helft van het saldo op de Clydesdale bank op de peildatum heeft toegedeeld en de overwaarde derhalve is verdisconteerd in het reeds aan de vrouw toegedeelde saldo.
In grief 13 onder VI stelt de vrouw dat het niet zo kan zijn dat het saldo bij het trustfund EBT, waar [voetbalclub 1] in het verleden een deel van het salaris van de man stortte om onder belastingbetaling uit te komen, slechts GBT 300 bedraagt. Er moeten sub trusts zijn waarin een aanzienlijk vermogen zit, aldus begrijpt het hof de stellingen van de vrouw die zich bovendien beroept op een getuigenverklaring van haar ex-partner, [getuige d] , alsmede op de getuigenverklaring van [getuige e] , de zoon van de vrouw en [getuige d] . Zelf heeft de vrouw als getuige verklaard: “Vanaf 2001 is telkens ook een gedeelte ondergebracht in een trust. Dat was een andere trust dan de trust waarin het tekengeld is ondergebracht. Dat er zo’n trust is geweest weet ik omdat ik in 2001 mee moest naar de club om te tekenen. Ik heb twee documenten moeten ondertekenen, daarom veronderstel ik eigenlijk dat er twee trusts zijn opgericht in 2001. Die twee trusts stonden aanvankelijk op mijn naam, later is dat veranderd. Ik heb aangenomen dat het geld dat is ondergebracht in die trusts gespaard is. (…) Ik heb de gang van zaken binnen de trusts verder niet gevolgd.”
En: “Toen wij uit Schotland vertrokken zei [de man] mij dat er een vermogen van zo’n vier à vijf miljoen Schotse ponden was opgebouwd. Hij heeft dat bij herhaling gezegd. Zo herinner ik mij dat hij het plan had opgevat om een huis te kopen op Curaçao. We zijn in 2005 twee keer naar Curaçao gereisd om naar huizen te kijken. Hij had het oog laten vallen op huizen die tussen de één en twee miljoen dollar moesten kosten. Hij legde mij uit dat wij ons een dergelijk huis konden veroorloven, omdat er een vermogen was van vier à vijf miljoen Schotse ponden. Meer precies herinner ik me dat dat vermogen in 2004 zo’n vier miljoen Schotse ponden bedroeg. Na ontvangst van het tekengeld was dat vermogen gegroeid naar zo’n vijf miljoen Schotse ponden. (…) Verder heeft [de man] mij uitgelegd dat het geld in trusts zat. Ik weet van drie trusts. De derde trust is opgericht in verband met het tekengeld, dat was in 2004. Bij die oprichting van die trust ben ik verder niet betrokken. Ik heb ook pas veel later begrepen dat die trust is opgericht. [de man] heeft mij verteld dat al die trusts hun zetel hadden op Guernsey of Jersey. (…) De omvang van het vermogen dat in de trusts was ondergebracht heb ik alleen van [de man] gehoord.”
[getuige e] , heeft als getuige verklaard dat de man vele malen heeft gezegd dat hij een vermogen had van acht miljoen en dat hij wel € 900,- per dag aan rente ontving. De man heeft hem dat meer dan tien keer gezegd.
[getuige d] heeft bij notariële verklaring van 20 maart 2015 verklaard dat hij al jaren bevriend is met de man en dat de man hem heeft gezegd dat hij nog miljoenen bezit in het buitenland, onder meer op een eiland bij Engeland en dat de man daarbij lachend opmerkte dat hij de vrouw eigenlijk maar dom vond dat zij daar nooit was achter gekomen.
4.17.
Dit bewijsmateriaal biedt onvoldoende houvast voor de door de vrouw bepleite gevolgtrekking, omdat het nodige in andere richting wijst. De vrouw heeft met behulp van mr. Caplan en de door de man verschafte volmacht alle mogelijkheden gehad om nader onderzoek te doen. Dit onderzoek heeft niet meer opgeleverd dan het bezit bij EBT van GBP 300 pond sterling die de rechtbank in de verdeling heeft betrokken. Bovendien bevat in het bijzonder de verklaring van de getuige [getuige b] aanwijzing dat een deel van de trusts niet meer bestaat. Omdat de trustconstructie fiscaal niet is geaccepteerd, is in zijn geval de trust geliquideerd en het geld dat er nog stond naar een van zijn bankrekeningen overgemaakt. Gesteld noch gebleken is dat de fiscus ten aanzien van de man wezenlijk anders heeft gehandeld. De vrouw heeft verder niet, althans niet voldoende specifiek aanvullend bewijs aangeboden. Dat betekent dat haar stelling niet is komen vast te staan. Het hof gaat daaraan voorbij. De onderdelen I en VI van grief 13 falen derhalve.
4.18.
Grief 13 onder II gaat over de verdeling van de inboedel in de woningen in [plaats d] , [woonplaats a] , [plaats c] en Spanje. De rechtbank heeft overwogen dat de inboedel van de appartementen in [woonplaats a] en [plaats d] reeds tegen elkaar zijn weggestreept zonder nadere verrekening zodat de rechtbank daarover niet hoefde te beslissen. Ter zitting van 21 augustus 2014 hebben partijen zich akkoord verklaard met toedeling van de inboedel van de woning in Spanje aan de vrouw en toedeling van de nog aanwezige inboedel uit [plaats c] aan de man zonder nadere verrekening. De vrouw stelt thans dat zij zich akkoord heeft verklaard met deze uitruil ervan uitgaande dat de man zou meewerken aan de voor haar zo belangrijke volmacht verstrekking. Nu de man dit alsnog heeft geweigerd wenst de vrouw dat de waarde van de inboedel te Spanje en [plaats c] wordt verrekend in die zin dat aan haar in het kader van de verdeling alsnog een bedrag van € 25.000,- toekomt.
4.19.
Nog daargelaten dat het voor het hof niet duidelijk is welke volmacht de man niet zou hebben verstrekt op grond waarvan de vrouw niet gehouden kan worden aan de ter zitting van de rechtbank bereikte overeenstemming, heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat de waarde van de inboedel die uiteindelijk aan de man is toegedeeld € 50.000,- hoger is dan de waarde van de inboedel in Spanje die aan haar is toegedeeld. Het door de vrouw overgelegde overzicht en de door haar gemaakte schatting van die waardes is daartoe onvoldoende. Dit onderdeel van de grief faalt dan ook.
4.20.
Grief 13 III betreft een drietal auto’s een Volkswagen Touareg, een BMW M3 en een Mercedes met kenteken [kentekennummer] . Partijen zijn ter zitting van de rechtbank overeengekomen dat de Volkswagen aan de vrouw zou worden toegedeeld en de andere twee auto’s aan de man. De vrouw stelt nu, zonder nadere onderbouwing, dat de BMW en de Mercedes natuurlijk veel meer waard waren dan de Volkswagen Touareg. Zij maakt aanspraak op een bedrag van € 10.000,-. Ook dit onderdeel van grief 13 faalt. De vrouw wordt aan de ter zitting van de rechtbank bereikte overeenstemming gehouden. De vrouw heeft onvoldoende gesteld om deze overeenstemming ongedaan te maken.
4.21.
Evenmin bestaat voor het hof aanleiding om ten aanzien van de polis bij Zwitserleven tot een andere uitspraak te komen dan de rechtbank heeft gedaan. De polis is aan de man toegedeeld onder de verplichting de helft van de netto waarde op de peildatum aan de vrouw uit te keren, dan wel de helft van de netto waarde per de datum dat de polis is opgeheven aan de vrouw te betalen. De toelichting op grief 13 IV is te summier en te weinig concreet om tot een andere verdeling dan de rechtbank te komen, zodat ook dit onderdeel van grief 13 faalt.
4.22.
Onderdeel VII van grief 13 gaat over de huurinkomsten van de woning in Spanje. De rechtbank heeft overwogen dat uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat de vrouw doende was een vordering van € 14.616,62 te incasseren en dat een bedrag van € 2.262,12 reeds door de vrouw was geïncasseerd. De rechtbank heeft overwogen dat het vorderingsrecht onderdeel uitmaakt van de gemeenschap, dat dit vorderingsrecht aan de vrouw zal worden toegedeeld onder de verplichting om hetgeen zij netto zal incasseren aan de man dient te voldoen. Daarnaast dient de vrouw de helft van het reeds geïncasseerde bedrag aan de man te voldoen, te weten een bedrag van € 1.131,06. De vrouw stelt dat de man al zes jaar niet naar de woning omkijkt en dat zij alle onderhoud aan de woning heeft bekostigd. Zij schat dat zij zeker voor € 30.000,- kosten aan de woning heeft gemaakt. Zij biedt aan een kosten- en uitgavenoverzicht met bankafschriften over te leggen. Conclusie van de vrouw is dat zij ter zake de woning in Spanje nog een vordering op de man heeft.
4.23.
Ook dit onderdeel van grief 13 faalt. Het had op de weg van de vrouw gelegen om haar stelling dat zij een vordering op de man heeft in verband met de woning in Spanje te onderbouwen met nota’s en bankafschriften, hetgeen zij heeft nagelaten terwijl zij wel over alle relevante stukken behoort te beschikken nu zij de feitelijke beschikkingsmacht over de woning heeft. Immers ter zitting van het hof is gebleken dat de vrouw weigert de man, die mede-eigenaar is van de woning, toe te laten in de woning. Het bewijsaanbod van de vrouw op dit punt is dus te onbepaald en te weinig onderbouwd, zodat het hof dit zal passeren.
4.24.
Onderdeel IX van grief 13 gaat over het bedrag aan contanten van € 180.000,- dat de vrouw op de peildatum beschikbaar had in een kluis bij de Rabobank. De rechtbank heeft de vrouw, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld de helft van dit bedrag aan de man te voldoen. De vrouw verwijst naar hetgeen zij heeft gesteld in de toelichting op grief 11. Begrijpt het hof de vrouw goed dan is zij de mening toegedaan dat zij het bedrag van € 90.000,- niet aan de man hoeft te voldoen zo lang niet vaststaat of de man saldi van rekeningen in Rusland voor haar verborgen houdt. Het hof volgt de vrouw niet in haar stelling. Dat de vrouw gelden van de gemeenschap in contanten onder zich had op de peildatum staat vast en dan is de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de veroordeling tot verdeling van dit gemeenschappelijk vermogen en betaling van de helft van dit bedrag aan de man aangewezen, te meer daar de vrouw – zoals blijkt uit het voorgaande – niet aannemelijk heeft kunnen maken dat de man gelden in Rusland voor haar verborgen houdt, zodat ook dit onderdeel van de grief faalt.
4.25.
Onderdeel X van grief 13 is volgens de vrouw de rode draad van het hoger beroep. Volgens haar staat vast dat de man niet zichtbare banktegoeden onder zich had op de peildatum en moet er ook gekeken worden naar wat de man volgens zijn eigen zeggen en beweringen in de periode maart 2009 tot november 2010 heeft opgemaakt, tenminste € 1.250.000,-.
Zoals hiervoor overwogen is uitgangspunt voor het hof hetgeen partijen bezaten op de peildatum. Zowel de man als de vrouw heeft in de door de vrouw genoemde periode van maart 2009 tot november 2010 geleefd van de gemeenschappelijke gelden. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op basis van de zich thans in het geding bevindende overzichten en bankafschriften op juiste wijze de verdeling van de diverse bankrekeningen bepaald. De vrouw heeft onvoldoende gesteld voor de veronderstelling dat de aanwezige afschriften onjuist zijn. Voor een schatting is, als gezegd, in dit geding geen plaats. Ook onderdeel X van grief 13 faalt.
4.26.
Partijen zijn het erover eens dat in het kader van de verdeling aan de woning in Spanje een waarde dient te worden toegekend van € 325.000,-. De rechtbank heeft bepaald dat de woning dient te worden verkocht en dat de netto opbrengst tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld. De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij nog een aanzienlijk bedrag van de man tegoed heeft en wil dat de woning aan haar wordt toegedeeld tegen genoemde waarde, dat op het bedrag dat de man aan haar dient te betalen in mindering kan strekken. De rechtbank heeft echter berekend dat de vrouw aan de man een bedrag van € 369.489,16 dient terug te betalen. Nu de conclusie van al het voorgaande is dat te weinig grond bestaat om aan te nemen dat de man per saldo aan de vrouw dient te betalen, is er geen aanleiding voor toewijzing van het verzoek van de vrouw met betrekking tot de woning in Spanje. Ook deze beslissing van de rechtbank kan in stand blijven.
Verzoek schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking
4.27.
Nu het hof heden uitspraak in de hoofdzaak doet, heeft de vrouw geen belang meer bij het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
Vordering ex artikel 843a jo. 22 Rv
4.28.
Aan toewijzing van een verzoek ex artikel 843a Rv zijn drie cumulatieve voorwaarden verbonden. Verzoekster moet een rechtmatig belang hebben bij inzage, het moet gaan om bepaalde bescheiden en partijen dienen partij te zijn bij de rechtsbetrekking. De vrouw verzoekt echter geen inzage in bepaalde bescheiden, zij wenst aan de man een tiental vragen gesteld te zien die de man met onderbouwing van stukken en bescheiden dient te beantwoorden. De door de vrouw gewenste vragen vallen niet onder het bereik van genoemde artikelen, zodat de vordering reeds om die reden wordt afgewezen. Op de voet van het bepaalde in artikel 22 Rv ziet het hof in deze stand van het geding eveneens ontoereikende grond. Het hof neemt daarbij in het bijzonder ook in aanmerking dat inmiddels getuigen zijn gehoord.
5. Slotsom
5.1.
Nu geen van de grieven succes heeft, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.2.
De proceskosten van de hoofdzaak zal het hof tussen partijen compenseren, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt. De getuigenkosten zijn daarbij inbegrepen.
5.3.
De incidentele verzoeken zullen worden afgewezen.
5.4.
Er is geen aanleiding voor een kostenveroordeling van de man in de incidenten als verzocht door de vrouw. Het hof zal de kosten op de gebruikelijke wijze compenseren, nu partijen ex-echtgenoten zijn.
5.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
6. Beslissing
Het hof:
in de hoofdzaak
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in de incidenten
weigert de gevraagde schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking;
wijst de vordering ex artikel 843a jo 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering af;
compenseert de proceskosten in de incidenten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, mr. G.B.C.M. van der Reep en mr. A.R. Sturhoofd in tegenwoordigheid van mr. S. Grando als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2016.