Overeenkomst tot arbitrage
Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/11.2.2:11.2.2 Ambtshalve (on)bevoegdverklaring?
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/11.2.2
11.2.2 Ambtshalve (on)bevoegdverklaring?
Documentgegevens:
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS509716:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Art. 1052 lid 2 Rv is ontleend aan art. V lid 1 Verdrag van Genève 1961: 'The party which intends to raise a plea as to the arbitrator' s jurisdiction based on the fact that the arbitration agreement was either non-existent or null and void or had lapsed shall do so during the arbitration proceedings, not later than the delivery of its statement of claim or defence relating to the substance of the dispute; (...).' (zie MvA, Kamerstukken / 1985/86, 18 464, no. 191b, blz. 2); vgl. in soortgelijke zin art. 16 lid 2 Modelwet.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Vraag is of het scheidsgerecht met de "Kompetenz-Kompetenz" van art. 1052 lid 1 Rv ambtshalve moet of mag oordelen of al dan niet een geldige arbitrageovereenkomst bestaat als gevolg waarvan het al dan niet bevoegd is. Art. 1052 lid 1 Rv is in dit opzicht verraderlijk. Het suggereert dat het scheidsgerecht wel ambtshalve mag oordelen of het bevoegd is, doch dat het daartoe niet verplicht is. Wij moeten de bepaling evenwel in samenhang met art. 1052 lid 2 Rv bezien. Uit art. 1052 lid 2 Rv vloeit mijns inziens voort dat het scheidsgerecht ondanks art. 1052 lid 1 Rv in beginsel niet ambtshalve zal mogen en moeten onderzoeken of het bevoegd is op grond van een geldige arbitrageovereenkomst.
Ingevolge art. 1052 lid 2 Rv zal een partij die in het arbitraal geding is verschenen tijdig een beroep moeten doen op de onbevoegdheid van het scheidsgerecht op de grond dat een geldige arbitrageovereenkomst ontbreekt, dit op straffe van verval van het recht om daarop later, hetzij in het arbitraal geding, hetzij bij de gewone rechter, alsnog een beroep te doen.1 Hieruit volgt dat het scheidsgerecht zijn eigen competentie slechts onderzoekt als de daartoe in aanmerking komende partij zich erop beroept dat het scheidsgerecht onbevoegd is.
Op het zojuist genoemde uitgangspunt, dat het scheidsgerecht zijn competentie slechts onderzoekt als de daartoe in aanmerking komende partij zich erop beroept dat het scheidsgerecht onbevoegd is, bestaat een aantal uitzonderingen. Die uitzonderingen zullen thans aan de orde komen (zie 11.2.3).