Vgl. HR 12 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2324 en HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9036.
HR, 04-12-2018, nr. 17/02206
ECLI:NL:HR:2018:2246
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-12-2018
- Zaaknummer
17/02206
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2246, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑12‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1201
ECLI:NL:PHR:2018:1201, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑10‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2246
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0048
Uitspraak 04‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen diefstal van koper d.m.v. verbreking, art. 311.1 Sr. Afwijzing ttz. in h.b. bij pleidooi gedaan verzoek om medeverdachten als getuigen te horen op de grond dat verzoek onvoldoende is onderbouwd (noodzaakcriterium). HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2017:1015 en ECLI:NL:HR:2014:1496 m.b.t. rechterlijke motiveringsplicht bij afwijzing getuigenverzoeken en de toetsing daarvan in cassatie. Hof heeft het verzoek tot het horen van medeverdachten, dat eerst in h.b. bij pleidooi is gedaan, met toepassing van noodzaakcriterium afgewezen op de grond dat dit verzoek onvoldoende is onderbouwd. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat verdediging - met slechts globale verwijzing naar p-v betreffende verhoor medeverdachte A alsmede aanhalen van 1 vraag uit p-v m.b.t. verhoor van medeverdachte B, zonder daarin verloop en inhoud van politieverhoren als geheel te betrekken - aan verzoek enkel suggestie ten grondslag heeft gelegd dat betrouwbaarheid van door medeverdachten bij politie afgelegde verklaringen is aangetast door wijze waarop die verklaringen tot stand zijn gekomen. Volgt verwerping. CAG: anders.
Partij(en)
4 december 2018
Strafkamer
nr. S 17/02206
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 20 april 2017, nummer 21/002259-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de afwijzing door het Hof van het door de verdediging gedane verzoek [betrokkene 2] en [betrokkene 1] als getuige te horen, onbegrijpelijk dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op enig tijdstip in de periode van 12 juni 2014 tot en met 13 juni 2014 te Harlingen tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een omheind terrein aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een hoeveelheid koper toebehorende aan [A], waarbij verdachte en zijn mededaders het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte, op ambtseed opgemaakt op 14 juni 2014 door [verbalisant 1], hoofdagent van de politie eenheid Noord Nederland opgenomen in de pagina's 48 en 49 van een dossier van de politie eenheid Noord Nederland (...), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 3]:
Op 13 juni 2014 kwam ik aan bij het bedrijf [A] aan de [a-straat 1] te Harlingen. Ik heb een ronde over het bedrijfsterrein gemaakt en ik zag dat er 45 koperen kabels en 4 koperen plaatjes uit kasten verwijderd en weggenomen waren.
Op 11 juni 2014 is de eigenaar van het terrein nog op het terrein geweest. Alles was toen nog in orde en onaangetast.
2. Een proces-verbaal relaas, op ambtsbelofte opgemaakt op 14 augustus 2014 door [verbalisant 2], brigadier van de politie eenheid Noord Nederland, opgenomen in de pagina's 8 t/m 10 van het hierboven onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas van de verbalisant:
Op 15 juni 2014 werden aangehouden [betrokkene 2], [verdachte] en [betrokkene 1].
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, op ambtsbelofte opgemaakt op 15 juni 2014 door [verbalisant 2] voornoemd en [verbalisant 3], hoofdagent van de politie eenheid Noord Nederland, opgenomen in de pagina's 78 t/m 81 van het hierboven onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als vraag van de verbalisanten:
Jullie zijn aangehouden. Hoe heten degenen die samen met jou zijn aangehouden?
als verklaring van [betrokkene 2]:
De ene heet [betrokkene 1] en de andere heet [verdachte].
als vraag van de verbalisanten:
[betrokkene 1] heeft ons al verteld dat jullie al eerder in Harlingen zijn geweest. Van 12 op 13 juni 2014 zijn jullie op het terrein van de windturbines (het gerechtshof begrijpt: het terrein van [A]) geweest. Jullie hebben toen koper gestolen. Vertel daar eens over.
als verklaring van [betrokkene 2]:
Het klopt inderdaad dat wij in de nacht van 12 juni en 13 juni in Harlingen zijn geweest. We hebben vier van die ophangpunten en wat kabels weggenomen.
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, op ambtsbelofte opgemaakt op 15 juni 2014 door [verbalisant 2] voornoemd en [verbalisant 3] voornoemd, opgenomen in de pagina's 92 t/m 94 van het hierboven onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als vraag van de verbalisanten:
Op vrijdagochtend 13 juni, 01.00 uur, zijn jullie, jij, [verdachte] en [betrokkene 2], in Harlingen geweest op het windturbine park.
als verklaring van [betrokkene 1]:
Ja, dat klopt.
We hebben 4 stuks van die ophangplaatjes meegenomen en wat kabelstrengen.
We draaiden de moeren los en trokken de kabels los.
Toen we daar vrijdag waren heb ik een windturbine open gesneden. Ik zag toen heel veel koperen kabels liggen. Dus ik dacht: als we dat één keer doen ben ik uit de brand."
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"De raadsman voert aan, zakelijk weergegeven:
Er is hoger beroep ingesteld omdat cliënt het niet eens is met de bewezenverklaring en met de opgelegde straf.
Ik wil een verzoek tot het horen van getuigen indienen. Ik neem thans waar voor mr. IJsseldijk, die ziek is.
Cliënt is heel stellig in zijn ontkenning. Cliënt betwist de belastende verklaringen die over zijn betrokkenheid zijn afgelegd. Die verklaringen zijn niet betrouwbaar, gelet op de wijze waarop die verklaringen tot stand zijn gekomen. Ik verwijs naar hetgeen er op pagina 90 van het politie-onderzoek is geschreven over het verhoor van [betrokkene 1]. Dat wijst er op dat er al eerder een gesprek is geweest. Ik verwijs naar hetgeen er te lezen is in het verhoor van [betrokkene 2] op pagina 80 van het politie-onderzoek.
De politie zegt daar tegen [betrokkene 2]: "Hun zijn [verdachte] en [betrokkene 1] natuurlijk dan?"
Dat is het door de politie in de mond leggen van een verklaring van [betrokkene 2].
Heeft [betrokkene 2] hier uit eigen wetenschap verklaard? En wat is er door de politie aan haar voorgehouden?
Het gaat hierbij om de vraag naar het bewijs. Om artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering derhalve.
(...)
Het gerechtshof wijst af het verzoek van de verdediging tot het horen van de twee getuigen die in belastende zin hebben verklaard over de verdachte.
Het noodzaakcriterium is van toepassing op dit verzoek. De raadsman heeft enkel gesuggereerd dat de voor de verdachte belastende verklaringen niet betrouwbaar zijn.
Dat is een onvoldoende onderbouwing van het verzoek."
2.3.1.
Of een verzoek tot het horen van getuigen naar behoren is onderbouwd alsook of het dient te worden toegewezen, zal de rechter in het licht van alle omstandigheden van het geval - en met inachtneming van het toepasselijke criterium - moeten beoordelen. De rechter dient, indien hij een verzoek afwijst, de feitelijke en/of juridische gronden waarop die afwijzing berust, in het proces-verbaal van de terechtzitting dan wel de uitspraak op te nemen. Die rechterlijke motiveringsplicht steunt mede op art. 6 EVRM. (Vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015.)
2.3.2.
Omtrent deze motiveringsverplichting zijn wegens de vele, uiteenlopende situaties die zich kunnen voordoen, geen nadere algemene regels te geven. De mate waarin een afwijzing van een verzoek tot horen van getuigen dient te worden gemotiveerd, wordt mede bepaald door de aard van het onderwerp waarover de getuige zou kunnen verklaren alsmede de aard en de indringendheid van de door de verdediging aangevoerde argumenten om hem te horen, terwijl tevens betekenis toekomt aan het procesverloop, waaronder ook het stadium waarin het verzoek is gedaan. In cassatie gaat het bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen in de kern om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van - als waren het communicerende vaten - enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. (Vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496.)
2.4.
Het Hof heeft het verzoek tot het horen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1], dat eerst in hoger beroep bij pleidooi is gedaan, met toepassing van het noodzaakcriterium afgewezen op de grond dat dit verzoek onvoldoende is onderbouwd. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat de verdediging - met slechts een globale verwijzing naar het proces-verbaal betreffende het verhoor van [betrokkene 1] alsmede het aanhalen van één vraag uit het proces-verbaal met betrekking tot het verhoor van [betrokkene 2], zonder daarin het verloop en de inhoud van de politieverhoren als geheel te betrekken - aan het verzoek naar het oordeel van het Hof enkel de suggestie ten grondslag heeft gelegd dat de betrouwbaarheid van de door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] bij de politie afgelegde verklaringen is aangetast door de wijze waarop die verklaringen tot stand zijn gekomen.
2.5.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2018.
Conclusie 30‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over motivering van de afwijzing van ter terechtzitting in hoger beroep gedane getuigenverzoeken.
Nr. 17/02206 Zitting: 30 oktober 2018 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft de verdachte bij arrest van 20 april 2017 wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken, waarvan zes weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr.
Namens de verdachte is cassatieberoep ingesteld. Mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel behelst de klacht dat het hof de namens de verdachte gedane getuigenverzoeken ter terechtzitting in hoger beroep onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 april 2017 blijkt – voor zover voor de bespreking van het middel van belang – het volgende:
“De raadsman voert aan, zakelijk weergegeven:
Er is hoger beroep ingesteld omdat cliënt het niet eens is met de bewezenverklaring en met de opgelegde straf.
Ik wil een verzoek tot het horen van getuigen indienen. Ik neem thans waar voor mr. IJsseldijk, die ziek is.
Client is heel stellig in zijn ontkenning. Cliënt betwist de belastende verklaringen die over zijn betrokkenheid zijn afgelegd. Die verklaringen zijn niet betrouwbaar, gelet op de wijze waarop die verklaringen tot stand zijn gekomen. Ik verwijs naar hetgeen er op pagina 90 van het politie-onderzoek is geschreven over het verhoor van [betrokkene 1] . Dat wijst er op dat er al eerder een gesprek is geweest. Ik verwijs naar hetgeen er te lezen is in het verhoor van [betrokkene 2] op pagina 80 van het politie-onderzoek.
De politie zegt daar tegen [betrokkene 2] : “Hun zijn [verdachte] en [betrokkene 1] natuurlijk dan?”.
Dat is het door de politie in de mond leggen van een verklaring van [betrokkene 2] .
Heeft [betrokkene 2] hier uit eigen wetenschap verklaard? En wat is er door de politie aan haar voorgehouden?
Het gaat hierbij om de vraag naar het bewijs. Om artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering derhalve.
De advocaat-generaal reageert, zakelijk weergegeven:
Het verzoek tot het horen van deze getuigen had al in eerste aanleg gedaan kunnen worden. Het is in hoger beroep een jaar lang blijven liggen en niet van tevoren aangekondigd door de verdediging. Ik vorder dat het gerechtshof dit verzoek afwijst.
De raadsman voert aan, zakelijk weergegeven:
Ik wijs erop dat cliënt in eerste aanleg bij verstek is veroordeeld en dat hij niet over het strafdossier beschikte.
Het gerechtshof onderbreekt het onderzoek gedurende korte tijd om zich te beraden op de standpunten van de verdediging en de advocaat-generaal, waarna het onderzoek wordt hervat en de voorzitter de beslissing van het gerechtshof meedeelt, zakelijk weergegeven:
Het gerechtshof wijst af het verzoek van de verdediging tot het horen van de twee getuigen die in belastende zin hebben verklaard over de verdachte.
Het noodzaakcriterium is van toepassing op dit verzoek. De raadsman heeft enkel gesuggereerd dat de voor de verdachte belastende verklaringen niet betrouwbaar zijn. Dat is een onvoldoende onderbouwing van het verzoek.”
5. Het hof heeft het getuigenverzoek opgevat als een verzoek tot het horen van de twee getuigen die in belastende zin over de verdachte hebben verklaard, te weten [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . Deze uitleg is voorbehouden aan de feitenrechter en dient in cassatie te worden geëerbiedigd.1.Het ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek is aan te merken als een verzoek in de zin van art. 330, eerste lid, Sv jo. 328 Sv om toepassing te geven aan de bevoegdheid als bedoeld in art. 315 Sv jo. 415, eerste lid, Sv. Het hof heeft op de verzoeken beslist en deze op grond van het noodzakelijkheidscriterium afgewezen. Aldus heeft het hof de juiste maatstaf toegepast.2.Daarover wordt in cassatie ook niet geklaagd.
6. De afwijzing van de verzoeken is gemotiveerd met de overweging dat “[d]e raadsman enkel [heeft] gesuggereerd dat de voor de verdachte belastende verklaringen niet betrouwbaar zijn. Dat is een onvoldoende onderbouwing van het verzoek.” In het licht van hetgeen de raadsman ter onderbouwing van het verzoek heeft aangevoerd, acht ik dit oordeel niet begrijpelijk. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat het getuigenverzoek ziet op de bewijsvraag en dat (i) de verdachte stellig ontkent; (ii) de verdachte de belastende verklaringen van de betrokken getuigen betwist; (iii) de verklaringen onbetrouwbaar zijn, met een concrete verwijzing naar de wijze waarop die tijdens het politieverhoor tot stand zijn gekomen en naar het relevante onderdeel uit het strafdossier. Van een enkele suggestie van onbetrouwbaarheid van de verklaringen is onder deze omstandigheden geen sprake. De raadsman heeft de betrouwbaarheid van de – in het licht van de bewijsvoering cruciale - verklaringen bestreden en dit standpunt toegelicht aan de hand van de wijze waarop de verhoren hebben plaatsgevonden. Daarmee is de afwijzing van de getuigenverzoeken niet begrijpelijk gemotiveerd.
7. Hoewel het middel niet de klacht bevat dat art. 6 EVRM niet is nageleefd, wijs ik in dit verband op de beslissende betekenis van de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] voor de bewijsconstructie, in het bijzonder ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit. De weergave van de bewezenverklaring en de bewijsvoering bieden inzicht in het gewicht dat het hof uiteindelijk heeft toegekend aan de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] , die de verdediging klaarblijkelijk niet in een eerder stadium van het geding heeft doen ondervragen. Uit de bewijsmiddelen 3 en 4 volgt de door de verdediging bekritiseerde wijze van ‘vraagstelling’ door de verbalisanten. Voor de volledigheid geef ik hieronder de bewijsvoering weer.
8. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op enig tijdstip in de periode van 12 juni 2014 tot en met 13 juni 2014 te Harlingen tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een omheind terrein aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een hoeveelheid koper toebehorende aan [A] , waarbij verdachte en zijn mededaders het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.”
9. Uit de aanvulling op het arrest van 23 juni 2017 blijkt dat bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
Een proces-verbaal van aangifte, op ambtseed opgemaakt op 14 juni 2014 door
[verbalisant 1] , hoofdagent van de politie eenheid Noord Nederland, opgenomen in de pagina’s 48 en 49 van een dossier van de politie eenheid Noord Nederland met het registratiekenmerk PL02IA-2014071957 Z en sluitingsdatum 5 juli 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 3] :
Op 13 juni 2014 kwam ik aan bij het bedrijf [A] aan de [a-straat 1] te Harlingen. Ik heb een ronde over het bedrijfsterrein gemaakt en ik zag dat er 45 koperen kabels en 4 koperen plaatjes uit kasten verwijderd en weggenomen waren.
Op 11 juni 2014 is de eigenaar van het terrein nog op het terrein geweest. Alles was toen nog in orde en onaangetast.
3. [kennelijk is bedoeld: 2., AG]
Een proces-verbaal relaas, op ambtsbelofte opgemaakt op 14 augustus 2014 door [verbalisant 2] , brigadier van de politie eenheid Noord Nederland, opgenomen in de pagina’s 8 t/m 10 van het hierboven onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas van de verbalisant:
Op 15 juni 2014 werden aangehouden [betrokkene 2] , [verdachte] en [betrokkene 1] .
3.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte, op ambtsbelofte opgemaakt op 15 juni 2014 door [verbalisant 2] voornoemd en [verbalisant 3] , hoofdagent van de politie eenheid Noord Nederland, opgenomen in de pagina’s 78 t/m 81 van het hierboven onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als vraag van de verbalisanten:
Jullie zijn aangehouden. Hoe heten degenen die samen met jou zijn aangehouden?
als verklaring van [betrokkene 2] :
De ene heet [betrokkene 1] en de andere heet [verdachte] .
als vraag van de verbalisanten:
[betrokkene 1] heeft ons al verteld dat jullie al eerder in Harlingen zijn geweest. Van 12 op 13 juni 2014 zijn jullie op het terrein van de windturbines (het gerechtshof begrijpt: het terrein van [A] ) geweest. Jullie hebben toen koper gestolen. Vertel daar eens over.
als verklaring van [betrokkene 2] :
Het klopt inderdaad dat wij in de nacht van 12 juni en 13 juni in Harlingen zijn geweest.
We hebben vier van die ophangpunten en wat kabels weggenomen.
4.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte, op ambtsbelofte opgemaakt op 15 juni 2014 door [verbalisant 2] voornoemd en [verbalisant 3] voornoemd, opgenomen in de pagina’s 92 t/m 94 van het hierboven onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als vraag van de verbalisanten:
Op vrijdagochtend 13 juni, 01.00 uur, zijn jullie, jij, [verdachte] en [betrokkene 2] , in Harlingen geweest op het windturbine park.
als verklaring van [betrokkene 1] :
Ja, dat klopt.
We hebben 4 stuks van die ophangplaatjes meegenomen en wat kabelstrengen.
We draaiden de moeren los en trokken de kabels los.
Toen we daar vrijdag waren heb ik een windturbine open gesneden. Ik zag toen heel veel koperen kabels liggen. Dus ik dacht: als we dat één keer doen ben ik uit de brand.”
10. In het licht van enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen, acht ik het oordeel van het hof niet begrijpelijk.
11. Het middel slaagt.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑10‑2018
Vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, rov. 2.61. Zie in dit verband ook HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, NJ 2017/440. Zie ook HR 4 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1417.