Hof Arnhem, 10-11-2006, nr. 24-000376-06
ECLI:NL:GHARN:2006:AZ1994
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
10-11-2006
- Zaaknummer
24-000376-06
- LJN
AZ1994
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2006:AZ1994, Uitspraak, Hof Arnhem, 10‑11‑2006; (Hoger beroep)
Uitspraak 10‑11‑2006
Inhoudsindicatie
De geuridentificatieproef is - in strijd met de daarvoor geldende regels - niet "blind" uitgevoerd. Geen niet-ontvankelijkheid van het O.M., wel bewijsuitsluiting.
Partij(en)
Parketnummer: 24-000376-06
Parketnummer eerste aanleg: 07-607345-05
Arrest van 10 november 2006 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 februari 2006 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. H. Bakker, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging nu de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in hun op ambtseed / -belofte opgemaakte proces-verbaal van 5 augustus 2005 ten onrechte hebben vermeld dat [verbalisant 1], als speurhondengeleider, niet op de hoogte was van de posities van de geurdragers - en verder dat die proef is uitgevoerd volgens de geldende voorschriften (opgenomen in het uit september 1997 daterende supplement 2 van het Keuringsreglement Politiespeurhond menselijke geur) terwijl dit feitelijk niet het geval was.
Ter adstruering van zijn betoog heeft de raadsman gewezen op de ter zitting van het hof afgelegde verklaring van [verbalisant 1] dat het in de periode waarin de betreffende proef werd uitgevoerd is voorgekomen dat deze proeven niet 'blind' werden uitgevoerd en van [verbalisant 2] dat de betreffende proef niet 'blind' is uitgevoerd, hetgeen betekent dat de speurhondengeleider (onder meer) weet waar de geurdrager van verdachte ligt. Dit houdt volgens de raadsman in dat de verbalisanten (structureel) in hun proces-verbaal hebben gelogen over de wijze waarop de proeven plaatsvonden en dat zij daarmee doelbewust verdachte op grove wijze in zijn verdedigingsrechten hebben benadeeld. Door deze gang van zaken is een zodanig ernstige inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, dat daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Ter zitting van het hof op 3 augustus 2006 kregen het hof en de verdediging de beschikking over het aanvullend proces-verbaal d.d. 2 augustus 2006, dat [verbalisant 1] had opgemaakt en waarin hij vermeldde dat de geuridentificatieproeven gedurende een bepaalde periode niet in alle gevallen volgens de geldende regels waren uitgevoerd. Ter zitting bevestigde [verbalisant 1] dit. De proef werd niet steeds 'blind' uitgevoerd vanwege de grote werkdruk en een tekort aan inzetbare speurhonden. Daardoor heeft hij de keuze gemaakt een oefenproef te combineren met een identificatieproef, hetgeen volgens hem overigens geen consequenties heeft voor de waarde van de proef. Hij is ervan overtuigd dat hij zijn hond niet 'stuurt' en dat de hond geen onderscheid ervaart tussen de verschillende soorten proeven.
Verbalisant [verbalisant 2] ging ter zitting van 27 oktober 2006 nog verder door te verklaren dat de proef in de onderhavige zaak niet 'blind' was uitgevoerd.
De hiervoor beschreven handelwijze van de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] leidt niet tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Daarvoor is slechts in zeer bijzondere gevallen plaats. Een dergelijk geval doet zich hier niet voor.
Het hof gaat er gelet op het voorgaande vanuit dat er weliswaar bewust is gehandeld in strijd met de regels van het hiervoor genoemde Keuringsreglement, maar acht niet aannemelijk geworden dat dit is gebeurd met de intentie om verdachte te benadelen.
Het hof leidt dit mede af uit het feit dat verbalisant [verbalisant 1] eigener beweging de informatie heeft verstrekt over het verloop van de geuridentificatieproef in deze zaak. Hij heeft eerst de advocaat-generaal ingelicht en vervolgens het hof en de verdediging door middel van zijn proces-verbaal van 2 augustus 2006. Daarmee is in ieder geval voorkomen dat verdachtes recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak op dit punt teniet is gedaan. Uit de gang van zaken rond de geuridentificatieproef en hetgeen daarna is geschied concludeert het hof dat geen sprake is van een zodanig ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde dat daardoor doelbewust of met grove verwaarlozing van verdachtes belangen aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Daarnaast heeft de raadsman van verdachte - kort gezegd - betoogd dat verdachte een tegenonderzoek tegen de geuridentificatieproef is onthouden, terwijl hem daartoe de mogelijkheid had moeten worden geboden.
Ter onderbouwing van dat verweer heeft de raadsman aangevoerd dat volgens het deskundigenverslag van prof. dr. Frijters in dit soort zaken een tegenonderzoek mogelijk is, mits de verdachte daar tijdig om verzoekt, te weten binnen 8 uren. In dit geval heeft de geuridentificatieproef plaatsgevonden op 5 augustus 2005 en werd verdachte pas op 9 augustus 2005 met de resultaten van die proef geconfronteerd. Op deze wijze zijn cruciale onderzoeksresultaten vier dagen aan verdachte onthouden, hetgeen gelijk staat aan een grove schending van de belangen van de verdachte, waardoor een eerlijke berechting niet meer tot de mogelijkheden behoorde. Derhalve zou het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, aldus de raadsman.
Het hof overweegt in dit verband het volgende. In de wet en de jurisprudentie bestaat geen algemeen recht op een tegenonderzoek. Evenmin bestaat er voor de politie en het openbaar ministerie een wettelijke plicht om de verdachte op de mogelijkheid van een tegenonderzoek te wijzen. Reeds daarom kan er geen sprake van zijn geweest dat aan verdachte - in strijd met het recht - doelbewust geen mededeling is gedaan dat een tegenonderzoek mogelijk was, of dat hem doelbewust onderzoeksresultaten zijn onthouden.
Wel kan de eis van een eerlijke procesvoering meebrengen dat aan een verzoek tot het doen verrichten van een tegenonderzoek gevolg behoort te worden gegeven. Een dergelijk verzoek is niet door of namens verdachte gedaan. Wat daarvan zij, het door de raadsman aangevoerde kan in ieder geval niet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het beroep wordt verworpen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aan het verweer van de raadsman - zakelijk weergegeven - dat de geuridentificatieproef in het algemeen genomen niet als betrouwbaar kan worden aangemerkt, gaat het hof voorbij, aangezien een dergelijke beoordeling - los van de vraag of zo een beoordeling op grond van het ter beschikking staande materiaal kan worden gemaakt - buiten het bestek van deze strafzaak valt. Bovendien behoort het niet tot de taak van de (straf)rechter te beoordelen of een onderzoeksmethode in het algemeen als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Het hof heeft slechts te beoordelen of in dit concrete geval de uitkomsten van de geuridentificatieproef tot het bewijs kunnen meewerken. De raadsman heeft in dat verband aangevoerd dat de geuridentificatieproef in dit concrete geval wegens gebreken in de uitvoering daarvan dermate tekort schiet dat de resultaten niet tot het bewijs kunnen meewerken.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in genoemd aanvullende proces-verbaal d.d. 2 augustus 2006 verklaard dat niet in alle gevallen aan het voorschrift dat de geuridentificatieproef 'blind' moest worden uitgevoerd werd voldaan en dat hij niet met zekerheid kan zeggen of de proef in deze zaak wel of niet 'blind' is uitgevoerd, omdat hij daarover geen aantekeningen heeft bijgehouden. Ter zitting van het hof op 3 augustus 2006 heeft hij daaraan toegevoegd dat hij in elk geval op geen enkele wijze invloed op de hond heeft uitgeoefend. Verbalisant [verbalisant 2] - die gecertificeerd helper was bij de geuridentificatieproef - verklaarde ter zitting van het hof op 27 oktober 2006 dat het indertijd regelmatig voorkwam dat de geuridentificatieproef niet 'blind' werd uitgevoerd en dat de proef in deze zaak een proef was net als vele andere (mede) door hem uitgevoerde proeven, zodat het voor hem vaststaat dat ook deze proef niet 'blind' is uitgevoerd.
Zoals hiervoor reeds vermeld gaat het hof ervan uit dat de proef in het onderhavige geval niet 'blind' werd uitgevoerd. Dat de geuridentificatieproef 'blind' moet worden uitgevoerd is neergelegd in supplement 2 behorende bij het hier geldende Keuringsreglement Politiespeurhond menselijke geur 1997 (herzien in september 2005). Daar luidt het op pagina 23: 'De helper bepaalt met behulp van een dobbelsteen welk schema gekozen wordt en stelt op de daartoe bestemde plaats de geurdragers op in twee rijen van ieder 7 verschillende geurdragers (eventueel na elkaar), volgens de voor de hond bekende (en in het certificaat omschreven) aanbiedingsmethode. Dit gebeurt in afwezigheid van de hond en de geleider, de geleider kent de volgorde van de geurdragers in de rij niet en verklaart dit ook (onder ede!) in zijn proces-verbaal.'
Het niet 'blind' uitvoeren van de geuridentificatieproef betekent dat niet alleen de gecertificeerd helper maar ook de speurhondengeleider wetenschap heeft van de posities van de verschillende geurdragers. In een concreet geval hield dat in - zo heeft verbalisant [verbalisant 2] ter zitting verduidelijkt - dat het zogenoemde uitlegschema dat ter voorbereiding op een bord werd geschreven bij de uitvoering van de proef zichtbaar was voor de speurhondengeleider en dat laatstgenoemde dus wist waar de geurdrager van verdachte lag.
Voornoemd voorschrift is kennelijk in het Keuringsreglement opgenomen om uit te sluiten dat de speurhondengeleider de speurhond op enigerlei wijze beïnvloedt bij het maken van een keuze voor een bepaalde geurdrager.
Ook is niet uit te sluiten dat de speurhondengeleider zelf (onbewust) door deze wetenschap wordt beïnvloed bij het beoordelen van het gedrag van de hond, in het bijzonder bij het moment waarop de hond een keuze maakt een bepaalde geurdrager te willen apporteren.
De getuige-deskundige prof. dr. Frijters heeft ter zitting benadrukt dat het 'blind' uitvoeren van de geuridentificatieproef vanuit gedragskundig oogpunt een belangrijk vereiste is.
Het hof acht het - in strijd met het daarvoor geldende reglement - niet 'blind' uitvoeren van de geuridentificatieproef een dermate ernstige procedurele fout, dat de resultaten van die proef ter zijde moeten worden gesteld.
Het hof concludeert dat op basis van deze, niet herstelbare, tekortkoming de geuridentificatieproef in dit geval als onvoldoende betrouwbaar moet worden gekwalificeerd om daaraan (enige) bewijswaarde te kunnen hechten, zodat de resultaten daarvan worden uitgesloten van het bewijs. Het verweer van de raadsman wordt derhalve gegrond bevonden.
Aan het verweer van de raadsman - zakelijk weergegeven - dat een stemherkenning in het algemeen genomen niet als betrouwbaar kan worden aangemerkt, gaat het hof voorbij, aangezien een dergelijke beoordeling - los van de vraag of zo een beoordeling op grond van het ter beschikking staande materiaal kan worden gemaakt - buiten het bestek van deze strafzaak valt. Bovendien behoort het niet tot de taak van de (straf)rechter te beoordelen of een onderzoeksmethode in het algemeen als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Het hof heeft slechts te beoordelen of in dit concrete geval de herkenning van de stem van medeverdachte [medeverdachte] door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] tot het bewijs kan meewerken. De raadsman heeft in dat verband aangevoerd dat de stemherkenning door beide getuigen in dit concrete geval - gelet op de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden - dermate onbetrouwbaar is dat daaraan geen (bewijs)waarde kan worden gehecht.
In zijn deskundigenrapport d.d. 23 oktober 2006 schrijft prof. dr. Broeders over de bewijskracht van een stemherkenning. Volgens de deskundige moet het resultaat van een stemherkenning (onder meer) worden bekeken in het licht van de aard en de omvang van het overige bewijs voor of tegen de verdachte.
De bewijswaarde in een concreet geval hangt af van de omstandigheden waaronder die herkenning tot stand is gekomen. Broeders belicht de stemherkenning aan de hand van verschillende factoren die van belang zijn bij de beoordeling van de betrouwbaarheid daarvan. Hij benoemt de beperkingen van de stemherkenning. Uit zijn rapport blijkt evenwel niet dat de stemherkenning in dit geval als zodanig onbetrouwbaar moet worden aangemerkt dat daarvan geen enkele bewijskracht kan uitgaan.
Het hof concludeert - mede op basis van voormeld deskundigenrapport - dat de in deze zaak gedane stemherkenning in beginsel zou kunnen bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde.
Vrijspraak
De geuridentificatieproef vormde samen met de stemherkenning de belangrijkste pijlers waarop de advocaat-generaal zijn conclusie heeft gebaseerd dat het bewijs voor het ten laste gelegde geleverd is. Het hof heeft de geuridentificatieproef uitgesloten van het bewijs, zodat alleen de stemherkenning is overgebleven. Dat is naar het oordeel van het hof - mede gelet op hetgeen hierboven is overwogen over de stemherkenning - onvoldoende.
Dat brengt mee, dat het hof niet bewezen acht hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Gelet hierop kunnen de overige door de raadsman opgeworpen punten met betrekking tot het bewijs buiten bespreking blijven.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. S. Zwerwer en prof. mr. Th.A. de Roos, in tegenwoordigheid van mr. T.M. Buma als griffier. Mr. Zwerwer en prof. mr. De Roos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.