Overeenkomst tot arbitrage
Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/8.5.2:8.5.2 Richtlijn elektronische handel en art. 1021 Rv
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/8.5.2
8.5.2 Richtlijn elektronische handel en art. 1021 Rv
Documentgegevens:
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS510897:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
MvA, Kamerstukken II 2001/02, 28 197, no. 3, blz. 61.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Voorafgaande aan de beschouwingen over het bewijs door elektronische gegevens als bedoeld in art. 1021 Rv, zal ik eerst in algemene termen kort ingaan op de Richtlijn elektronische handel die de aanleiding tot aanpassing van art. 1021 Rv vormde. De Richtlijn heeft (ingevolge art. 1(2) daarvan) in de eerste plaats betrekking op diensten van de informatiemaatschappij en op langs elektronische weg gesloten overeenkomsten:
’Voorzover voor de verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstelling nodig, worden met deze richtlijn bepaalde nationale bepalingen nader tot elkaar gebracht die van toepassing zijn op de diensten van de informatiemaatschappij en betrekking hebben op de interne markt, (...), langs elektronische weg gesloten contracten, (...)."
In art. 9(1) van de Richtlijn is specifiek op de elektronisch gesloten overeenkomsten gericht:
’De lidstaten zorgen ervoor dat hun rechtsstelsel het sluiten van contracten langs elektronische weg mogelijk maakt. Zij vergewissen zich er met name van dat de regels met betrekking tot de totstandkoming van contracten geen belemmering vormen voor het gebruik van langs elektronische weg gesloten contracten, noch ertoe leiden dat dergelijke contracten, omdat zij langs elektronische weg tot stand zijn gekomen, zonder rechtsgevolg blijven en niet rechtsgeldig zijn."
De Nederlandse wetgever heeft de vorenstaande bepaling kennelijk aldus uitgelegd dat de Richtlijn elektronische handel met name ertoe verplicht de totstandkoming van overeenkomsten langs elektronische weg mogelijk te maken (vgl. art. 6:227a lid 1 BW). Niettemin heeft de wetgever, waarschijnlijk (mede) met het oog op de zinsnede betreffende het gebruik van langs elektronische weg gesloten overeenkomsten en het rechtsgevolg daarvan in art. 1(2) van de Richtlijn, gemeend ook het bewijs van de arbitrageovereenkomst in het bewijsvoorschrift van art. 1021 dienovereenkomstig te moeten aanpassen:
’Naar huidig recht wordt de overeenkomst tot arbitrage bewezen door een geschrift. De richtlijn verplicht de lidstaten het sluiten van overeenkomsten langs elektronische weg mogelijk te maken. Onder daaraan in de weg staande belemmeringen kunnen mede vallen regelingen waarin weliswaar het sluiten van de overeenkomst (zelf) niet aan de schriftelijke vorm is gebonden, maar aan het al of niet gebruiken van de schriftelijke vorm rechtsgevolgen zijn verbonden die ertoe leiden dat het in de praktijk onmogelijk, of wezenlijk lastiger, is om de desbetreffende overeenkomst langs elektronische weg tot stand te laten komen. Ook los daarvan is het in verband met de ontwikkeling van moderne communicatiemethoden wenselijk dat de overeenkomst tot arbitrage tevens kan worden bewezen door elektronische gegevens. De eis van een geschrift in het artikel wordt op betrekkelijk soepele wijze gehanteerd en in de huidige literatuur en praktijk wordt ook wel aangenomen dat bijvoorbeeld een faxbericht als een geschrift in de zin van deze bepaling kan worden beschouwd. De voorgestelde toevoeging stelt buiten twijfel dat in dit verband informatie in elektronische vorm onder bepaalde voorwaarden met een geschrift gelijk kan worden gesteld. Aangezien de eis van schriftelijkheid wordt gesteld met het oog op de rechtszekerheid, in verband met het feit dat de rechter zich in geval van een geldige overeenkomst tot arbitrage onbevoegd moet verklaren van het geschil kennis te nemen (art. 1022 Rv.) en partijen in dat geval derhalve worden afgehouden van de rechter die de wet hen (sic) toekent, is artikel 227a, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing verklaard."1
De Engelstalige en de Franstalige tekst van art. 9(1) van de Richtlijn maken duidelijk dat de Richtlijn inderdaad niet strikt tot de totstandkoming van overeenkomsten is beperkt. In de Engelstalige tekst luidt art. 9 (1) van de Richtlijn:
’Member States shall ensure that their legal system allows contracts to be concluded by electronic means. Member States shall in particular ensure that the legal requirements applicable to the contractuil process neither create obstacles for the use of electronic contracts nor result in such contracts being deprived of legal effectiveness and validity on account of their having been made by electronic means." [cursief toegevoegd]
De Franstalige tekst van art. 9(1) van de Richtlijn luidt:
’Les États membres veillent á ce que leur système juridique rende possible la conclusion des contrats par voie électronique. Les États membres veillent notamment á ce que le régime juridique applicable au processas contractuel ne fasse pas obstacle à I 'utilisation des contrats électroniques ni ce conduise à priver d'effet et de validité juridiques de tels contrats pour le motif qu'ils sont passés par voie électronique." [cursief toegevoegd]
Ook de Engelstalige en de Franstalige toelichting op art. 9(1) van de Richtlijn bevestigen dat belemmeringen met betrekking tot het gebruik van elektronisch totstandgekomen overeenkomsten en de rechtsgevolgen daarvan in het algemeen, niet alleen voorzover het eisen met betrekking tot de totstandkoming van overeenkomsten in strikte zin betreft, moeten worden weggenomen. De Engelstalige toelichting vermeldt dienaangaande:
’(34) Each Member State is to amend its legislation containing requirements, and in particular requirements as to form, which are likely to curb the use of contracts by electronic means (...)."
De Franstalige tekst luidt identiek:
’(34) Chaque État membre doit ajuster sa législation qui contient des exigences, notamment de forme, susceptibles de gêner le recours à des contrats par voie électronique (...).,,
De vorenstaande uitleg van de tekst en toelichting rechtvaardigen de conclusie dat de Richtlijn zich tevens uitstrekt tot bewijsvoorschriften die het gebruik van langs elektronische weg gesloten overeenkomsten belemmeren of ertoe leiden dat dergelijke overeenkomsten, omdat zij langs elektronische weg zijn totstandgekomen, zonder rechtsgevolg blijven en niet rechtsgeldig zijn. Art. 1021 Rv is met het oog op de implementatie van de Richtlijn mijns inziens terecht gewijzigd. Daarbij komt dat art. 1021 Rv mijns inziens in de praktijk (sterker dan een regulier bewijsvoorschrift) als een totstandkomingseis fungeert (zie 8.2.7).