De verdachte heeft momenteel nog een zaak in cassatie lopen (nr. 09/02204), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
HR, 19-04-2011, nr. 09/00728
ECLI:NL:HR:2011:BP3820
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-04-2011
- Zaaknummer
09/00728
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BP3820
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP3820, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑04‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP3820
ECLI:NL:PHR:2011:BP3820, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑02‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP3820
- Vindplaatsen
NJ 2011/297 met annotatie van T.M. Schalken
Uitspraak 19‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Getuigenverzoek. ’s Hofs afwijzing is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering, gelet op hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd.
19 april 2011
Strafkamer
nr. 09/00728
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 januari 2009, nummer 22/002982-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. van Beest, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 02 maart 2007 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen aan de [a-straat] en in gebruik bij [A], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededaders."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Op 2 maart 2007 wilde ik naar het buurtcentrum [B]. Wij konden daar niet terecht. Ik vond het niet zo leuk dat we weg moesten. Wij zijn toen naar [A] gegaan. Ik had gehoord dat [betrokkene 1] daar was. [Betrokkene 1] stond normaal in [B]. Ik wilde verhaal gaan halen. Bij [A] aangekomen ben ik naar binnen gegaan. Ik sprak [betrokkene 1] daar aan. Ik word wel [betrokkene 1] genoemd."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 2 maart 2007 hebben wij aangehouden aan de [a-straat 1] te 's-Gravenhage: [verdachte], geboren [geboortedatum] 1986.
Op 2 maart 2007 kregen wij van de regiomeldkamer Haaglanden de opdracht te gaan naar [A], gevestigd aan de [a-straat] te 's-Gravenhage. Ter plaatse werden wij door de beheerder en twee begeleiders aangesproken. Zij verklaarden dat ongeveer tien á vijftien personen tegen hun wil het centrum waren binnen gedrongen. Wij zagen een zestal jongeren aan komen lopen uit de richting van de nooduitgang van voornoemd centrum. Op dat moment hoorden wij de beheerder en de twee begeleidsters zeggen: "Dat zijn ze". Vervolgens hebben wij deze personen aangehouden."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Op 2 maart 2007 was ik in buurthuis "[A]". Ik ben werkzaam in dit buurthuis als kinderwerker. Ik kreeg een telefoontje van de beheerster dat er een groep jongeren aan zou komen. Hierop heb ik de politie gebeld. De groep verscheen voor onze deur. Ik en een vrijwilliger [betrokkene 3] zijn voor de ingang, voor de deur, als een blok gaan staan. De jongeren kwamen op ons aflopen. Wij hebben hen duidelijk gemaakt en meerdere malen verteld dat zij er niet in mochten en dat zij weg moesten gaan. Hierop duwden de jongeren ons opzij en stootten het centrum in. Het zijn de jongens die u en uw collega's hebben aangehouden."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
"Ik ben werkzaam als beheerster van [A]. Ik werd gebeld door mijn collega beheerder dat er een groep van twintig man in de richting van "[A]" zou gaan. Ik ben naar "[A]" toe gereden. Ter plaatse zag ik dat er een groep jongeren voor de deur stond. Ik zag dat mijn collega's [betrokkene 5] en [betrokkene 6] voor de deur stonden. Ik zag dat mijn collega's zo stonden dat de deur geblokkeerd werd. Ik vond dit een duidelijk signaal, het was duidelijk dat de groep niet naar binnen mocht. Ik zag dat op een gegeven moment mijn collega's opzij geduwd werden en dat de groep naar binnen ging. Ik zag dat buiten een aantal jongeren werden aangehouden die naar binnen waren gedrongen."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 7]:
"Ik ben met [betrokkene 8] naar [B] gegaan. Bij [B] stonden, [betrokkene 9], [betrokkene 10], [betrokkene 11], [betrokkene 12] en [verdachte]. Ons werd verteld dat de club gesloten was. Ook werd ons verteld dat [betrokkene 1], onze begeleider van [B], bij het clubhuis "[A]" stond. Wij zijn met de hele groep naar clubhuis "[A]" gegaan om verhaal te halen. Met iedereen bedoel ik ook [verdachte]. Wij zijn naar binnen gegaan."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 13]:
"Op 2 maart 2007 was ik bij buurtcentrum "[B]". In de club waren nog meer mensen, ik ken niet iedereen van naam, maar ik ken ze wel van gezicht. De groep jongens die zijn aangehouden waren allemaal in de club. Er werd gezegd dat de club dichtging. Wij zijn naar buiten gegaan. Wij zijn naar buurtcentrum "[A]" gegaan. Toen wij aankwamen zag ik een vrouw bij de deur staan. Ik hoorde dat de vrouw zei: "Jullie mogen niet naar binnen". Ik zag dat een paar jongens een beetje gingen duwen. Ik zag toen dat [betrokkene 1] naar binnen ging. Ik heb hem ook zien duwen."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 14]:
"Op 2 maart 2007 was ik bij buurtcentrum "[B]". Op dat moment waren er een paar bekenden van mij aanwezig, te weten [betrokkene 15], [betrokkene 9], [betrokkene 11], [betrokkene 16], [verdachte], [betrokkene 13] (fonetisch), [betrokkene 17] en [betrokkene 18]. Wij zijn met z'n allen naar buurtcentrum "[A]" gegaan omdat [betrokkene 1] daar was. Toen wij allen aankwamen bij "[A]" wilden wij naar binnen. Ik zag dat er een vrouw en een man bij de deuropening van "[A]" stonden. Wij hebben tegen de man en vrouw gezegd dat wij [betrokkene 1] wilden spreken. De vrouw zei ons dat wij niet naar binnen mochten. Plotseling werd er geduwd. De hele groep kwam toen naar binnen. Ik zag dat de vrouw boos werd en ik hoorde haar zeggen: "Jongens kom terug, ik wil niet dat jullie naar binnen gaan". Wij luisterden niet naar de vrouw. Wij zagen [betrokkene 1] en zijn gelijk naar hem toegegaan."
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek van de verdediging tot het horen van een elftal getuigen.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De raadsman van de verdachte verzoekt het hof de behandeling van de zaak aan te houden teneinde [betrokkene 11], [betrokkene 7], [betrokkene 13], [betrokkene 14], [betrokkene 15], [betrokkene 9], [betrokkene 16], [betrokkene 8], zijnde alle medeverdachten als getuige te horen. Voorts verzoekt de raadsman van de verdachte om [betrokkene 1], [betrokkene 19] en [betrokkene 3] als getuige te horen.
De raadsman licht zijn verzoek toe:
Er zijn veel verklaringen in het dossier. Er zitten veel tegenstrijdigheden in de verklaringen. Het hof kan echter ook tot de conclusie komen dat er ook veel verklaringen gelijkluidend zijn. De noodzaak tot het horen van de gevraagde getuigen zit in het feit dat het hof wellicht tot een bewezenverklaring zal komen. Aan de getuigen kunnen bijvoorbeeld de volgende vragen worden gesteld. Op welk moment is cliënt naar binnen gegaan? Heeft hij kunnen horen dat hij niet naar binnen mocht? Is er geduwd en, zo ja, door wie? Wanneer is cliënt naar buiten gegaan? Ook de getuigen wier belastende verklaring niet door de politierechter zijn gebruikt acht ik noodzakelijk. Van deze getuigen is het interessant om te horen of ze cliënt hebben gezien en zo ja, wat cliënt dan heeft gedaan. Ik weet dat ik de verzoeken in een laat stadium doe. Er is sprake van gewijzigde inzichten. Mijn inziens kan ik niet anders in deze zaak.
Desgevraagd deelt de advocaat-generaal mede:
Dat de verdachte het niet eens is met een verklaring van een getuige maakt het horen van die getuige niet noodzakelijk. Ik verzet me tegen de aanhouding van de behandeling van de zaak.
De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat de verzoeken tot het horen van getuigen worden afgewezen, nu het hof de noodzaak hiertoe niet is gebleken."
3.3. Het oordeel van het Hof dat de noodzaak tot het horen van de desbetreffende getuigen niet is gebleken, is niet onbegrijpelijk, terwijl het in het licht van hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd geen nadere motivering behoefde. Daarbij neemt de Hoge Raad het volgende in aanmerking. De motivering van het verzoek gewaagt van "veel tegenstrijdigheden", zonder dat wordt aangegeven ten aanzien van welke specifieke "tegenstrijdigheden" de desbetreffende getuigen duidelijkheid zouden kunnen verschaffen. De volgens die motivering aan die getuigen te stellen vragen verschaffen daaromtrent ook geen opheldering. Voorts betreft het verzoek "de getuigen wier belastende verklaringen niet door de Politierechter zijn gebruikt" zonder dat die getuigen en de relevantie van hetgeen zij zouden kunnen verklaren nader worden aangeduid.
3.4. Het middel faalt.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde werkstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 april 2011.
Conclusie 01‑02‑2011
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
De verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage bij arrest van 26 januari 2009 wegens ‘In het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen’ veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren met vervangende hechtenis als nader in het arrest bepaald.
2.
Mr. J. van Beest, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingediend houdende een middel van cassatie.
3.
Het middel houdt in dat de beslissing tot afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen onvoldoende is gemotiveerd, omdat het Hof niet motiveert ‘waarom de noodzaak niet is gebleken van het horen van de verzochte getuigen.’
4.
Uit het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 12 januari 2009 blijkt dat door de raadsman aldaar verzocht is om het horen van een elftal getuigen (acht medeverdachten en drie anderen). Het proces-verbaal houdt het volgende in:
‘De verdachte geeft op ten onrechte te zijn veroordeeld. De raadsman van de verdachte verzoekt het hof de behandeling van de zaak aan te houden teneinde [betrokkene 11], [betrokkene 7], [betrokkene 13], [betrokkene 14], [betrokkene 15], [betrokkene 9], [betrokkene 16], [betrokkene 8], zijnde alle medeverdachten als getuige te horen. Voorts verzoekt de raadsman van de verdachte om [betrokkene 1], [betrokkene 19] en [betrokkene 3] als getuige te horen.
De raadsman licht zijn verzoek toe: Er zijn veel verklaringen in het dossier. Er zitten veel tegenstrijdigheden in de verklaringen. Het hof kan echter ook tot de conclusie komen dat er ook veel verklaringen gelijkluidend zijn. De noodzaak tot het horen van de gevraagde getuigen zit in het feit dat het hof wellicht tot een bewezenverklaring zal komen. Aan de getuigen kunnen bijvoorbeeld de volgende vragen worden gesteld. Op welk moment is cliënt naar binnen gegaan? Heeft hij kunnen horen dat hij niet naar binnen mocht? Is er geduwd en, zo ja, door wie? Wanneer is cliënt naar buiten gegaan? Ook de getuigen wier belastende verklaring niet door de politierechter zijn gebruikt acht ik noodzakelijk. Van deze getuigen is het interessant om te horen of ze cliënt hebben gezien en zo ja, wat cliënt dan heeft gedaan.
Ik weet dat ik de verzoeken in een laat stadium doe. Er is sprake van gewijzigde inzichten. Mijn inziens kan ik niet anders in deze zaak.
(…)
Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat de verzoeken tot het horen van getuigen worden afgewezen, nu het hof de noodzaak hiertoe niet is gebleken.’
5.
Het door de verdediging ter zitting in hoger beroep gedane verzoek (tot het doen horen van elf getuigen) is een verzoek waaromtrent het Hof krachtens het bepaalde in art. 330 Sv in verbinding met art. 415, eerste lid, Sv op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een gemotiveerde beslissing moet geven. In aanmerking genomen dat in eerste aanleg na 1 januari 20052., te weten op 4 juni 2008, uitspraak is gedaan en gelet op de omstandigheid dat voornoemde getuigen niet bij appelschriftuur door de verdachte zijn opgegeven, is de maatstaf voor de beoordeling van een zodanig verzoek ingevolge art. 418, derde lid, Sv of de noodzaak daarvan is gebleken.3. Het middel klaagt daarover terecht niet. Hier is de vraag aan de orde of van het Hof gevergd moet worden inzicht te geven in de gedachtegang waarom de noodzaak tot het horen van de getuigen ontbrak. Voor de beantwoording van die vraag zijn onder meer de toelichting van het verzoek door de raadsman alsmede het belang van de betwiste verklaringen voor de bewijsvoering van betekenis.
6.
Om praktische redenen beperk ik mij tot de vraag of het Hof inderdaad tot een afwijzing op deze niet nader onderbouwde grond kon komen voor zover het betreft de getuigen [betrokkene 7], [[betrokkene 13] (van wie de verklaringen blijkens de aanvulling voor het bewijs zijn gebruikt) en [betrokkene 3] (een vrijwilliger die volgens [betrokkene 2] —bewijsmiddel 3— als een blok voor de ingang, voor de deur is gaan staan). De verklaring van verdachte ter zitting van het Hof staat op essentiële onderdelen haaks op de verklaring van deze getuigen. Dat zijn kennelijk de tegenstrijdigheden waarop de raadsman ter zitting van het Hof doelt. Ik wijs op de kenbaarheid van het ontbreken van toestemming om naar binnen te gaan ([betrokkene 3]) en het duwen ([betrokkene 13]). Voor de beoordeling van deze omstandigheden kan het tijdstip waarop verdachte naar binnen ging wel van belang zijn. De raadsman heeft dat punt dan ook als vraag vermeld ter onderbouwing van zijn getuigenverzoek. Het komt mij voor dat gelet op de toelichting van het verzoek en de betekenis van het horen van de getuigen voor het bewijs, het Hof niet kon volstaan met de enkele motivering dat de noodzaak ontbrak. Derhalve is het oordeel van het Hof zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.4.
7.
Het middel slaagt.
8.
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad niet binnen twee jaar na het instellen van het cassatieberoep op 27 januari 2009 uitspraak zal doen. De redelijke termijn in cassatie zal derhalve overschreden worden. In het onderhavige geval behoeft de Hoge Raad evenwel niet ambtshalve te onderzoeken of de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden. Het tijdsverloop kan immers bij de nieuwe behandeling van de zaak door het Gerechtshof aan de orde worden gesteld.5.
9.
Het middel slaagt. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
10.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's‑Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑02‑2011
Art. V, tweede lid, (overgangsbepaling) van de wet van 10 november 2004 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van strafrecht en de Wet op de rechterlijke organisatie in verband met het horen van getuigen en enkele verwante onderwerpen (Stb. 579), in verbinding met het besluit van 9 december 2004 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van voornoemde wet (Stb. 640).
Vgl. HR 16 september 2008, LJN BD3654, NJ 2008/514, HR 16 september 2008, LJN BD3688, NJ 2008/513, HR 25 maart 2008, LJN BC6007, NJ 2008/210 en HR 19 juni 2007, LJN AZ1702, NJ 2007/626, m.nt. Pme, rov. 3.3.1. Aan de term ‘redelijkerwijs’ in art. 418, derde lid, Sv komt geen bijzondere betekenis toe, aldus de Hoge Raad.
Vgl. HR 6 april 2010, LJN BL4178, NJ 2010, 219.
Vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358, m.nt. PMe, rov. 3.5.3.