Het cassatieverzoekschrift is ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 29 september 2015.
HR, 18-12-2015, nr. 15/04447
ECLI:NL:HR:2015:3607
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
18-12-2015
- Zaaknummer
15/04447
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3607, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 18‑12‑2015; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2410, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2410, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑10‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3607, Gevolgd
- Wetingang
art. 2 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
- Vindplaatsen
JVggz 2016/4 met annotatie van W.J.A.M Dijkers
Uitspraak 18‑12‑2015
Partij(en)
18 december 2015
Eerste Kamer
15/04447
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],wonende te [woonplaats], thans verblijvende te Rotterdam,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
de OFFICIER VAN JUSTITIE,in het arrondissement Rotterdam,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 478056 FA RK 15-4623 van de rechtbank Rotterdam van 29 juni 2015.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep met toepassing van art. 80a lid 1 RO.
De advocaat van betrokkene heeft bij brief van 20 november 2015 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 18 december 2015.
Conclusie 23‑10‑2015
Partij(en)
Zaaknr: 15/0444
7 Mr. F.F. Langemeijer
Zitting: 23 oktober 2015 (art. 80a RO)
Conclusie inzake:
[betrokkene]
tegen
Officier van Justitie Rotterdam
1. Feiten en procesverloop
1.1.
Op 10 juni 2015 heeft de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam een voorlopige machtiging verzocht om het verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen voortduren (art. 2 in verbinding met art. 31 Wet Bopz). Bij het verzoekschrift was onder meer een verklaring d.d. 8 juni 2015 gevoegd van de geneesheer-directeur, die betrokkene heeft laten onderzoeken door een niet bij de behandeling betrokken psychiater.
1.2.
Op 29 juni 2015 heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend voor het tijdvak tot uiterlijk 12 december 2015.
1.3.
Namens betrokkene is – tijdig1.– beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
Het middel komt op tegen het oordeel dat bij betrokkene sprake is van een stoornis van de geestvermogens, erin bestaande dat betrokkene afhankelijk is van alcohol, diverse drugs en benzodiazepinen. Het middel klaagt dat de rechtbank niet duidelijk maakt waarom sprake zou zijn van een stoornis van de geestvermogens in de zin van art. 1 Wet Bopz, nu zij niet heeft vastgesteld met welke (andere) psychische stoornissen van zodanige aard de verslaving gepaard gaat, dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed dat betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend omdat de stoornis de gevaarvolle daden van betrokkene overwegend beheerst. Het citeren van (een deel van) de beschikking van de Hoge Raad van 10 oktober 20142.is daartoe niet voldoende. Het oordeel is in ieder geval onbegrijpelijk gemotiveerd.
2.2.
Voor een voorlopige machtiging vereist de Wet Bopz een stoornis van de geestvermogens die de betrokken patiënt gevaar doet veroorzaken, welk gevaar niet kan worden afgewend door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis (zie art. 2, in verbinding met art. 1 Wet Bopz). De ‘geestvermogens’, bedoeld in art. 1 lid 1 Wet Bopz, zijn in de parlementaire geschiedenis omschreven als: “de vermogens tot denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen’. Zij worden bepaald door biologische, psychische en sociale factoren3.. Van een ‘ziekelijke stoornis’ van deze geestvermogens is sprake zodra deze tijdelijk of blijvend gestoord raken. Het vaststellen van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens vergt een onderzoek door een deskundige (psychiater). De eis van een psychiatrisch onderzoek wordt zowel in de Wet Bopz als in de rechtspraak van het EHRM over de toepassing van art. 5, lid 1 onder e, EVRM gesteld.
2.3.
In zijn beschikking van 23 september 20054.heeft de Hoge Raad overwogen:
“(...) dat alcoholverslaving, ook indien wordt aangenomen dat dit een psychiatrische ziekte is, niet tot toepassing van de Wet Bopz kan leiden, tenzij de verslaving gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed, dat betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst.” (rov. 3.3.5)
2.4.
In een beschikking van 10 oktober 2014 overwoog de Hoge Raad:
“(...) Mede tegen de achtergrond van de uit art. 5 lid 1 EVRM voortvloeiende waarborgen tegen willekeurige vrijheidsbeneming, kan verslaving aan middelen als drugs en alcohol niet tot toepassing van de Wet Bopz leiden, tenzij de verslaving gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed, dat betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het bij afhankelijkheid van verslavende middelen veelal gaat om verschijnselen van chronische aard, zodat een daarop gebaseerde vrijheidsbeneming naar haar aard eveneens van lange duur zou kunnen zijn (zie de hiervoor [...] genoemde beschikking van de Hoge Raad van 23 september 2005).”5.
2.5.
Het enkele feit dat de betrokkene verslaafd is, is derhalve niet voldoende. Van belang is of de verslaving gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed dat aan de betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst. Deze, grotendeels aan de parlementaire geschiedenis van de Wet Bopz ontleende omschrijving dekt zowel gevallen van comorbiditeit als gevallen waarin alleen sprake is van alcoholafhankelijkheid, mits deze de bovengenoemde graad van ernst heeft bereikt. In zijn noot onder HR 10 oktober 2014 duidt Dijkers de beschikking van 23 september 2005 aldus dat hieruit niet moet worden afgeleid dat naast de verslaving altijd een andere stoornis aanwezig moet zijn. Een verslaving is slechts relevant wanneer deze gepaard gaat met dermate ernstige psychische stoornissen – dat wil zeggen: feitelijk aanwezige verstoringen van het “denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen” − dat betrokkene geen stuur over zijn gedragingen heeft. Het is, anders gezegd, niet noodzakelijk om een afzonderlijke tweede ziekte te diagnosticeren; een allesoverheersende verslaving waarvan de consequenties op het psychisch functioneren van betrokkene evident aanwezig zijn, kan op zichzelf reden zijn voor dwangopneming (mits uiteraard ook het gevaar daarvoor ernstig genoeg is), aldus Dijkers6..
2.6.
De rechtbank heeft, blijkens haar verwijzing naar de beschikking van de Hoge Raad van 10 oktober 2014, de juiste maatstaf voor ogen gehad. Met de combinatie van haar verwijzing naar HR 10 oktober 2014, en de (feitelijke, in cassatie niet bestreden) vaststelling dat betrokkene de aanwezige, door de rechtbank beschreven risico’s zelf niet kan overzien (blz. 1), geeft de rechtbank op een inzichtelijke wijze aan dat bij betrokkene niet slechts sprake is van de genoemde verslavingen, maar óók dat zijn afhankelijkheid van deze middelen gepaard gaat met een stoornis van de geestvermogens van een zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor worden beïnvloed, in die mate dat deze stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, mede gelet op het feit dat uit de geneeskundige verklaring blijkt dat betrokkene een dag nadat hij zijn nek had gebroken tegen medisch advies in uit het ziekenhuis is vertrokken7.en weer overmatig alcohol is gaan drinken8.. De klacht kan klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep met toepassing van art. 80a lid 1 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
a.- g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑10‑2015
HR 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU0372, NJ 2007/230 m.nt. J. Legemaate, «BJ» 2005/35 m.nt. W. Dijkers. Zie ook: HR 5 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3321, NJ 2007/541, «BJ» 2007/44 m.nt. W. Dijkers.
HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2937, NJ 2014/439, «JVggz» 2014/37 m.nt. W. Dijkers.
Zie rubriek 4a van de geneeskundige verklaring.
Rubriek 5c. Zie ook de medische informatie in de bij de geneeskundige verklaring gevoegde behandelovereenkomst.