Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2002/77/EG betreffende de mededinging op de markten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 07-10-2002
- Bronpublicatie:
16-09-2002, PbEG 2002, L 249 (uitgifte: 17-09-2002, regelingnummer: 2002/77/EG)
- Inwerkingtreding
07-10-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-09-2002, PbEG 2002, L 249 (uitgifte: 17-09-2002, regelingnummer: 2002/77/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
(Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn van de Commissie van 16 september 2002 betreffende de mededinging op de markten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 86, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Richtlijn 90/388/EEG van de Commissie van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/64/EG (2), is enkele malen in aanzienlijke mate gewijzigd. Aangezien er nog verdere wijzigingen nodig zijn, moet deze richtlijn in het belang van de duidelijkheid worden herzien.
- (2)
Artikel 86 van het Verdrag vertrouwt de Commissie de taak toe van toezicht op de naleving door de lidstaten van hun verplichtingen uit hoofde van het Gemeenschapsrecht ten aanzien van de openbare bedrijven en de ondernemingen die bijzondere of uitsluitende rechten genieten. Op grond van artikel 86, lid 3, kan de Commissie de uit dit artikel voortvloeiende verplichtingen nader omschrijven en verduidelijken en in dat verband de voorwaarden vaststellen die nodig zijn om de Commissie in staat te stellen daadwerkelijk de haar bij die bepaling opgedragen toezichthoudende taak te vervullen.
- (3)
In Richtlijn 90/388/EEG werd bepaald dat de lidstaten bijzondere en uitsluitende rechten moesten afschaffen, oorspronkelijk voor het aanbod van andere diensten dan spraaktelefoniediensten, satellietdiensten en de mobiele radiotelefonie; vervolgens werd de volledige mededinging op de markten voor telecommunicatie geleidelijk ingevoerd.
- (4)
Een aantal andere richtlijnen op dit gebied, waarmee hoofdzakelijk de totstandbrenging van de interne markt voor telecommunicatiediensten door middel van de tenuitvoerlegging van open network provision en het verstrekken van universele diensten in een open en door concurrentie gekenmerkte marktomgeving wordt beoogd, is overeenkomstig artikel 95 van het EG-Verdrag eveneens door het Europees Parlement en de Raad vastgesteld. Die richtlijnen dienen met ingang van 25 juli 2003 te worden ingetrokken, wanneer het nieuwe regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten wordt toegepast.
- (5)
Het nieuwe regelgevingskader voor elektronische telecommunicatie bestaat uit één algemene richtlijn, Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn) (3) en vier specifieke richtlijnen: Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn) (4), Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn) (5), Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (universele-dienstrichtlijn) (6) en Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (7).
- (6)
In het licht van de ontwikkelingen waarmee het liberaliseringsproces gepaard is gegaan en de geleidelijke openstelling van de telecommunicatiemarkt in Europa sinds 1990, dienen enkele definities die in Richtlijn 90/388/EEG en de wijzigingsbesluiten daarvan waren gebruikt, aangepast te worden aan de jongste technologische ontwikkelingen op telecommunicatiegebied, of vervangen te worden om rekening te houden met de convergentie die de afgelopen jaren bepalend is geweest voor de sectoren informatietechnologie, media en telecommunicatie. De formulering van een aantal bepalingen moet, waar mogelijk, worden verduidelijkt om de toepassing ervan te vergemakkelijken en hierbij moet, wanneer zulks dienstig is, rekening worden gehouden met de relevante richtlijnen die overeenkomstig artikel 95 van het Verdrag zijn vastgesteld en de ervaring die met de tenuitvoerlegging van Richtlijn 90/388/EEG, zoals gewijzigd, is opgedaan.
- (7)
In deze richtlijn wordt verwezen naar ‘elektronische-communicatiediensten’ en ‘elektronische-communicatienetwerken’, waar voorheen de termen ‘telecommunicatiediensten’ en ‘telecommunicatienetwerken’ werden gebruikt. Deze nieuwe definities zijn noodzakelijk in het licht van de convergentie; hiertoe moeten alle elektronische-communicatiediensten en/of -netwerken die het mogelijk maken signalen over te brengen via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen (d.w.z. vast, draadloos, kabeltelevisie en satellietnetwerken), onder één definitie bijeen worden gebracht. Aldus moeten de transmissie en uitzending van radio- en televisieprogramma's erkend worden als een elektronische-communicatiedienst en moeten netwerken die worden gebruikt voor dergelijke transmissies en uitzendingen eveneens worden erkend als elektronischecommunicatienetwerken. Voorts dient duidelijk te worden gemaakt dat de nieuwe definitie van elektronische-communicatienetwerken ook van toepassing is op vezelnetwerken via welke derden, met behulp van hun eigen schakel- of routeringsapparatuur signalen verzenden.
- (8)
In dit verband zij erop gewezen dat de lidstaten de uitsluitende en bijzondere rechten voor het aanbieden van alle elektronische-communicatienetwerken, en niet alleen voor het aanbieden van elektronische-communicatiediensten, dienen af te schaffen (indien zij dit niet reeds hebben gedaan) en ervoor moeten zorgen dat ondernemingen dergelijke diensten mogen verstrekken, onverminderd de bepalingen van de Richtlijnen 2002/19/EG, 2002/20/EG, 2002/21/EG en 2002/22/EG. De definitie van elektronische-communicatienetwerken moet tevens impliceren dat de lidstaten het recht van een exploitant om een kabelnetwerk aan te leggen, uit te breiden en/of aan te bieden niet mogen beperken op grond van het feit dat dit netwerk ook voor de transmissie van radio- en televisieprogramma's zou kunnen worden gebruikt. Met name bijzondere of uitsluitende rechten die leiden tot een beperking van het gebruik van elektronische-communicatienetwerken voor de transmissie en distributie van televisiesignalen, zijn strijdig met artikel 86, lid 1, juncto artikel 43 (recht van vestiging) en/of artikel 82, onder b), van het EG-Verdrag, indien zij een onderneming met een machtspositie in staat stellen tot ‘het beperken van de productie, de afzet of de technische ontwikkeling ten nadele van de verbruikers’. Dit laat echter de specifieke voorschriften die door de lidstaten zijn vastgesteld in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht en, met name, in overeenstemming met Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (8), gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (9), welke ten grondslag liggen aan de distributie van audiovisuele programma's voor het grote publiek, onverlet.
- (9)
Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel behoren de lidstaten het verstrekken van elektronische-communicatiediensten en het opzetten en aanbieden van elektronische-communicatienetwerken niet langer aan een vergunningenstelsel maar aan een algemeen machtigingsstelsel te onderwerpen. Dit is tevens vereist krachtens Richtlijn 2002/20/EG, waarin wordt bepaald dat elektronische-communicatiediensten of -netwerken moeten worden verstrekt op basis van een algemene machtiging en niet op basis van een vergunning. Een benadeelde partij moet het recht hebben tegen een besluit dat hem belet elektronische-communicatiediensten of -netwerken aan te bieden, bij een onafhankelijk orgaan, en uiteindelijk bij een rechterlijke instantie, in beroep te gaan. Het is een basisbeginsel van het Gemeenschapsrecht dat een individu recht heeft op een doeltreffende rechterlijke bescherming telkens wanneer een maatregel van een staat inbreuk maakt op rechten die hem krachtens de bepalingen van een richtlijn zijn toegekend.
- (10)
Overheden kunnen op het gedrag van overheidsbedrijven, ten gevolge van hetzij de voor de onderneming geldende regels, hetzij de wijze waarop de deelnemingen zijn verdeeld, een overheersende invloed uitoefenen. Daarom moeten, wanneer de lidstaten toezicht houden op verticaal geïntegreerde netwerkexploitanten die netwerken exploiteren die op grond van bijzondere of uitsluitende rechten zijn opgezet, die lidstaten ervoor zorgen dat, om potentiële inbreuken op de concurrentieregels van het Verdrag te voorkomen, die exploitanten — indien zij een machtspositie innemen — niet discrimineren om hun eigen activiteiten te bevoordelen. Daaruit volgt dat de lidstaten alle maatregelen dienen te treffen die noodzakelijk zijn om iedere vorm van discriminatie tussen dit soort verticaal geïntegreerde exploitanten en hun concurrenten te voorkomen.
- (11)
In deze richtlijn dient ook het beginsel zoals dat in Richtlijn 96/2/EG van de Commissie van 16 januari 1996 tot wijziging van Richtlijn 90/388/EEG met betrekking tot mobiele en persoonlijke communicatie (10) werd vastgelegd, verduidelijkt te worden doordat wordt bepaald dat de lidstaten geen uitsluitende of bijzondere gebruiksrechten voor radiofrequenties behoren toe te kennen en dat de gebruiksrechten voor die frequenties op grond van objectieve, niet-discriminerende en doorzichtige procedures dienen te worden toegewezen. Dit dient alle specifieke criteria en procedures onverlet te laten, die de lidstaten met het oog op doelstellingen van algemeen belang die in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht, hebben vastgesteld voor de toekenning van dergelijke rechten aan verstrekkers van diensten in verband met de inhoud van radio- en televisieprogramma's.
- (12)
De nationale regelingen overeenkomstig Richtlijn 2002/ 22/EG, die bestemd zijn om de nettokosten van de universele-dienstverplichtingen te delen moeten op objectieve, doorzichtige en niet-discriminerende criteria gebaseerd zijn en met het beginsel van de evenredigheid en van de minimale verstoring van de markt in overeenstemming zijn. Onder minimale verstoring van de markt moet worden verstaan dat de bijdragen zo moeten worden geïnd dat de financiële gevolgen voor de eindgebruikers zo klein mogelijk zijn, bijvoorbeeld doordat de bijdragen zo veel mogelijk worden gespreid.
- (13)
Indien de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit internationale overeenkomsten waarbij internationale satellietorganisaties in het leven worden geroepen niet verenigbaar zijn met de concurrentieregels van het EG-Verdrag, dienen de lidstaten overeenkomstig artikel 307 van het EG-Verdrag alle passende maatregelen te nemen om aan deze onverenigbaarheden een einde te maken. In onderhavige richtlijn dient deze verplichting verduidelijkt te worden omdat uit hoofde van artikel 3 van Richtlijn 94/46/EG (11) van de lidstaten alleen verlangd werd dat zij ‘aan de Commissie mededeling doen’ van de informatie waarover zij beschikken omtrent dergelijke onverenigbaarheden. Artikel 7 van deze richtlijn dient verduidelijking te verschaffen inzake de verplichting van de lidstaten om alle beperkingen op te heffen die wegens genoemde internationale overeenkomsten nog zouden kunnen gelden.
- (14)
In onderhavige richtlijn dient de door de Richtlijn 1999/64/EG aan de lidstaten opgelegde verplichting te worden gehandhaafd, dat zij ervoor zorg dragen dat aanbieders van elektronische-communicatienetwerken en openbare telefoondiensten met een machtspositie hun openbare elektronische-communicatienetwerk en kabeltelevisienetwerk als gescheiden juridische entiteiten exploiteren.
- (15)
Deze richtlijn laat de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, vermelde termijnen om te voldoen aan de voorafgaande richtlijnen, onverlet.
- (16)
De lidstaten verstrekken de Commissie alle informatie die noodzakelijk is om aan te tonen dat de bestaande nationale omzettingswetgeving rekening houdt met de in onderhavige richtlijn opgenomen verduidelijkingen ten opzichte van de Richtlijnen 90/388/EEG, 94/46/EG, 95/51/EG (12), 96/2/EG, 96/19/EG (13) en 1999/64/EG.
- (17)
In het licht van het bovenstaande moet Richtlijn 90/388/EG worden ingetrokken,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB L 192 van 24.7.1990, blz. 10.
PB L 175 van 10.7.1999, blz. 39.
PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33.
PB L 108 van 24.4.2002, blz. 21.
PB L 108 van 24.4.2002, blz. 7.
PB L 108 van 24.4.2002, blz. 51.
PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.
PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23.
PB L 202 van 30.7.1997, blz. 60.
PB L 20 van 26.1.1996, blz. 59.
PB L 268 van 19.10.1994, blz. 15.
PB L 256 van 26.10.1995, blz. 49.
PB L 74 van 22.3.1996, blz. 13.