Einde inhoudsopgave
Europees Verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging
Artikel 29
Geldend
Geldend vanaf 30-03-1978
- Bronpublicatie:
15-05-1972, Trb. 1973, 84 (uitgifte: 05-06-1973, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
30-03-1978
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-05-1985, Trb. 1985, 65 (uitgifte: 01-01-1985, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Overdracht en overname strafvervolging
Internationaal privaatrecht / Internationaal erkennings- en executierecht
1.
De voorlopige maatregelen bedoeld in de artikelen 27 en 28 worden beheerst door de bepalingen van dit Verdrag en door de wet van de aangezochte Staat. De wet van die Staat of het Verdrag bepaalt eveneens de omstandigheden waaronder deze maatregelen worden opgeheven.
2.
Deze maatregelen worden opgeheven in alle gevallen bedoeld in artikel 21, tweede lid.
3.
Een in hechtenis gesteld persoon dient in vrijheid te worden gesteld indien hij is aangehouden krachtens artikel 27 en de aangezochte Staat het verzoek tot het instellen van een vervolging niet heeft ontvangen binnen 18 dagen na de datum van de aanhouding.
4.
Een in hechtenis gesteld persoon dient in vrijheid te worden gesteld indien hij is aangehouden krachtens artikel 27 en de bij het verzoek tot strafvervolging te voegen documenten niet binnen een termijn van 15 dagen na de ontvangst van het verzoek tot strafvervolging zijn ontvangen door de aangezochte Staat.
5.
De termijn van de uitsluitend krachtens artikel 27 bevolen inhechtenisstelling mag in geen geval langer zijn dan 40 dagen.