Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/5.2.3.1
5.2.3.1 Inleidende opmerkingen
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS400405:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Daarbij dient overigens wel te worden bedacht dat de derde, ook wanneer geen beslag onder hem was gelegd en hij rechtstreeks door zijn schuldeiser zou zijn aangesproken, zich kosten en moeite zou hebben moeten getroosten om zijn rechten geldend te maken. In zóverre is er dus ook weer niet zó'n verschil tussen de ene en de andere situatie.
Zie daarover met name H. Stein, 'De verplichtingen van de derde-beslagene', Adv.bl. 1994 (afl. 2), p. 61-65; zie ook Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 4 bij art. 475; Oudelaar, Recht halen, 2000, 81, p. 95-96.
Het oude recht bevatte overigens een soortgelijke bepaling in art. 475 lid 1; zie ook art. 475a onder b Ontwerp Staatscommissie-Haardt (Rapport, p. 8).
De verplichting tot 'onder zich houden' van bijv. de vordering tot levering van een onroerende zaak, betekent dat de derde-beslagene, die immers eigenaar van die onroerende zaak is, niet zal mogen meewerken aan levering van die zaak aan de beslagdebiteur (die in de regel die zaak gekocht zal hebben) of aan een ander (zie over toepassing in dit verband van art. 475h verder 43.5.2.7).
213. Naast de in § 5.2.2 besproken rechten en bevoegdheden, die de derde-beslagene toekomen ter voorkoming of althans beperking van een nodeloze benadeling van zijn rechtspositie1, heeft de wet uiteraard ook enige niet onbelangrijke verplichtingen op hem gelegd.2 Deze behelzen, naast (i) de verplichting het beslagen goed onder zich te houden (art. 475 lid 2), (ii) de verplichting tot het afleggen van een buitengerechtelijke Verklaring (art. 476a-476b) en (iii) de verplichting tot betaling, afgifte of terbeschikkingstelling van het beslagen goed aan de deurwaarder van de beslaglegger (art. 477 lid 1 en art. 477b lid 1 en 2). In deze paragraaf zullen alleen enige opmerkingen worden gemaakt over de onder (i) genoemde verplichting van de derde het beslagen goed ten behoeve van, resp. ter executie door de beslaglegger onder zich te houden. De overige verplichtingen zullen hierna nog uitvoerig besproken worden, hetgeen met name geldt voor de verplichting tot het doen van een buitengerechtelijke Verklaring (§ 5.3).
Dát de derde-beslagene gehouden is
'om het verschuldigde of de zaken onder zich te houden,'
en wel
'op straffe van onwaarde van elke in weerwil van het beslag gedane betaling of afgifte,'
is met zoveel woorden bepaald in art. 475 lid 2 onder a. De gevolgen van betaling of afgifte in weerwil van het beslag, zijn geregeld in art. 475h lid 1 tweede volzin, in verbinding met art. 6:33: de derde moet opnieuw betalen of afgeven (dan wel de waarde vergoeden) aan de beslaglegger, met dien verstande dat hij ter zake regres kan nemen op de beslagdebiteur (zie daarover verder 43.5). De wijze waarop de wetgever de verplichting van de derde om het beslagen goed onder zich te houden heeft vorm gegeven, is enigszins merkwaardig: zij is niet als een afzonderlijk tot hém gericht gebod geformuleerd, maar als een door de beslaglegger, bij de inrichting (door de deurwaarder) van zijn beslagexploot op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschrift.3 De derde dient derhalve vanaf het tijdstip waarop door de betekening van dit exploot onder hem beslag is gelegd, het beslagene onder zich te houden. Deze verplichting geldt voor alle goederen waarop naar huidig recht beslag gelegd kan worden, dus niet alleen voor vorderingen tot betaling van een geldsom of afgifte of levering van roerende zaken (waaronder ook rechten aan toonder of order), maar ook voor een vordering tot levering van een goed op naam, zoals bijv. een onroerende zaak4, mits deze laatste vordering uitdrukkelijk in het beslagexploot is omschreven (art. 475a lid 3).