Hof 's-Hertogenbosch, 18-05-2021, nr. 200.251.277, 01
ECLI:NL:GHSHE:2021:1446
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
18-05-2021
- Zaaknummer
200.251.277_01
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:1446, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 18‑05‑2021; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHSHE:2019:4168, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 12‑11‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 18‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Uitleg koopovereenkomst ten aanzien van bevoegdheid van een partij bij de overeenkomst, die niet de verkoper is, om de koopprijs te innen. Stelplicht en bewijslast.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.251.277/01
arrest van 18 mei 2021
in de zaak van
All Technology Investment Group N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] (België),
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als ATI,
advocaat: mr. M.A. Vles te Weert,
tegen
1. [geintimeerde 1] in liquidatie,gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna ook aan te duiden als [geintimeerde 1] ,
advocaat mr. R.H.J.G. Borger te Maastricht,
en
2. [geintimeerde 2], gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
3. [geïntimeerde 3], wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal en in incidenteel hoger beroep,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [geïntimeerden] en afzonderlijk als [geintimeerde 2] en [geïntimeerde 3] ,
advocaat: mr. M.M. Gerrits te Venray,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 12 november 2019 in het hoger beroep van het vonnis van 18 juli 2018, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [geintimeerde 1] als eiseres en [geïntimeerde 3] , [geintimeerde 2] , ATI en [bestuurder bij appellante] (hierna: [bestuurder bij appellante] ) als gedaagden.
5. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenarrest van 12 november 2019
- -
de memorie van grieven in principaal hoger beroep met twee producties
- -
de memorie van antwoord in principaal hoger beroep en van eis in incidenteel hoger beroep van [geintimeerde 1] , met twaalf producties
- -
de memorie van antwoord in principaal hoger beroep van [geïntimeerden]
- -
de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van ATI
- -
de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van [geïntimeerden]
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
6. De feiten
In dit hoger beroep gaat het hof uit van de feiten die de rechtbank heeft vastgesteld in het bestreden vonnis onder 2. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
6.1.
Op 24 november 2004 is een vennootschap opgericht onder de naam ‘de Computer Xpert B.V.’. Op 1 december 2005 is Europe Invest B.V. (hierna: Europe Invest) enig aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap geworden en is de naam gewijzigd in A.T.I. Groep B.V. (hierna: ATI Groep).
6.2.
ATI was enig aandeelhouder van Europe Invest. Bestuurders van ATI waren [bestuurder bij appellante] en (tot 1 december 2010) [bestuurder bij appellante2] (hierna: [bestuurder bij appellante2] ). Bestuurders van Europe Invest waren ATI en (tot 1 december 2010) [bestuurder bij appellante2] .
6.3.
[bestuurder bij appellante] was als makelaar verbonden aan ATI Groep. [geïntimeerde 3] was als werknemer in dienst van die vennootschap.
6.4.
In de periode van 17 november 2009 tot 6 april 2011 waren ATI en Europe Invest beurtelings bestuurder van ATI Groep.
6.5.
Europe Invest is op 22 februari 2011 failliet verklaard.
6.6.
Vanaf 6 april 2011 was Architektenburo [geintimeerde 1] (hierna: Architektenburo) enig aandeelhouder en bestuurder van ATI Groep. Enig aandeelhouder van Architektenburo was [bestuurder bij appellante2] . [bestuurder bij appellante2] was tevens bestuurder van Architektenburo, tot 1 mei 2011 samen met [medebestuurder bij appellante 2] .
6.7.
Op 29 april 2011 hebben ATI Groep, [geintimeerde 2] , [geïntimeerde 3] , [bestuurder bij appellante] en ATI een overeenkomst ondertekend, ‘overeenkomst van koop/overname van bemiddelings contracten en overeengekomen aanverwantheden’ genaamd. In de overeenkomst is ATI Groep aangeduid als verkoper en zijn [geintimeerde 2] en [geïntimeerde 3] aangeduid als kopers. Volgens de overeenkomst heeft ATI Groep diverse activa aan [geintimeerde 2] en [geïntimeerde 3] verkocht voor de prijs van € 99.400,00. De activa hadden betrekking op (makelaars)activiteiten die ATI Groep verrichtte onder de naam ‘ [naam] ’.
De overeenkomst luidt verder onder meer: ‘Artikel 5. Koopprijs en betaling
(…)
3. (…)
a. Koper zal op uiterlijk 31 december van ieder kalenderjaar van de looptijd van dit contract, voor het eerst op uiterlijk 31 december 2012, minimaal € 8.000, = voldoen totdat de in lid 1 genoemde Koopprijs volledig is voldaan; Koper zal dienaangaande betaling verrichten via bankoverschrijving op het rekeningnummer zoals hierna omschreven, dit rekeningnummer mag in de toekomst gewijzigd worden middels schriftelijke bekendmaking aan koper.
(…)
9. De echtgenote van [geïntimeerde 3] , [echtgenote geintimeerde 3] sluit een ongevallen- en overlijdensrisicoverzekering af op Koper sub 2 voor een bedrag van
€ 99.400 welke een looptijd heeft van 12 jaar en ieder jaar met € 8.000,-- zakt in uitkering. [echtgenote geintimeerde 3] is verplicht om deze te verpanden aan Verkoper, cq All Technology Investment Group N.V. (conform artikel 14.6) als er volledig is afgelost beëindigd de verpanding automatisch.
(…)
Artikel 14. Diversen
(…)
6. De 100% aandeelhouder en directeur van verkoper, Architektenburo [geintimeerde 1] ,
heeft inmiddels via (o.a. hypotheek) aktes o.a. d.d. 11 juli 2008 en 17 mei 2010 een
financiële schuld aan ATI Technology Investment Group N.V. oorspronkelijk groot
€ 3.000.000, - (…). Verkoper en [bestuurder bij appellante] en All Technology Investment Group N. V. verklaren dat All Technology Investment Group N V bevoegd is de schuld van Koper te innen, en dat Koper derhalve bevrijdend kan en zich verplicht uitsluitend zal betalen aan All Technology Investment Group N. V. tot haar nader order. De verplichting tot het opstellen van rekeningen voor Koper dienaangaande zullen bij deze ook
onherroepelijk worden overgenomen door All Technology Investment Group N.V.
All Technology Investment Group N.V. alsook [bestuurder bij appellante] in privé staan tevens ook zoals Verkoper garant voor een correcte afwikkeling met Koper conform alle bepalingen van deze overeenkomst over en weer.’
6.8.
Vanaf 29 april 2011 was V&R Projectontwikkeling B.V. (hierna: V&R) enig bestuurder van ATI Groep. Architektenburo was enig aandeelhouder en bestuurder van V&R.
6.9.
Vanaf 5 mei 2011 was [bestuurder bij appellante2] enig aandeelhouder en vanaf 6 mei 2011 ook enig bestuurder van ATI Groep. De naam van ATI Groep is met ingang van 1 juni 2011 gewijzigd in [geintimeerde 1] , dat is geïntimeerde 1. Het hof duidt ATI Groep verder aan als [geintimeerde 1] .
6.10.
Bij verstekvonnis van de rechtbank van koophandel te [plaats] van 23 mei 2011 is voor recht verklaard dat Architektenburo haar contractuele verplichtingen uit de overeenkomst met koopoptie van aandelen d.d. 11 juli 2008 en uit de aanvullende voorwaarden verpandingsakte d.d. 11 juli 2008 niet nakomt en is Architektenburo veroordeeld om € 2.054.236,94 aan ATI te betalen, met rente en kosten.
6.11.
De naam van Architektenburo is met ingang van 1 juni 2011 gewijzigd in ABC Wonen B.V. (hierna: ABC)
6.12.
Bij onderhandse akte van 30 juni 2011 heeft [echtgenote geintimeerde 3] haar rechten uit een ongevallen- en een overlijdensrisicoverzekering ter grootte van € 99.400,00 verpand aan ATI.
6.13.
Bij aandeelhoudersbesluit van 16 januari 2012 is [geintimeerde 1] ontbonden. [geintimeerde 1] is op 3 februari 2012 uitgeschreven uit het handelsregister. Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 13 november 2014 is de vereffening van (het vermogen van) [geintimeerde 1] op verzoek van [bestuurder bij appellante2] heropend.
6.14.
Bij vonnis van 5 februari 2013 heeft de rechtbank van koophandel te [plaats] het verzoek van ABC en [bestuurder bij appellante2] om het in 6.10 vermelde verstekvonnis van 23 mei 2011 te herroepen, niet-ontvankelijk verklaard. Uit het vonnis blijkt dat ABC en [bestuurder bij appellante2] hun verzoek hadden doen steunen op de stelling dat ATI bedrog heeft gepleegd en dat de overeenkomsten die ATI aan haar vordering ten grondslag had gelegd, op dezelfde dag waren ontbonden.
6.15.
Bij brief van 24 maart 2015 heeft [geintimeerde 1] de opdracht, om de koopprijs volgens de overeenkomst van 29 april 2011 te innen, opgezegd, althans de volmacht daartoe herroepen.
6.16.
ATI had tot dat moment van de koopprijs € 32.142,82 van [geïntimeerden] ontvangen. [geïntimeerden] heeft daarna € 44.747,69 in depot gestort op een kwaliteitsrekening van een advocaat.
6.17.
Bij arrest van 17 november 2017 heeft het Hof van beroep te Antwerpen [bestuurder bij appellante2] schuldig bevonden aan het gebruik van valse stukken en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en een geldboete van in totaal € 3.000,00. Het gebruik van valse stukken hield verband met de geschillen die tussen [bestuurder bij appellante2] en [bestuurder bij appellante] en hun vennootschappen bestaan.
6.18.
Bij arrest van 4 maart 2019 heeft het Hof van beroep te Antwerpen het hoger beroep van ABC en [bestuurder bij appellante2] tegen het vonnis van de rechtbank van koophandel te [plaats] van 5 februari 2013 ontvankelijk, maar ongegrond verklaard. Het vonnis van de rechtbank is bevestigd. Uit het arrest blijkt dat ABC en [bestuurder bij appellante2] als gronden voor herroeping in het hoger beroep hadden aangevoerd dat ATI een stuk had achtergehouden waarmee de overeenkomsten die zij aan haar vordering ten grondslag had gelegd, waren herroepen en verder dat ATI investeringsgelden voor privédoeleinden heeft gebruikt.
7. De procedure in eerste aanleg
7.1.
In de onderhavige procedure heeft [geintimeerde 1] bij inleidende dagvaarding gevorderd:
‘Primair:
- -
zal verklaren voor recht, dat [geintimeerde 2] en [geïntimeerde 3] uit hoofde van de Overeenkomst van Koop/Overname van Bemiddelingscontracten en overeengekomen Aanverwantheden de dato 29 april 2011, verplicht zijn de koopsom(men) aan [geintimeerde 1] in liquidatie, althans aan haar vereffenaar [bestuurder bij appellante2] te voldoen;
- -
zal verklaren voor recht dat All Technology Investment Group N.V, niet (langer) bevoegd is om uit hoofde van de Overeenkomst van Koop/Overname van Bemiddelingscontracten en overeengekomen Aanverwantheden de dato 29 april 2011, de (resterende) koopsom(men) van [geintimeerde 2] en [geïntimeerde 3] te innen;
- -
zal bevelen dat [geintimeerde 2] en [geïntimeerde 3] de (resterende) koopsom(men) uit hoofde van de Overeenkomst van Koop/Overname van Bemiddelingscontracten en overeengekomen Aanverwantheden de dato 29 april 2011, aan [geintimeerde 1] in liquidatie, althans aan haar vereffenaar [bestuurder bij appellante2] te voldoen;
- -
[geintimeerde 2] en [geïntimeerde 3] zal veroordelen om uiterlijk binnen 2 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, de bewaarnemer die enig gedeelte van de koopsom ten tijde van het wijzen van dit vonnis in bewaring heeft, opdracht te verstrekken dit bedrag onverwijld over te maken aan [geintimeerde 1] in liquidatie, althans aan [bestuurder bij appellante2] , zulks op straffe van een dwangsom van EUR 500,- per dag, voor iedere dag dat [geintimeerde 2] en [geïntimeerde 3] , nadat de 2 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis zijn verstreken, daarmede in gebreke blijven;
- -
All Technology Investment Group N.V. zal veroordelen het reeds door haar ontvangen (gedeelte van) de koopsom ad EUR 32.142,82 uit hoofde van de Overeenkomst van Koop/Overname van Bemiddelingscontracten en overeenkomen Aanverwantheden de dato 29 april 2011, aan [geintimeerde 1] in liquidatie althans aan haar vereffenaar [bestuurder bij appellante2] (terug) te betalen, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW te rekenen van de datum van betaling van de respectievelijke betalingen zoals in sub 2.5 aangegeven.
Subsidiair:
- -
de gevolgen van de Overeenkomst van Koop/Overname van Bemiddelingscontracten en overeengekomen Aanverwantheden de dato 29 april 2011 (met terugwerkende kracht vanaf 29 april 2011) te wijzigen, althans deze gedeeltelijk met terugwerkende kracht te ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden, zodat aan All Technology Investment Group N.V. vanaf 29 april 2011, althans vanaf een door uw rechtbank nader te bepalen datum, niet langer de bevoegdheid toekomt om namens [geintimeerde 1] in liquidatie, de (resterende) koopsom(men) van [geintimeerde 2] en [geïntimeerde 3] te innen;
- -
[geintimeerde 2] en [geïntimeerde 3] te bevelen de (resterende) koopsom(men) uit hoofde van de Overeenkomst van Koop/Overname van Bemiddelingscontracten en overeengekomen Aanverwantheden de dato 29 april 2011, aan [geintimeerde 1] in liquidatie althans aan haar vereffenaar [bestuurder bij appellante2] te voldoen;
- -
[geintimeerde 2] en [geïntimeerde 3] zal veroordelen om uiterlijk binnen 2 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, de bewaarnemer die enig gedeelte van de koopsom ten tijde van het wijzen van dit vonnis in bewaring heeft, opdracht te verstrekken dit bedrag onverwijld over te maken aan [geintimeerde 1] in liquidatie, althans aan [bestuurder bij appellante2] , zulks op straffe van een dwangsom van EUR 500,- per dag, voor iedere dag dat [geintimeerde 2] en [geïntimeerde 3] , nadat de 2 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis zijn verstreken, daarmede in gebreke blijven;
- All Technology Investment Group N.V. zal veroordelen het reeds door haar ontvangen (gedeelte van) de koopsom ad EUR 32.142,82 uit hoofde van de Overeenkomst van Koop/Overname van Bemiddelingscontracten en overeenkomen Aanverwantheden de dato 29 april 2011, aan [geintimeerde 1] in liquidatie althans aan haar vereffenaar [bestuurder bij appellante2] (terug) te betalen, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW te rekenen van de datum van betaling van de respectievelijke betalingen zoals in sub 2.5 aangegeven.’
7.2.
Bij pleidooi heeft [geintimeerde 1] haar eis verminderd in die zin dat zij niet langer vorderde dat de hiervóór onder ‘primair’ genoemde verklaringen voor recht werden gegeven.
7.3.
ATI heeft gemotiveerd verweer gevoerd. [geïntimeerden] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De stellingen en verweren van partijen komen hierna aan de orde, voor zover in hoger beroep van belang.
7.4.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [geintimeerde 1] jegens [bestuurder bij appellante] afgewezen en [geïntimeerden] veroordeeld om, kort gezegd, het restant van de koopprijs aan [geintimeerde 1] te betalen, met veroordeling van [geintimeerde 1] in de proceskosten van [geïntimeerden] en ATI. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
8. De beoordeling in hoger beroep
Inleiding
8.1.
ATI heeft in principaal hoger beroep vier grieven aangevoerd. Zij vordert, kort gezegd, dat het bestreden vonnis wordt vernietigd, dat de vorderingen van [geintimeerde 1] alsnog worden afgewezen en dat wordt bepaald dat [geïntimeerden] uitsluitend aan ATI kan betalen, met kosten.
8.2.
[geintimeerde 1] heeft in incidenteel hoger beroep twee grieven aangevoerd.
Zij vordert, kort gezegd, dat het bestreden vonnis wordt bekrachtigd voor zover [geïntimeerden] is veroordeeld om het restant van de koopprijs aan haar te betalen, dat het vonnis voor het overige wordt vernietigd en dat ATI wordt veroordeeld om € 32.142,82 aan [geintimeerde 1] te betalen, met rente en kosten.
Bevoegdheid
8.3.
De rechtbank heeft overwogen dat de Nederlandse rechter op grond van art. 25 van de Brussel I bis-Verordening bevoegd is om van de vorderingen van [bestuurder bij appellante2] kennis te nemen, vanwege de forumkeuze in de onder 6.7 genoemde overeenkomst. Daartegen is geen grief gericht en het hof heeft geen aanleiding om hierover anders te oordelen.
Toepasselijk recht
8.4.
De rechtbank heeft verder overwogen dat op grond van art. 3 lid 1 van de Rome I-Verordening in deze zaak het Nederlands recht moet worden toegepast. Ook daartegen is geen grief gericht, zodat het hof uitgaat van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht.
Tegenvordering ATI
8.5.
Bij het tussenarrest heeft het hof er in 3.9 al op gewezen dat ATI niet voor het eerst in hoger beroep een eis in reconventie kan instellen (art. 353 lid 1 slot Rv). Het hof zal ATI daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar in hoger beroep ingestelde eis om te bepalen dat [geïntimeerden] uitsluitend aan haar kan betalen.
Kern van het geschil
8.6.
Uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken blijkt dat [bestuurder bij appellante] en [bestuurder bij appellante2] al jarenlang meerdere procedures tegen elkaar voeren, al dan niet via hun vennootschappen. In wezen gaat het er in deze procedure om aan wie de verkoopprijs van het [makelaarskantoor] , althans het restant daarvan, toekomt, aan [bestuurder bij appellante] of aan [bestuurder bij appellante2] . [bestuurder bij appellante] is de man achter ATI en [bestuurder bij appellante2] is de man achter [geintimeerde 1] .
8.7.
[geïntimeerden] heeft in afwachting van de uitkomst van deze procedure het nakomen van de verplichting om de termijnen van de koopprijs te betalen, opgeschort met een beroep op art. 6:37 BW.
Uitleg koopovereenkomst
8.8.
De grieven I tot en met IV van ATI in het principaal hoger beroep hebben betrekking op uitleg van art. 14.6 van de koopovereenkomst. ATI betoogt dat de vordering van [geintimeerde 1] op [geïntimeerden] tot het betalen van de koopprijs aan haar is overgedragen, althans dat zij met uitsluiting van [geintimeerde 1] bevoegd is om de vordering te innen en [geïntimeerden] alleen aan haar bevrijdend kan betalen. Volgens ATI kan [geintimeerde 1] daarin geen wijziging brengen en een volmacht, voor zover die is verleend, niet herroepen. [geintimeerde 1] weerspreekt dit. Het hof behandelt de grieven gezamenlijk.
8.9.
Wat betreft de stelplicht en bewijslast geldt het volgende. [geintimeerde 1] stelt in deze procedure als eisende partij dat zij een vordering heeft op [geïntimeerden] (betaling restant koopprijs) en op ATI (doorbetaling van het reeds geïnde deel van de koopprijs). Daaraan legt [geintimeerde 1] ten grondslag dat haar als verkoper de koopprijs toekomt, dat art. 14.6 van de koopovereenkomst alleen een opdracht of volmacht aan ATI inhoudt om de koopprijs te innen, dat zij die opdracht of volmacht kon intrekken en dat ATI het geïnde deel van de koopprijs moet doorbetalen, omdat ATI dit niet in mindering heeft gebracht op haar vordering op Architektenburo.
8.10.
Het staat niet ter discussie dat [geintimeerde 1] een vordering op [geïntimeerden] heeft tot het betalen van de koopprijs. Wel is in geschil of art. 14.6 van de koopovereenkomst een opdracht of volmacht aan ATI inhoudt en of [geintimeerde 1] deze opdracht of volmacht kan intrekken. Het is [geintimeerde 1] die een beroep doet op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde opdracht of volmacht, namelijk dat zij door het intrekken daarvan een einde kan maken aan de bevoegdheid van ATI om de termijnbetalingen door [geïntimeerden] te innen.
Op [geintimeerde 1] rust daarvan de stelplicht en bewijslast. Het is niet ATI die de juistheid van haar verweer, waartoe behoort dat volgens haar sprake was van een overdracht, moet bewijzen. Indien vaststaat dat sprake is van een opdracht of volmacht, ligt het echter wel op de weg van ATI om te stellen en zo nodig te bewijzen dat die opdracht of volmacht – in afwijking van de wettelijke regels – niet kan worden ingetrokken.
8.11.
Bij de uitleg van art. 14.6 van de koopovereenkomst komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Ook komt betekenis toe aan de context van de desbetreffende bepaling, de wijze van totstandkoming, de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de ene of andere uitleg, de aard van de overeenkomst, en de gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst.
8.12.
Voor de uitleg kan niet alleen worden aangeknoopt bij de woorden van art. 14.6.
Het is dus niet doorslaggevend dat in art. 14.6 wordt gesproken van een bevoegdheid om de schuld van [geïntimeerden] te innen. Die bevoegdheid kan haar grondslag vinden in verschillende rechtsverhoudingen, niet alleen in een opdracht of volmacht, maar bijvoorbeeld ook in een overdracht. De woorden zeggen daarover op zichzelf niets. Dit geldt te meer nu de tekst van de koopovereenkomst kennelijk niet door een jurist is opgesteld, maar volgens [geintimeerde 1] door [bestuurder bij appellante] . Dat [bestuurder bij appellante] relevante rechtskennis had, is gesteld noch gebleken.
Het gaat erom wat partijen met de regeling van art. 14.6 voor ogen heeft gestaan. De sleutel om te achterhalen wat partijen voor ogen heeft gestaan, ligt in de reden waarom aan ATI het recht is toegekend de koopprijs te innen.
8.13.
Een aanwijzing voor de reden waarom aan ATI dit recht is toegekend, is de schuld die in de eerste zin van art. 14.6 is genoemd. Daar is vermeld dat Architektenburo als aandeelhouder en directeur van [geintimeerde 1] een schuld van € 3.000.000,00 heeft aan ATI. ATI heeft deze schuld en het ontstaan ervan aan de hand van bewijsstukken toegelicht in haar conclusie van antwoord (nrs. 2.18-2.28). De schuld vloeit volgens ATI voort uit een overeenkomst van 8 juli 2008 en daarna opgestelde akten. Architektenburo kon haar financiële verplichtingen op grond van deze overeenkomst niet nakomen, wat zij vervolgens heeft erkend. Kort na het sluiten van de overeenkomst is Architektenburo bij vonnis van de rechtbank te Tongeren van 23 mei 2011 Architektenburo veroordeeld tot het betalen van
€ 2.054.236,94 aan ATI, met rente en kosten.
8.14.
Het vermelden van deze schuld en de onmiddellijk daarop volgende vermelding dat ATI bevoegd is de koopprijs te innen, dat [geïntimeerden] bevrijdend aan ATI kan betalen en dat [geïntimeerden] zich verplicht om uitsluitend aan ATI te betalen, heeft kennelijk tot doel om ervoor te zorgen dat de betalingen door [geïntimeerden] in mindering komen op de schuld die Architektenburo aan ATI had. Er is geen goede, andere reden in deze procedure aangevoerd of te bedenken waarom een en ander in art. 14.6 is samengebracht dan dat de koopprijs zou worden aangewend om de schuld van Architektenburo aan ATI te betalen. Overigens heeft [geintimeerde 1] deze bedoeling aanvankelijk zelf nog bevestigd in 2.4 van de inleidende dagvaarding. In het verlengde hiervan ligt de verpanding die is genoemd in art. 5.9 van de koopovereenkomst en die heeft plaatsgevonden bij akte van 30 juni 2011. Bij die akte zijn de rechten uit een ongevallen- en overlijdensrisicoverzekering verpand aan ATI, onder verwijzing naar de koopprijs.
8.15.
Zo bezien is art. 14.6 dus een regeling tussen [geintimeerde 1] en ATI met betrekking tot het betalen van de schuld van Architektenburo aan ATI. Zowel [geintimeerde 1] als ATI zijn ook partij bij de overeenkomst. In art. 14.6 zijn verder voorzieningen getroffen waarmee kennelijk is beoogd te voorkomen dat [geïntimeerden] nadeel van de regeling ondervindt.
[geïntimeerden] kan immers bevrijdend aan ATI betalen en ATI en [bestuurder bij appellante] staan op gelijke wijze als [geintimeerde 1] ervoor in (‘garant’) dat de koopovereenkomst jegens [geïntimeerden] correct wordt afgewikkeld.
8.16.
Met dit doel is niet goed te rijmen dat [geintimeerde 1] het in haar hand heeft om, op elk moment, eenzijdig de betalingsregeling weer ongedaan te maken. Dat dit niet de bedoeling van partijen was, kan ook worden afgeleid uit de bepaling dat [geïntimeerden] ‘uitsluitend’ aan ATI kan betalen, dat de verplichting tot het opstellen van rekeningen voor [geïntimeerden] dienaangaande (dus met betrekking tot de betalingen) ‘onherroepelijk’ door ATI is overgenomen en dat ook ATI jegens [geïntimeerden] is gehouden om de koopovereenkomst correct af te wikkelen.
8.17.
In dit licht is ook de zinsnede ‘tot haar nader order’ te verklaren. De betalingsregeling is gegeven ten behoeve van ATI, zodat zij betaling ontvangt op haar vordering op Architektenburo. Het is daarmee niet in strijd dat ATI kan afzien van het innen van de betalingen. [geintimeerde 1] heeft daarvan geen nadeel, omdat zij in dat geval de betalingen ontvangt. ATI kan daarvan onder meer afzien als haar vordering op andere wijze is voldaan of tenietgaat. Dit past bij de stelling van [geintimeerde 1] dat de koopprijs in twaalf jaren mocht worden afbetaald en dat dit een lange tijd is, waarin veel kon gebeuren, bijvoorbeeld dat de schuld van Architektenburo op andere wijze zou worden afgelost (memorie in hoger beroep, nr. 15).
8.18.
In wezen stelt [geintimeerde 1] hier geen feiten of omstandigheden tegenover die tot het oordeel leiden dat partijen een andere bedoeling op het oog hadden. Integendeel, in het betoog van [geintimeerde 1] , zoals dit zich na de inleidende dagvaarding heeft ontwikkeld, ontbreekt een aanduiding van de zin en betekenis van de regeling van art. 14.6. Het enige dat in dit betoog kan wijzen op een bedoeling, is de stelling: ‘Partijen hebben evident derhalve iets heel anders met elkaar besproken. Namelijk dat “ATI voorlopig maar eens de koopsommen zou innen en dat later dan wel verder werd gezien”, althans woorden van die strekking’ (memorie in hoger beroep, nr. 19). Deze stelling komt nog tweemaal terug: ’in jij voorlopig maar eens, dan zien we wel wat we er mee doen’ (memorie in hoger beroep, nr. 25, slot) en ‘om de koopsom van [geïntimeerden] te innen en “later dan te zien wat daarmee te doen”’ (memorie in hoger beroep, nr. 27 slot). Ook deze stelling onthult echter niet waarom ATI voorlopig maar eens de termijnen zou innen, als dit niet ertoe zou strekken daarmee haar vordering op Architektenburo te voldoen. Evenmin maakt [geintimeerde 1] duidelijk waarom zij het innen van de termijnen aan ATI zou overlaten en later zou zien wat met de termijnen moest gebeuren. Een dergelijke vage en vrijblijvende afspraak zonder redelijk doel is ook weinig geloofwaardig, gezien de dwingende voorzieningen waarmee het innen van de termijnen door ATI in art. 14.6 zijn omgeven (bevrijdend en uitsluitend betalen, onherroepelijke verplichting opstellen rekeningen, garant staan voor correcte afwikkeling).
8.19.
[geintimeerde 1] stelt verder nog dat ATI geen rechthebbende op de koopprijs was en dat [geintimeerde 1] geen schuld aan ATI had. Dat is echter niet waarom het gaat en ATI heeft dit ook niet aangevoerd. Het gaat immers om het betalen van een schuld van Architektenburo aan ATI. Het stond [geintimeerde 1] vrij om als derde de verplichting jegens ATI op zich te nemen deze schuld ten behoeve van Architektenburo aan ATI te betalen. Verder is het voor de uitkomst van dit geschil evenmin van belang of de regeling een cessie inhoudt. Voor het overige werpt [geintimeerde 1] alleen taalkundige argumenten op die zij ontleent aan de gebruikte bewoordingen. Een taalkundige uitleg zou overigens veeleer leiden tot de conclusie dat het woord ’haar’ in ’tot haar nader order’ verwijst naar de direct daarvoor genoemde (rechts)persoon ATI en niet naar ’Verkoper en de heer [bestuurder bij appellante] en All Technology Investment Group NV’ (die de daarna vermelde verklaring afleggen).
8.20.
De conclusie is dat [geintimeerde 1] er niet in is geslaagd feiten of omstandigheden naar voren te brengen die het oordeel rechtvaardigen dat art. 14.6 van de koopovereenkomst een opdracht of volmacht aan ATI inhoudt om (voor [geintimeerde 1] ) de termijnen van de koopprijs te innen. Zij heeft een dergelijke opdracht of volmacht dus ook niet kunnen intrekken.
In zoverre slagen de grieven I tot en met IV in het principaal hoger beroep.
Het bestaan van de schuld van ABC aan ATI
8.21.
[geintimeerde 1] heeft aan haar vorderingen verder ten grondslag gelegd dat de schuld van Architektenburo, thans ABC geheten, aan ATI niet of niet meer bestaat, zodat ATI verplicht is om bij ‘nader order’ af te zien van het innen van de betalingstermijnen. Het hof duidt Architektenburo verder aan als ABC. Het gaat hier om de meer subsidiaire grondslag, die in de inleidende dagvaarding is genoemd in 3.5-3.7.
8.22.
De schuld van ABC aan ATI is bevestigd in het vonnis van de rechtbank te Tongeren van 23 mei 2011. Dit vonnis is onherroepelijk geworden. Het verzoek van ABC om het vonnis te herroepen, omdat ATI bedrog zou hebben gepleegd, heeft deze rechtbank na uitvoerig onderzoek bij vonnis van 5 februari 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Uit dit vonnis blijkt verder dat na openbare verkoop van onroerende zaken nog een vordering resteerde van € 923.782,19 (zie 1.3 van dat vonnis). Het Hof van beroep te Antwerpen heeft dit vonnis bevestigd bij arrest van 4 maart 2019.
8.23.
Gelet op de vonnissen van de rechtbank te Tongeren en het arrest van het Hof van beroep te Antwerpen heeft [geintimeerde 1] onvoldoende aangevoerd om het oordeel te rechtvaardigen dat in art. 14.6 van de koopovereenkomst ten onrechte is vermeld dat ABC een schuld had aan ATI. De schuld is onherroepelijk vastgesteld door de rechtbank te Tongeren. [geintimeerde 1] heeft verder niets aangedragen waaruit blijkt dat het restant van de schuld inmiddels volledig is voldaan. Er kan dus niet worden aangenomen dat de schuld van ABC aan ATI niet of niet meer bestaat. ATI is daarom niet uit dien hoofde verplicht om een nader order te geven dat [geïntimeerden] niet meer aan haar hoeft te betalen.
Conclusie ten aanzien van primaire vorderingen vennootschap
8.24.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen die [geintimeerde 1] in eerste aanleg primair heeft ingesteld, niet toewijsbaar zijn.
Wijziging koopovereenkomst
8.25.
[geintimeerde 1] heeft verder aangevoerd dat art. 14.6 van de koopovereenkomst behoort te worden gewijzigd, in die zin dat ATI niet of niet meer bevoegd is om de betalingstermijnen van [geïntimeerden] te innen. Dit betreft de ‘nog meer subsidiaire’ grondslag, genoemd in de inleidende dagvaarding in 3.8-3.11. De vordering tot wijziging van de koopovereenkomst is onderdeel van de vorderingen die [geintimeerde 1] in eerste aanleg subsidiair heeft ingesteld. Nu de primair ingestelde vorderingen niet toewijsbaar zijn, moet het hof alsnog nagaan of de subsidiair ingestelde vorderingen op de ‘nog meer subsidiaire’ grondslag kunnen worden toegewezen.
8.26.
De subsidiaire vorderingen zijn mede gericht tegen ATI. Dit roept de vraag op welke positie ATI in deze procedure heeft. In het tussenarrest van 12 november 2019 is, in het kader van de ontvankelijkheid van ATI in het hoger beroep, in 3.7 overwogen dat [geintimeerde 1] haar vorderingen baseert op de koopovereenkomst tussen haar en [geïntimeerden] en dat ATI strikt genomen geen deel uitmaakt van die rechtsverhouding. In 3.8 is overwogen, kort gezegd, dat ATI eerste aanleg kennelijk een gevoegde partij was, aan de zijde van [geïntimeerden] , en dat zij als gevoegde partij hoger beroep tegen het bestreden vonnis kon instellen.
8.27.
Bij inleidende dagvaarding heeft [geintimeerde 1] zowel [geïntimeerden] als ATI als partijen in deze procedure betrokken. Haar primaire en subsidiaire vorderingen waren mede tegen ATI gericht. Dat werd niet anders nadat [geintimeerde 1] haar eis bij pleidooi had verminderd.
Zowel primair als subsidiair heeft [geintimeerde 1] de veroordeling van ATI gevorderd om aan haar te betalen, hetgeen ATI van [geïntimeerden] heeft ontvangen. Daarnaast heeft [geintimeerde 1] subsidiair gevorderd dat de koopovereenkomst werd gewijzigd. Anders dan het hof eerder in het kader van de ontvankelijkheid heeft aangenomen, is ook ATI partij bij deze overeenkomst en dus betrokken bij de rechtsverhouding waarvan [geintimeerde 1] wijziging verlangt. De verlangde wijziging raakt ATI rechtstreeks. In het licht hiervan is het hof van oordeel dat ATI niet slechts een gevoegde partij is aan de zijde van [geïntimeerden] , maar als zelfstandige, gedaagde partij aan de procedure deelneemt. Voor zover nodig, komt het hof terug van het oordeel dat zij eerder hierover heeft gegeven, teneinde te voorkomen dat de uitspraak berust op een onjuiste juridische grondslag.
8.28.
De wijziging die [geintimeerde 1] verlangt, moet bewerkstelligen dat ATI de betalingen door [geïntimeerden] niet kan behouden en niet in mindering kan brengen op het restant van de schuld van ABC aan ATI. Als grondslag voor het wijzigen van de koopovereenkomst voert [geintimeerde 1] aan dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, althans van onvoorziene omstandigheden.
8.29.
De omstandigheden waarop [geintimeerde 1] wijst, houden in de eerste plaats verband met de stelling van [geintimeerde 1] dat ABC in werkelijkheid geen schuld heeft aan ATI, vanwege bedrog en misbruik van investeringsgelden door ATI (zie onder meer de pleitaantekeningen van [geintimeerde 1] in eerste aanleg en de memorie in hoger beroep nr. 27). [geintimeerde 1] verwijst in dit verband naar een andere procedure bij dit hof. Het hof neemt aan dat [geintimeerde 1] de procedure bedoelt, die bij dit hof aanhangig is geweest onder zaaknummer 200.234.037/01. Het is het hof ambtshalve bekend dat in die zaak op 1 december 2020 een eindarrest is uitgesproken (ECLI:NL:GHSHE:2020:3685).
8.30.
De stelling over het bedrog en misbruik is in wezen dezelfde stelling als die ABC en Vissers ingang hebben willen doen vinden in de herroepingsprocedure bij de rechtbank te Tongeren en het Hof van beroep te Antwerpen. Zoals hiervóór al is overwogen, heeft dit niet geleid tot het herroepen van het vonnis waarbij de schuld van ABC aan ATI is vastgesteld. Reeds om deze reden is hetgeen [geintimeerde 1] aanvoert over de schuld van ABC aan ATI geen grond om de verlangde wijziging van de koopovereenkomst te rechtvaardigen. Overigens staat ook het bepaalde in art. 6:258 lid 2 BW staat hieraan in de weg. De aangevoerde omstandigheden komen namelijk voor rekening van [geintimeerde 1] , omdat uit het vonnis van de rechtbank te Tongeren van 5 februari 2013 en het arrest van het Hof van beroep te Antwerpen blijkt dat [geintimeerde 1] deze omstandigheden bij wijze van verweer had kunnen aanvoeren in de procedure waarbij de vorderingen van ATI onherroepelijk zijn vastgesteld, maar dat heeft nagelaten.
8.31.
Het arrest van dit hof van 1 december 2020 brengt in het voorgaande geen verandering. Door dit arrest is de schuld van ABC aan ATI, zoals die door de rechtbank te Tongeren is vastgesteld, niet tenietgedaan. In het arrest is in 6.23 ook overwogen dat de zaak die in België aanhangig was, een andere rechtsbetrekking betrof. Het hof ziet in hetgeen in het arrest van 1 december 2020 is overwogen over de in dat arrest beoordeelde rechtsbetrekking, onvoldoende rechtvaardiging om de overeenkomst te wijzigen die in de onderhavige procedure aan de orde is. Bovendien waren in de zaak met zaaknummer 200.234.037/01 deels andere partijen betrokken dan in de onderhavige procedure. Hetgeen in de zaak met zaaknummer 200.234.037/01 is vastgesteld, kan niet in de onderhavige procedure als vaststaand tussen partijen worden aangenomen.
8.32.
[geintimeerde 1] voert verder aan dat zij bij het sluiten van de koopovereenkomst niet kon voorzien dat ATI de betalingen door [geïntimeerden] niet in mindering zou brengen op de schuld van ABC aan ATI. Bij memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep heeft ATI weersproken dat zij de ontvangen bedragen niet in mindering brengt op de schuld van ABC.
8.33.
Voor zover al enige handeling van ATI is vereist om de ontvangen betalingen in mindering te laten komen op de schuld van ABC aan ATI, geldt dat het nalaten van deze handeling ten hoogste een tekortkoming is in het nakomen van een verplichting uit de koopovereenkomst. Een dergelijke tekortkoming is geen onvoorziene omstandigheid die wijziging van de koopovereenkomst rechtvaardigt.
8.34.
Voor het overige heeft [geintimeerde 1] evenmin feiten of omstandigheden naar voren gebracht die toereikend zijn om een wijziging van de koopovereenkomst te rechtvaardigen. Dit brengt mee dat ook de subsidiaire vorderingen niet toewijsbaar zijn.
Terugbetaling
8.35.
Met grief 1 in het incidenteel hoger beroep voert [geintimeerde 1] aan dat de rechtbank ten onrechte haar vordering heeft afgewezen om ATI te veroordelen de ontvangen betalingstermijnen van de koopprijs aan [geintimeerde 1] te betalen.
8.36.
Uit hetgeen het hof hiervóór heeft overwogen, volgt dat [geïntimeerden] op grond van de koopovereenkomst de betalingstermijnen aan ATI moest en moet betalen en dat [geintimeerde 1] dit niet ongedaan heeft kunnen maken. Er is dus geen grondslag om ATI te verplichten de ontvangen betalingstermijnen aan [geintimeerde 1] te betalen. De grief faalt.
Proceskosten eerste aanleg
8.37.
Grief 2 in het incidenteel hoger beroep betreft de proceskostenveroordeling die de rechtbank heeft uitgesproken.
8.38.
De grief faalt. Het oordeel van het hof houdt in dat [geintimeerde 1] in het ongelijk is gesteld, zodat [geintimeerde 1] de proceskosten moet dragen.
Slot
8.39.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, behoeft het hof niet te bespreken. Ook het bewijsaanbod van [geintimeerde 1] passeert het hof. Er zijn immers geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht of te bewijzen aangeboden, die tot een andere beslissing kunnen leiden.
8.40.
De slotsom is dat de rechtbank [geïntimeerden] ten onrechte heeft veroordeeld om het restant van de koopprijs aan [geintimeerde 1] te betalen. In zoverre moet het bestreden vonnis worden vernietigd. Voor het overige zal het hof het vonnis, voor zover dit aan het hof is voorgelegd, bekrachtigen.
8.41.
Gelet op de positie van [geïntimeerden] zal het hof alleen de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Proceskosten hoger beroep
8.42.
De proceskosten van het principaal en incidenteel hoger beroep, zowel die van ATI als van [geïntimeerden] , komen ten laste van [geintimeerde 1] , omdat zij in het ongelijk is gesteld.
Het hof stelt de proceskosten tot heden als volgt vast:
Aan de zijde van ATI:
- explootkosten € 81,00
- griffierecht € 1.978,00
- salaris advocaat € 4.917,00 (tarief V, 1,5 punt)
totaal € 6.976,00
Aan de zijde van [geïntimeerden] :
- griffierecht € 1.978,00
- salaris advocaat € 4.917,00 (tarief V, 1,5 punt)
totaal € 6.895,00
8.43.
De nakosten van ATI stelt het hof vast, zoals ATI heeft gevorderd, omdat de gevorderde bedragen lager zijn dan het huidige liquidatietarief.
9. De uitspraak
Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep
9.1.
vernietigt het bestreden vonnis wat betreft 5.2 van het dictum;
9.2.
wijst, in zoverre opnieuw rechtdoende, de desbetreffende vordering van [geintimeerde 1] jegens [geïntimeerden] alsnog af;
9.3.
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige, voor zover dit in hoger beroep aan het hof is voorgelegd;
9.4.
verklaart ATI niet-ontvankelijk in de reconventionele eis die zij in hoger beroep heeft ingesteld;
9.5.
veroordeelt [geintimeerde 1] in de proceskosten van het hoger beroep,
- aan de zijde van ATI vastgesteld op:
- € 6.976,00 tot heden,
- € 157,00 aan nasalaris advocaat zonder betekening van dit arrest of € 239,00 vermeerderd met de explootkosten bij betekening van dit arrest, indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden,
- aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 6.895,00 tot heden;
9.6.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de proceskostenveroordeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L.S. Frakes en T.J. Dorhout Mees en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 mei 2021.
griffier rolraadsheer
Uitspraak 12‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Uitleg koopovereenkomst ten aanzien van bevoegdheid van een partij bij de overeenkomst, die niet de verkoper is, om de koopprijs te innen. Stelplicht en bewijslast.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.251.277/01
arrest van 12 november 2019
gewezen in het incident ex artikel 234 Rv en de exceptie tot niet-ontvankelijkverklaring in de zaak van
All Technology Investment Group N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestiging/kantoorplaats] (België),
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: ATI ,
advocaat: mr. M.A. Vles te Weert,
tegen
1. Architectenbureau [geintimeerde 1] B.V. , in liquidatie ,statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: [geintimeerde 1] ,
advocaat: mr. R.H.J.G. Borger te Maastricht,
2. [geintimeerde 2] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: [geintimeerde 2] ,
advocaat: mr. M.M. Gerrits te Venray,
3. [geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: [geïntimeerde 3] ,
advocaat: mr. M.M. Gerrits te Venray,
op de bij exploten van dagvaarding van 22 en 27 augustus 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 18 juli 2018 (zaak-/rolnummer 205513 HA ZA 15-251), door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen appellante – ATI – als gedaagde en geïntimeerden – [geintimeerde 2] en [geïntimeerde 3] (hierna: [geïntimeerden] ) – eveneens als gedaagden en geïntimeerde – [geintimeerde 1] – als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/205513/ HA ZA 15-251)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaardingen in hoger beroep met producties, genummerd 1 tot en met 11;
- -
de incidentele memorie van eis tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad en niet-ontvankelijkheidverklaring appellante van [geintimeerde 1] met producties, genummerd 21 tot en met 25;
- -
de incidentele antwoordconclusie van ATI ;
- -
de incidentele antwoordconclusie van [geïntimeerden]
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
3. De beoordeling
Inleiding
3.1.
[geintimeerde 1] stelt dat [geïntimeerden] aan haar een koopsom moet betalen op grond van een in april 2011 gesloten koop/verkoopovereenkomst. In die overeenkomst is ook overeengekomen dat ATI gerechtigd is die koopsom voor [geintimeerde 1] te incasseren. Dat heeft zij gedaan. [geïntimeerden] heeft een deel van de koopsom aan ATI betaald. Op enig moment heeft [geintimeerde 1] in een brief aan ATI medegedeeld dat ATI niet meer inningsbevoegd was.
[geintimeerde 1] heeft in eerste aanleg bij één dagvaarding zowel [geïntimeerden] als ATI gedagvaard.
[geintimeerde 1] heeft van [geïntimeerden] onder meer het restant van de koopsom gevorderd. [geïntimeerden] heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd. De vordering van [geintimeerde 1] is toegewezen voor zover het betreft de betaling van het restant van de koopsom door [geïntimeerden] aan haar.
[geïntimeerden] wil het restant van de koopsom betalen, maar zij weet niet aan wie – [geintimeerde 1] of ATI – zij bevrijdend kan betalen. Als blijk van goede wil heeft zij het resterende gedeelte van de koopsom op de derdenrekening van haar advocaat gestort totdat duidelijk is aan wie zij moet betalen.
Van ATI heeft [geintimeerde 1] in eerste aanleg het door ATI reeds geïncasseerde deel van de koopsom gevorderd, omdat zij stelt op onjuiste gronden een volmacht aan ATI te hebben afgegeven. Die vordering is afgewezen.
3.2.
[geïntimeerden] en [geintimeerde 1] zijn niet bij appeldagvaarding van het vonnis in hoger beroep gekomen.
3.3.
ATI heeft [geintimeerde 1] en [geïntimeerden] gedagvaard in hoger beroep. Zij vordert – samengevat weergegeven – dat:
- het vonnis van 18 juli 2018 partieel wordt vernietigd, uitsluitend voor zover het betreft de beslissing onder 5.2 van dat vonnis waarin staat: “veroordeelt [geïntimeerden] om aan [geintimeerde 1] te betalen het restant van de totale koopprijs, zoals die tussen partijen tot stand is gekomen en is vastgelegd in artikel 5 van de Overeenkomst, verminderd met hetgeen [geïntimeerden] daarop reeds aan ATI heeft voldaan”,
- en opnieuw rechtdoende, de vordering van [geintimeerde 1] (beslissing rechtbank onder 5.2.) af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, en
- te bevelen dat [geïntimeerden] de (resterende) koopsom(men) uit hoofde van de overeenkomst aan ATI dient te voldoen, en
- [geïntimeerden] te veroordelen de bewaarnemer die een deel van de koopsom in bewaring heeft de opdracht te verstrekken dit bedrag onverwijld over te maken aan ATI zulks op straffe van een dwangsom, en
- het vonnis voor het overige te bekrachtigen, met veroordeling van [geintimeerde 1] in de kosten van de procedure.
De vordering en het verweer in het incident
3.4.
[geintimeerde 1] heeft vervolgens een incident opgeworpen en vordert bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van 18 juli 2018 (ook de onder 5.2. van dat vonnis gegeven beslissing) uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank is volgens haar bij de beoordeling over de uitvoerbaar bij voorraad verklaring uitgegaan van onjuiste feiten en omstandigheden.
Verder vordert [geintimeerde 1] ATI in haar appel en de daarbij (voor het eerst) door ATI ingestelde vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren. [geintimeerde 1] stelt daartoe dat sprake is van subjectieve cumulatie van de vorderingen. De afzonderlijke vorderingen hebben volgens [geintimeerde 1] hun zelfstandigheid behouden en dat geldt ook in appel. ATI is gelet daarop geen partij geworden in de (toegewezen) vordering van [geintimeerde 1] op [geïntimeerden] Daarnaast kan ATI niet eerst in hoger beroep een vordering tegen [geïntimeerden] instellen. Het appel van ATI kan daarom slechts zien op de rechtsbetrekking tussen [geintimeerde 1] en ATI en van die daarmee samenhangende (afwijzende) beslissing is ATI niet in hoger beroep gekomen.
3.5.
ATI voert tegen de grief die zich richt tegen de beslissing van de rechtbank het vonnis, met uitzondering van de kostenveroordeling, niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren het volgende aan. Deze grief kan volgens ATI niet slagen gelet op het grote restitutierisico bij een uitvoerbaar bij voorraad verklaring. Verder stelt ATI dat [geintimeerde 1] geen feiten of omstandigheden ten grondslag heeft gelegd aan haar vordering die zich eerst hebben voorgedaan na het vonnis in eerste aanleg en die kunnen rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken.
Ook de grief die zich richt tegen de ontvankelijkheid van ATI kan volgens haar niet slagen. Allereerst omdat deze grief, zijnde een exceptief verweer, als tweede grief is opgevoerd. Dat is te laat. Verder is sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Volgens ATI is de veroordeling tot betaling door [geïntimeerden] aan [geintimeerde 1] een bindende vaststelling van de ontzegging van het recht van ATI om betaling van [geïntimeerden] te vorderen. Dit heeft als gevolg dat tussen alle partijen in volgende instanties worden voortgeprocedeerd. Zo wordt voorkomen dat een rechtens onwenselijke situatie wordt gecreëerd in het geval [geïntimeerden] in een komende procedure zou worden veroordeeld tot betaling aan ATI terwijl zij ook moet betalen aan [geintimeerde 1] op grond van het vonnis in eerste aanleg. Het vonnis in eerste aanleg heeft door het instellen van het onderhavige hoger beroep voor geen van de partijen kracht van gewijsde gekregen.
3.6.
[geïntimeerden] voert aan dat [geintimeerde 1] geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft
gesteld die maken dat het oordeel van de rechtbank en de bevestiging daarvan door de voorzieningenrechter onjuist is ten aanzien van de geweigerde uitvoerbaar bij voorraad verklaring. Zij verzoekt de alsnog gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring af te wijzen en refereert zich ten aanzien van het overigens incidenteel gevorderde.
Exceptie: ontvankelijkheid ATI
3.7
Het hof zal eerst het door [geintimeerde 1] meest verstrekkende exceptieve verweer, zijnde de door haar gestelde niet-ontvankelijkheid van ATI in de hoofdzaak, beoordelen. Het hof overweegt als volgt.
Het verweer van ATI dat [geintimeerde 1] dit verweer te laat heeft gevoerd, namelijk pas als grief II, verwerpt het hof. Het verweer is tijdig aan de orde gesteld, namelijk in haar eerste processtuk.
ATI heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 18 juli 2018, specifiek tegen 5.2. van het dictum. Uit die veroordeling volgt dat [geïntimeerden] uit hoofde van de koopovereenkomst een geldsom aan [geintimeerde 1] moet betalen. De grondslag van de vordering is nakoming van de hiervoor genoemde koopovereenkomst tussen [geintimeerde 1] en [geïntimeerden] en ziet daarmee op de rechtsverhouding tussen [geintimeerde 1] en [geïntimeerden] ATI maakt strikt genomen geen deel uit van die rechtsverhouding, maar is daarbij toch van aanvang af betrokken omdat zij bij diezelfde overeenkomst een inningsbevoegdheid verkreeg.
De onderhavige procedure is door [geintimeerde 1] aangevangen bij inleidende dagvaarding van
26 maart 2015. Daarbij heeft zij onder meer [geïntimeerden] en ATI als gedaagden gedagvaard. In die dagvaarding vorderde [geintimeerde 1] aanvankelijk onder primair onder meer – kort samengevat als volgt:
a. a) een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] verplicht is aan [geintimeerde 1] te betalen;
b) een verklaring voor recht dat ATI niet (langer) inningsbevoegd is;
c) veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling aan [geintimeerde 1] .
Bij conclusie van antwoord heeft ATI tegen – onder meer – alle hiervoor genoemde vorderingen verweer gevoerd en uitgebreid betoogd dat zij wel inningsbevoegd is en dat [geïntimeerden] wel aan haar en niet aan [geintimeerde 1] moet betalen.
Kennelijk heeft [geintimeerde 1] nadien, zoals de rechtbank in r.o. 3.1 van het vonnis overweegt, bij pleidooi haar eis verminderd. In het vonnis komen de onder a) en b) vermelde vorderingen niet meer terug.
Bij de beoordeling van – onder meer – genoemde vordering onder c) heeft de rechtbank uitgebreid het verweer van ATI betrokken.
3.8.
Het hof overweegt dat de rechtbank kennelijk ATI als aan de zijde van [geïntimeerden] gevoegde partij heeft aangemerkt. Dit is ook begrijpelijk gelet op het navolgende. Gelet op de keuze van [geintimeerde 1] om ATI tezamen met onder meer [geïntimeerden] te dagvaarden voor de nauw met elkaar samenhangende vorderingen a), b) en c), was ATI nauw betrokken bij de procedure van de minimaal deels tegen haar gerichte vorderingen a), b) en c). Gelet hierop is het voorstelbaar dat ATI naast het reeds uitgebreid verweer voeren tegen a), b) en c) geen aanleiding zag om tevens een formele voeging te vorderen (of de mogelijkheid van derdenverzet af te wachten). Mede gelet op de beoordeling door de rechtbank heeft zij ATI ook behandeld als gevoegde partij. ATI is dan ook bevoegd tot het instellen van het hoger beroep. Zij heeft daartoe ook belang gelet op de eventuele gevolgen van de tenuitvoerlegging van het dictum van de rechtbank door [geintimeerde 1] , nu (verdere) incassopogingen van ATI op [geïntimeerden] zouden kunnen afstuiten op een beroep door [geïntimeerden] op het bepaalde in art. 6:34 BW.
ATI is dus ontvankelijk in haar hoger beroep.
3.9.
Het hof overweegt voorts ambtshalve dat de vordering van ATI in de appeldagvaarding om [geïntimeerden] te veroordelen om aan ATI te betalen afstuit op het bepaalde in artikel 353 lid 1 slot Rv.
Incident: uitvoerbaarverklaring bij voorraad
3.10.
Het hof stelt voorop dat de incidentele vordering betrekking heeft op de veroordeling strekkende tot de betaling van [geïntimeerden] aan [geintimeerde 1] van het restant van de totale koopprijs, zoals die tussen partijen tot stand is gekomen en is vastgelegd in artikel 5 van de Koopovereenkomst, verminderd met hetgeen [geïntimeerden] daarop reeds aan ATI heeft voldaan. Een zodanige veroordeling leent zich in beginsel tot uitvoerbaarverklaring ervan bij voorraad. Bij de beoordeling van een dergelijke incidentele vordering heeft op grond van HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688, onder meer, het volgende te gelden.
Indien in vorige instantie een gemotiveerde beslissing is gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de incidenteel eiseres die wijziging van deze beslissing wenst, aan haar vordering feiten en omstandigheden ten grondslag moeten leggen die bij de door de vorige rechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken (HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012, rov. 3.2.4).
3.11.
Het hof overweegt dat de rechtbank gemotiveerd heeft overwogen waarom het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. [geintimeerde 1] zal gelet daarop (zie 3.11.) nieuwe feiten en/of omstandigheden moeten stellen die zich eerst na het vonnis hebben voorgedaan en die maken dat het vonnis alsnog uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard. Het hof is van oordeel dat [geintimeerde 1] dat niet heeft gedaan. [geintimeerde 1] heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld die zich hebben voorgedaan na het vonnis en die de rechtbank dus niet heeft kunnen betrekken bij haar beslissing. En voorts heeft [geintimeerde 1] de door haar gesuggereerde misslagen als gevolg waarvan het vonnis alsnog uitvoerbaar bij voorraad zou moeten worden verklaard, niet onderbouwd. Dit leidt ertoe dat de incidentele vordering van [geintimeerde 1] zal worden afgewezen.
Proceskostenveroordeling in het incident
3.12.
[geintimeerde 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten in het incident.
- -
De kosten van [geïntimeerden] worden begroot op € 1.074,00 (1 punt salaris tarief II).
- -
De kosten van ATI worden begroot op € 1.074,00 (1 punt salaris tarief II).
4. De beslissing
Het hof:
in de hoofdzaak en het incident:
wijst de door [geintimeerde 1] opgeworpen exceptie tot het niet-ontvankelijk verklaren van ATI in het door ATI ingestelde hoger beroep, af;
wijst de door [geintimeerde 1] gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad ex artikel 234 Rv af;
veroordeelt [geintimeerde 1] in de proceskosten in het incident, welke kosten aan de zijde van
[geïntimeerden] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 1.074,00, en aan de zijde van ATI tot de dag van deze uitspraak eveneens worden begroot op € 1.074,00;
verwijst de hoofdzaak naar de rol van 7 januari 2020 voor het nemen en de memorie van grieven;
houdt alle overige beslissingen aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, O.G.H. Milar en
J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op
12 november 2019.
griffier rolraadsheer