Rb. Rotterdam, 24-05-2017, nr. C/10/501163 / HA ZA 16-453
ECLI:NL:RBROT:2017:4708
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
24-05-2017
- Zaaknummer
C/10/501163 / HA ZA 16-453
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2017:4708, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 24‑05‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2018:2552
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2020:1177
- Vindplaatsen
AR 2017/3178
OR-Updates.nl 2017-0195
INS-Updates.nl 2017-0246
Uitspraak 24‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Beoordeling aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van bestuurders en leden van een raad van toezicht van een stichting jegens een crediteur van de stichting.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/501163 / HA ZA 16-453
Vonnis van 24 mei 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres]
(handelende onder de naam van [eiseres] ),
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. B. Poort te Eindhoven,
tegen
1. [gedaagde 1]
wonende te [woonplaats] ,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
4. [gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
5. [gedaagde 5],
wonende te [woonplaats]
6. [gedaagde 6]
wonende te [woonplaats] ,
7. [gedaagde 7]
wonende te [woonplaats] ,
8. [gedaagde 8],
wonende te [woonplaats] ,
9. de stichting
STICHTING WORLD EXPO ROTTERDAM 2025,
gevestigd te Rotterdam,
10. [gedaagde 10],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] genoemd worden. Apart zullen [gedaagden] met hun achternaam worden aangeduid en zal de stichting worden aangeduid als Stichting 2025.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 4 maart 2016;
- -
de akte in geding brengen producties van 11 mei 2016 van [eiseres] , met producties;
- -
de conclusie van antwoord van 6 juli 2016, met producties;
- -
de brief van 3 augustus 2016 van de rechtbank, waarbij partijen zijn opgeroepen voor een comparitie van partijen;
- -
de brief van 20 oktober 2016 van de rechtbank, waarbij partijen nader zijn geïnstrueerd ten aanzien van de comparitie van partijen;
- -
de pleitnota van 6 december 2016 van mr. Poort en mr. A.J.L. Claassen;
- -
de schriftelijke aantekeningen van 6 december 2016 van mr. K. Baetsen;
- -
de schriftelijke aantekeningen van 6 december 2016 van mr. Rupert;
- -
het proces-verbaal van de op 6 december 2016 gehouden comparitie van partijen en de daarin genoemde producties (20 en 21 van [eiseres] en 30 van [gedaagden] );
- -
de brief van 29 december 2016 van mr. Baetsen inhoudende twee opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal van de zitting van 6 december 2016;
- -
productie 31 van [gedaagden] ;
- -
de akte houdende aanvulling grondslag, tevens houdende overlegging producties, houdende uitlating comparitie van partijen en antwoordakte overlegging productie 31 van 3 april 2017 van [eiseres] , met producties;
- -
productie 32, 33 en 34 van [gedaagden] ;
- -
twee brieven van 17 maart 2017 van mr. Baetsen;
- -
de akte uitlaten van 3 april 2017 van [gedaagde 10] ;
- -
de akte uitlaten van 3 april 2017 van [gedaagde 1] en [gedaagde 10] ;
- -
de akte uitlaten van 3 april 2017 van gedaagden sub 2 tot en met 9;
- -
de brief van 23 maart 2017 van mr. Poort;
- -
productie 26 van [eiseres] ;
- -
de brief van 27 maart 2017 van mr. Baetsen;
- -
het proces-verbaal van de zitting van 3 april 2017;
- -
de brief van 13 april 2017 van mr. Baetsen;
- -
de brief van 14 april 2007 van mr. Poort;
- -
de brief van 18 april 2017 van mr. Poort;
- -
de brief van 21 april 2017 van de rechtbank;
- -
een kopie van het B3-formulier van 3 maart 2017 namens gedaagden sub 2 tot en met 9;
- -
de brief van 4 mei 2017 van de rechtbank;
- -
het faxbericht van 11 mei 2017 van mr. Poort.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op 28 februari 2014 is Stichting 2025 opgericht. Stichting 2025 werd opgericht teneinde te bewerkstelligen dat een tien jaarlijkse wereldtentoonstelling (Wereld Expo of World Expo genoemd) in 2025 in Nederland (Rotterdam) zou worden gehouden. [gedaagde 8] is bestuurder van die stichting.
2.2.
In 2015 werd de Wereld Expo gehouden in Milaan. Deelname aan die Wereld Expo werd wenselijk geacht in verband met de kandidatuur van Nederland voor de Wereld Expo van 2025. Vanaf augustus 2014 heeft de heer [sr projectmanager gemeente Rotterdam] , Senior Projectmanager Stadsontwikkeling Gemeente Rotterdam (hierna: [sr projectmanager gemeente Rotterdam] ) zich er samen met anderen voor ingezet dat Nederland alsnog zou deelnemen aan de World Expo Milaan 2015.
2.3.
Op 12 november 2014 is de Stichting World Expo Milaan 2015 (SWEM) opgericht. De stichting had ten doel om de Nederlandse deelname aan de Wereld Expo 2015 in Milaan te faciliteren.
2.4.
[gedaagde 1] is van 12 november 2014 tot 21 juni 2015 bestuurder geweest van SWEM. Per 21 juni 2015 werd [gedaagde 10] bestuurder van SWEM.
2.5.
Leden van de Raad van Toezicht (hierna: RvT) van SWEM waren: [gedaagde 8] vanaf 12 november 2014, [lid RvT] vanaf 18 december 2014, [lid RvT] vanaf 18 december 2014, [lid RvT] vanaf 18 december 2014, [lid RvT] vanaf 18 december 2014, [lid RvT] vanaf 16 januari 2015 (voorzitter) en [lid RvT] vanaf 17 februari 2015.
2.6.
[eiseres] heeft op 16 januari 2015 een offerte aan SWEM toegezonden voor de te verrichten werkzaamheden voor de realisatie van een Nederlands Paviljoen op de Wereld Expo in Milaan in mei 2015. [eiseres] heeft ook in het verleden Nederlandse Paviljoens voor Wereld Expo's gerealiseerd. [eiseres] is van aanvang af betrokken bij het concretiseren van de plannen voor deelname aan de Wereld Expo in Milaan in mei 2015 en is als enige partij benaderd om een offerte uit te brengen.
2.7.
Op 22 januari 2015 heeft [eiseres] met SWEM, vertegenwoordigd door [gedaagde 1] , door ondertekening van de door [eiseres] opgestelde offerte een overeenkomst van opdracht gesloten inzake de realisatie van het Nederlands Paviljoen. De totale opdrachtsom bedroeg € 2.570.048,70 exclusief BTW. Bij alle betrokkenen was bekend dat SWEM op dat moment nog niet beschikte over de benodigde financiële middelen voor het realiseren van het paviljoen. SWEM was bezig met het verwerven van de middelen door sponsoren te benaderen. Daarbij werd SWEM bijgestaan door een professioneel bureau (NCH). In de door [eiseres] opgestelde offerte was de volgende passage opgenomen:
'De Stichting World Expo en [eiseres] hebben het recht de overeenkomst te ontbinden indien blijkt dat onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn om het project uit te voeren. Aan [eiseres] zal in dat geval een vergoeding worden verstrekt ter hoogte van de schade die [eiseres] hierdoor leidt [lijdt]. De vergoeding bevat de door [eiseres] gemaakte kosten, de aan [eiseres] in rekening gebrachte kosten door leveranciers inclusief bij leveranciers aangegane verplichtingen.'
2.8.
Notulen van een 'meeting' van 22 januari 2015 van de RvT vermelden dat op 17 februari 2015 de volgende meeting RvT plaatsvindt. Dan zou geheel duidelijk moeten zijn dat alles haalbaar was en zou een duidelijk beeld van de funds gegeven moeten kunnen worden. In de bijeenkomst van de RvT van 17 februari 2015 is besloten om het project door te zetten.
2.9.
In totaal heeft [eiseres] ter zake van verstrekte opdrachten inclusief meerwerk per 26 juni 2015 aan SWEM gefactureerd € 3.731.075,09 inclusief BTW.
2.10.
SWEM heeft aan [eiseres] betalingen gedaan ten bedrage van € 925.000,-.
2.11.
2.12.
Een e-mail van 19 juni 2015 van [CEO van eiseres] , CEO van [eiseres] , aan [lid RvT] en [lid RvT] vermeldt (productie 2 bij productie 1 bij akte van 11 mei 2016):
'Hierbij reageer ik op het telefoontje van vanochtend dat er een begrotingstekort van € 2 miljoen is. De gevolgen voor ons als grootste schuldeiser laten zich raden.
Graag verneem ik van u hoe dit kan. Wij hebben recentelijk de bijgevoegde begroting gekregen. Is het nu zo dat alle bedragen die onder verwacht staan dus niet binnen gaan komen?
En dat de begroting van het begin af aan een farce is geweest?
Welke acties bent u nu aan het inzetten om dit gat te dichten en hoe zeker is het dat dat gaat lukken?
Graag verneem ik per omgaande uw antwoord.'
2.13.
Een e-mail van 19 juni 2015 van [lid RvT] aan [CEO van eiseres] vermeldt (productie 2 bij productie 1 bij akte van 11 mei 2016):
'Tot mijn spijt kan ik u op dit moment niet meer melden dan hetgeen ik u vanochtend heb moeten mededelen. Gisteren in de loop van de avond zijn wij door mevrouw [lid RvT] geïnformeerd over haar bevindingen na een intensief onderzoek dat heeft uitgewezen dat de als "verwacht" in de begroting opgenomen inkomsten geen harde toezeggingen zijn geworden. We hebben de afgelopen maanden als RvT met [gedaagde 1] steeds de in deze begrotingskolom opgenomen posten grondig doorgesproken om voor ons zelf helder te krijgen hoe "hard" deze waren. Op basis van de ons hierover gegeven informatie luidde onze conclusie dat het verantwoord was om door te gaan op de ingeslagen weg. Tot onze ontsteltenis blijkt dit niet het geval.
[gedaagde 1] heeft mij zojuist per mail gezegd dat hij tegenover u met verbazing heeft gereageerd op uw mailtje van vanochtend aan hem over het door mij aan u gemelde tekort. Onder aanbieding van zijn excuses hiervoor heeft hij daarop bij deze zijn ontslag genomen.
Zoals ik u vanochtend heb gezegd bespreekt de RvT zondag de nu ontstane situatie. Wat ons te doen staat is duidelijk:
- -
begin volgende week bespreken met EZ, BuZa en Rotterdam of zij bereid zijn het ontstane gat te dichten en hierover op de kortst mogelijke termijn duidelijkheid te verschaffen;
- -
ervoor zorgen dat in ieder geval hangende het overleg met EZ c.s. in Milaan iemand met gezag en verstand van zaken ervoor zorgt dat het NL paviljoen op verantwoorde wijze kan blijven functioneren.
Wij zijn ons zeer bewust van de buitengewoon ernstige gevolgen voor uw bedrijf. Neem van mij aan dat wij ons daarom tot het uiterste zullen inspannen om de zaak ten goede te keren.'
2.14.
Op 21 juni 2015 is [gedaagde 1] uit zijn functie getreden en is [gedaagde 10] als nieuwe bestuurder van SWEM aangetreden.
2.15.
2.16.
Bij brief van 7 juli 2015 van de advocaat van [eiseres] is SWEM gesommeerd om tot betaling van de openstaande facturen over te gaan, te vermeerderen met rente en incassokosten.
2.17.
Per 9 juli 2015 was nog onbetaald een bedrag van € 2.806.075,09 inclusief BTW.
2.18.
Bij brief van 28 juli 2015 van de advocaat van [eiseres] zijn SWEM en haar nieuwe bestuurder [gedaagde 10] nogmaals gesommeerd om tot betaling over te gaan en tevens aansprakelijk gehouden voor het uitblijven van de betalingen.
2.19.
Bij brief van 4 augustus 2015 van de advocaat van [eiseres] is [gedaagde 1] , de voormalig bestuurder van SWEM, aansprakelijk gesteld. Op diezelfde dag zijn ook de leden van de RvT van SWEM en [gedaagde 10] in privé aangeschreven.
2.20.
Op 10 augustus 2014 heeft [eiseres] SWEM in rechte betrokken en veroordeling van SWEM gevorderd tot betaling van ruim € 3,0 miljoen. Bij verstekvonnis van 7 oktober 2015 van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch is die vordering toegewezen. Op 7 december 2015 heeft SWEM verzet ingesteld.
2.21.
Op 11 augustus 2014 heeft [gedaagde 10] een voorstel voor een financiële oplossing opgesteld. Onderdeel van dat voorstel was dat [eiseres] een bedrag van € 700.000,- voor haar rekening zou nemen. Voor [eiseres] was dat voorstel niet acceptabel.
2.22.
Op 18 augustus 2015 heeft [sr projectmanager gemeente Rotterdam] (van de gemeente Rotterdam) op basis van gesprekken met diverse betrokkenen een voorstel gedaan waarvan het doel was om uit de impasse te komen inzake de financiële positie van SWEM en de vordering van [eiseres] op SWEM. Zijn e-mail van 18 augustus 2015 met bijlage aan [CEO van eiseres] (van [eiseres] ), [lid RvT] en [gedaagde 10] vermeldt het volgende:
'Besten,
Hierbij stuur ik jullie mijn advies dat ik op basis van de gesprekken met jullie heb samengevoegd tot het eindvoorstel aan BuZa en EZ, waarin wij elkaar op hoofdlijnen hebben gevonden.
Inmiddels heb ik ook al in een conference call het voorstel toegelicht.
Op basis hiervan formuleert men nu de respectievelijke adviezen aan de ministers.
Tevens wordt vooruitlopend gestudeerd op de snels mogelijke wijze om het geld vrij te maken en op de juiste bestemming te krijgen.
Wordt vervolgd.
In afwachting van een definitief akkoord verblijf ik,
(…)
Beste [persoon] ,
Hierbij stuur ik je mijn voorstel om uit de impasse te komen inzake de financiële positie van SWEM en de vordering van de firma [eiseres] op SWEM.
Ik stuur hierbij aan op een herenakkoord waarbij partijen zich committeren aan de hoofdlijnen en uitgangspunten van de voorgestelde oplossing en zich vervolgens maximaal zullen inzetten om de voorgestelde drie stappen procesmatig uit te werken en de gesprekken daarover zo snel als mogelijk te starten.
De gemeente Rotterdam biedt aan dit procesmatig te ondersteunen en te coördineren.
Uitgangspunten bij dit proces:
* De facturen voor geleverd werk van de firma [eiseres] , indien rechtmatig en conform contracten, dienen te worden voldaan.
* De stichting World Expo Milaan krijgt hiermee de ruimte om de gehele expo periode het Holland paviljoen naar beste doen en kunnen door te exploiteren.
* Na het onderschrijven van deze voorgestelde oplossingsrichting door alle partijen komen er vanuit overheidswegen (gemeenten en Rijk) geen extra bijdragen meer en worden eventuele meeropbrengsten na afrekening teruggeboekt.
(verder tegenvallers zullen door SWEM worden opgelost)
Het proces is in drie delen op te knippen:
1. Korte termijn oplossing financiële problemen bij [eiseres] door (asap) betaling van 2 mln Euro. Storting door EZ 500k en BuZa 500k - Rotterdam 500 k - VNO/NCW 200k - stichting 2025 300K (hiermee kan [eiseres] de eerste financiële nood ledigen en kunnen de volgende twee stappen worden uitgewerkt)
De mogelijkheid wordt onderzocht om deze betalingen centraal via de gemeente Rotterdam rechtstreeks richting [eiseres] te leiden.
2. Arbitrage facturen [eiseres] - doel om discussie over de rechtmatigheid van de facturen uit de wereld te helpen.
Uitkomst na onafhankelijke bemiddeling wordt door beide partijen (SWEM en [eiseres] ) geaccepteerd.
Op basis hiervan wordt de definitieve vordering van [eiseres] op SWEM vastgesteld en worden beslagen en andere vorderingen van rechtswege door [eiseres] opgeheven.
Swem komt vervolgens op basis van hun liquiditeitsplan met een aflossingsschema van de restschuld.
3. De afbouw expo paviljoen wordt onder verantwoordelijkheid van SWEM open en transparant in de markt gezet met als doel maximaal kosteneffectief het Holland Paviljoen in delen te verkopen en de locatie op te ruimen en terug te leveren aan de organisatie.
(SWEM hanteert hierbij het uitgangspunt om zonder restschuld te eindigen en met voorkeur te eindigen met een batig saldo.
Vanuit de directeur bestuurder zal regelmatig transparant worden gerapporteerd over de tussenstand aangaande dit proces van financiële afronding.)
Inhoudelijke voorstel:
* We gaan uit van de huidige factuur van [eiseres] die nog uitstaat zijnde € 2.806.075,09 incl BTW.
Vooruitlopend heeft [eiseres] aangegeven van 100k af te zien en geen rentekosten door te berekenen over het verleden en over de toekomst aan SWEM.
Resteert de vordering van [eiseres] van € 2 706.075,09 om precies te zijn.
• [eiseres] gaat akkoord, met het onder toezicht van arbitrage van een nader te bepalen en voor alle partijen acceptabele en terzake kundige partij (arbiter of bemiddelaar NAI en/of Raad van Arbitrage voor de bouw als voorbeeld)
• de facturen worden nog een keer met SWEM te doorlopen. Dit op basis van de opdracht en keuzes van SWEM cq haar directeur, de contracten voor te leveren werk, de opleveringen op de verschillende onderdelen.
• SWEM en [eiseres] leggen zich bij voorbaat neer bij de onafhankelijke uitkomst van de arbitrage. Beide partijen verplichten zich hierbij zsm de benodigde stukken binnen 5 dagen te overleggen.
• SWEM wordt gevraagd binnen deze periode een geconcretiseerde klachtenlijst te maken waarop [eiseres] de gelegenheid krijgt om te reageren en [eiseres] wordt gevraagd adequaat te reageren op eerder gestelde vragen door SEM. (proces in overleg nader uit te werken)
* De kosten van arbitrage worden onderdeel van de bemiddeling en worden voorgeschoten door SWEM.
* [eiseres] handhaaft het beslag op de fiscus totdat de arbitrage is afgewikkeld en partijen akkoord hebben getekend voor wat betreft de uitkomst daarvan.
Daarbij wordt het vorderingsbedrag van [eiseres] definitief vastgesteld voor datgene er boven de 2 mln nog dient te worden verrekend en heft [eiseres] het beslag en alle andere vorderingen van rechtswege op.
* SWEM levert op basis van hun liquiditeitsprognose een betalingsschema voor de overeengekomen restschuld van [eiseres] .
* Van BuZa en EZ wordt gevraagd ieder aan de respectievelijke ministers te motiveren over te gaan tot het steunen van deze oplossing en hun bijdrage vast te stellen op 500k ieder.
Hiermee wordt de continuïteit en de kwaliteit van het Holland paviljoen tot eind oktober gegarandeerd.
* Rotterdam draagt 500k extra bij
* VNO/NCW draagt €200k bij en de stichting 2025 draagt 300k bij. Namens de stichting 2025 wordt een garantie tot betaling gegeven door haar voorzitter.
* Gezien het feit dat betalingen al 4 maanden achterlopen doen Partijen hun uiterste best om de bedragen betrekking hebbende op de twee miljoen betaling aan [eiseres] zsm vrij te maken.
(van belang om hierbij heldere verwachtingen richting [eiseres] te communiceren en bij mogelijk te voorziene stagnatie richting [eiseres] schriftelijke garanties af te geven.)
Swem gaat ermee akkoord dat de gelden rechtstreeks worden overgemaakt aan [eiseres] .
* Voor wat betreft de afbouw/demontage van het paviljoen wordt door SWEM in volledige openheid in overleg met [eiseres] bekeken welke afspraken er bij de totstandkoming zijn gemaakt met leveranciers en aannemers en welke optimalisaties er voor de stichting mogelijk zijn bij afbouw/ cq verkoop van onderdelen van het paviljoen.
* [eiseres] heeft geen rechten meer het paviljoen om niet te verkrijgen.
* Voor alle genoemde partijen wordt een inspanningsverplichting gevraagd om potentiële sponsoring c.q. gebruikscontracten van het paviljoen te promoten teneinde te streven naar een los van de inhoudelijk positieve performance ook met een financieel positief saldo voor SWEM te kunnen eindigen.
Procesmatige uitwerking genoemde onderdelen van deze overeenkomst zal in regie en in samenwerking met partijen door Rotterdam worden gecoördineerd.
Hopen hiermede uw instemming te verkrijgen teneinde de voorgestelde stappen zo snel als mogelijk te kunnen concretiseren en de ontstane impasse te doorbreken.
Met dank voor uw begrip en medewerking,'
2.23.
In een e-mail van 27 augustus 2015 heeft [sr projectmanager gemeente Rotterdam] onder andere [CEO van eiseres] het volgende bericht:
'Beste heren,
Even een update over de laatste stand van zaken.
Ik heb van beide ministeries mondeling vernomen dat de ministers Ploumen en Kamp akkoord hebben gegeven op het "herenakkoord".
Ik heb verzocht dit schriftelijk aan ons te bevestigen.
Beide ministeries zijn voorbereidingen aan het treffen om te betalen, zo ook de gemeente Rotterdam. Ik zal dit ook aan VNO/NCW richten en aan de stichting 2025.
Technisch niet eenvoudig vanuit de overheden maar er wordt een verklaring van de SWEM gevraagd om een separate rekening te openen en de gelden direct door te storten naar [eiseres] .
Het geld zal dus in delen op de rekening van [eiseres] gestort worden gezien de verschillende procedures bij partijen maar de 2 mln wordt daarmee dus wel gegarandeerd.
(…)'
2.24.
Op 22 december 2015 heeft [sr projectmanager gemeente Rotterdam] het 'Eindverslag bemiddeling' aan [eiseres] en SWEM verzonden. Dat eindverslag vermeldt onder meer het volgende:
'Beste heren,
Eind augustus 2015 is er door de Raad van Toezicht (RVT) van SWEM gemeld aan de ministeries buitenlandse zaken en economische zaken en aan andere nauw betrokken partijen bij de totstandkoming van de World Expo Milaan 2015, dat er ernstige financiële problemen en forse betalingsachterstanden ten opzichte van onder meer [eiseres] waren geconstateerd bij precieze beschouwing van de lopende administratie van SWEM.
Eén en ander heeft direct geleid tot maatregelen waarbij de voormalige directeur reeds was teruggetreden en er spoedoverleg is geweest met de ministeries (BuZa en EZ) om het mogelijk te maken de gehele expo periode in Milaan tot en met einde oktober te kunnen blijven exploiteren.
Op verzoek van het ministerie van buitenlandse zaken heeft de gemeente Rotterdam een voorstel geleverd om bemiddeling te organiseren tussen SWEM en [eiseres] . Dit proces hier verder te duiden onder de noemer "bemiddeling". De basisafspraken rond deze bemiddeling zijn vastgelegd in het zgn. herenakkoord van augustus 2015, bij u beiden genoegzaam bekend.
Op verzoek van de gemeente Rotterdam heeft PT Finance de heren [persoon] en [persoon] als financiële, technisch en procesmatige specialisten ingezet om hier de rol van inhoudelijke bemiddelaars te spelen. U heeft hierop uw akkoord gegeven.
Er zijn vervolgens in dat proces van inhoudelijke bemiddeling veel stappen gezet, waaronder een startbijeenkomst in Milaan, het aanleveren van een stroom van relevante informatie door de verschillende betrokken partijen, daarbij horende documenten en het op diverse manieren interviewen van verschillende betrokkenen. Dit ten einde een goed beeld te krijgen van de totstandkoming van de Expo en de daarbij ontstane problemen ten gevolge van de benaderde financiële situatie van SWEM.
Hierbij de uitgangspunten van het herenakkoord:
• Uitgangspunt voor de bemiddeling is de op dat moment uitstaande factuur van [eiseres] zijnde € 2.806.075 inclusief BTW.
• [eiseres] gaat akkoord met een nader te bepalen en voor alle partijen acceptabele en ter zake kundige partij.
• De facturen worden nog een keer met SWEM doorlopen. Dit op basis van de opdracht en de keuzes van SWEM c.q. haar directeur, de contracten voor te leveren werk, de opleveringen op de verschillende onderdelen.
• SWEM en [eiseres] leggen zich bij voorbaat neer bij de onafhankelijke uitkomst van de bemiddeling, die tevens op redelijkheid zal worden gebaseerd.
• De kosten van de bemiddeling worden onderdeel van de bemiddeling en worden voorgeschoten door SWEM. (is de gemeente Rotterdam geworden)
• [eiseres] handhaaft het beslag op de fiscus, totdat de arbitrage is afgewikkeld en partijen akkoord hebben getekend voor wat betreft de uitkomst daarvan.
• Daarbij wordt het vorderingsbedrag van [eiseres] op SWEM definitief vastgesteld voor datgene er boven de € 2.000.000 nog dient te worden verrekend en heft [eiseres] het beslag en alle andere vordering van rechtswege op.
• SWEM levert op basis van hun liquiditeitsprognose een betalingsschema voor de overeengekomen restschuld van [eiseres] .
• Van BuZa en EZ wordt gevraagd ieder aan de respectievelijke ministers te motiveren over te gaan tot het steunen van deze oplossing en hun bijdrage vast te stellen op € 500.000 ieder.
• Hiermee wordt de continuïteit en de kwaliteit van het Holland Paviljoen tot eind oktober gegarandeerd.
De gemeente Rotterdam draagt € 500.000 extra bij.
• VNO/NCW draagt € 200.000 bij en de stichting 2025 draagt € 300.000 bij. Namens de stichting 2025 wordt een garantie tot betaling gegeven door haar voorzitter.
• Overige financiële risico’s in de exploitatie World Expo Milaan 2015 zijn hiermee volledig voor SWEM.
• Ondanks het feit dat betalingen al 4 maanden achterlopen op het moment van het herenakkoord, doen partijen hun uiterste best om de bedragen betrekking hebbende op de € 2.000,000 betaling aan [eiseres] zo spoedig als mogelijk vrij te maken (van belang om hierbij heldere verwachtingen in deze situatie richting [eiseres] te communiceren en bij mogelijk te voorziene stagnatie richting [eiseres] schriftelijke garanties af te geven).
• SWEM gaat ermee akkoord dat de gelden rechtstreeks worden overgemaakt aan [eiseres] .
• Voor wat betreft de afbouw/demontage van het paviljoen wordt door SWEM in volledige openheid in overleg met [eiseres] bekeken welke afspraken er bij de totstandkoming zijn gemaakt met leveranciers en aannemers en welke optimalisaties er voor de stichting mogelijk zijn bij afbouw / c.q. verkoop van onderdelen van het paviljoen.
• [eiseres] heeft geen rechten meer het paviljoen om niet te verkrijgen.
• Voor alle genoemde partijen wordt een inspanningsverplichting gevraagd om potentiële sponsoring c.q. gebruikscontracten van het paviljoen te promoten ten einde te streven naar, los van de inhoudelijk positieve performance, een financieel positief saldo voor SWEM aan het einde van de rit.
Akkoordverklaringen herenakkoord als basis van de bemiddeling voor beide partijen:
Op 7 september 2015 heeft [gedaagde 10] als statutair directeur van SWEM en namens de voorzitter van de RVT van SWEM akkoord gegeven op het herenakkoord.
Op 18 september 2015 heeft [CEO van eiseres] als statutair directeur van [eiseres] zijn akkoord gegeven op het herenakkoord.
Vanaf dat moment zijn de heren [persoon] en [persoon] grondig aan de slag gegaan. Op 8 december hebben de heren aan mij hun definitieve eindverslag verstrekt (bijlage 1). De inhoud van een eerder tussentijds verslag is door u beiden geverifieerd op feitelijke juistheid. Het concept eindverslag is op 5 november 2015 aan u beiden verstrekt. U heeft beide gereageerd op het concept eindverslag. In het definitieve eindverslag heb ik de reactie van uw beiden betrokken.
Op basis van deze gegevens en op basis van de vele gesprekken die ik zelf met partijen heb gevoerd kom ik tot de volgende constateringen en overwegingen.
Op basis van deze constateringen en overwegingen heb ik mijn advies geformuleerd. Ik zal dit in eerste instantie rapporteren aan mijn opdrachtgever, zijnde het ministerie van buitenlandse zaken alvorens dit verder te brengen naar SWEM en [eiseres] .
Constaterende dat:
• Er door omstandigheden pas eind november 2014 een besluit is genomen alsnog deel te nemen aan de World Expo Milaan 2015.
• Er met enorme inspanning door partijen in korte tijd een concept is ontwikkeld en binnen drie maanden ter plaatse in Milaan is gebouwd.
• Er vooral veel support vanuit de regio Zuid Holland en Limburg is geweest voor actieve deelname als basis voor de totstandkoming.
• Het bedrijfsleven niet of nauwelijks heeft gesponsord.
• Er in Italië veel extra kosten zijn gemaakt die niet te voorzien waren, mede door de invloed van de verantwoordelijke Italiaanse Expo-organisatie en autoriteiten.
• Hierdoor de kosten van de realisatie van het Holland Paviljoen fors zijn tegengevallen.
• De inspanningen voor de B-to-B activiteiten door NCH uiteindelijk niet de gecalculeerde opbrengsten en marketing leads hebben opgeleverd.
• De activiteiten in het Museo tegen de verwachting in meer geld hebben gekost dan opgebracht.
• De Expo 2015 een noodzakelijk voorwaarde was om in 2025 te kunnen kandideren.
• Er ondanks veel tegenslagen de totale kosten van Milaan 2015 niet de € 6.000.000 hebben overschreden.
• De financiering van de World Expo 2015 door [eiseres] is gedragen, vanaf het moment dat SWEM in financiële problemen is gekomen.
• Er meerdere keren door de diverse overheden en organisaties financieel is bijgesprongen om einde oktober überhaupt te kunnen halen.
• Er uit de bemiddeling blijkt dat partijen veel energie, passie en inzet aan de totstandkoming van het paviljoen hebben samengewerkt.
• Er mede daardoor op een aantal zaken tussen opdrachtgever en opdrachtnemer onduidelijke afspraken waren inzake verantwoordelijkheden, garanties en voorwaarden.
• De administraties van beide partijen op een aantal onderdelen onzorgvuldig waren inzake aansprakelijkheden en garanties.
• Er na de constatering van de financiële achterstanden niet altijd professioneel is gehandeld door partijen.
• De RVT van SWEM pas in juni tot ingrijpen is overgegaan.
• Er een Holland Paviljoen heeft gestaan dat meer dan 2.000.000 bezoekers heeft ontvangen.
• Er heel veel delegaties gebruik hebben gemaakt van het paviljoen.
• Er vanuit de regio Zuid Holland en Limburg veel B-to-B activiteiten hebben plaatsgevonden.
• Het Holland Paviljoen goede internationale pers heeft ontvangen.
• Er in totaal meer dan 23 miljoen bezoekers naar de World Expo Milaan zijn gekomen.
De situatie nu overziend:
• Er niet nu voldoende geld in kas is volgens SWEM (finale staat zal nog moeten worden geleverd, naar verwachting niet eerder dan eind januari 2016).
• Er beslag is gelegd op de rekeningen van SWEM.
• Er een situatie dreigt van faillissement voor SWEM.
• Er een langdurige juridische nasleep met bittere nasmaak voor vele partijen zal ontstaan met een negatieve naklank voor een op zich zeer succesvol Milaan 2015.
• Dit ook een negatieve impact voor Nederland bij komende expo’s zal hebben.
• Het uiteindelijk om een relatief beperkt finaal tekort gaat dat dient te worden aangezuiverd.
Kom ik tot de volgende opsomming:
• Het in het herenakkoord vastgestelde bedrag als uitgangspositie is € 2.806.075.
• Er is € 2.000.000 toegezegd bij totstandkoming herenakkoord.
Waarop er dus nog € 806.075 in de bemiddeling ter discussie stond, waarvan [eiseres] bij het herenakkoord heeft aangegeven af te zien van € 100.000.
• Er op basis van de analyse van PT Finance een vordering van [eiseres] op SWEM is te verantwoorden van € 498.171 inclusief BTW, met inachtneming van het herenakkoord.
• Er is echter van de toegezegde € 2.000.000 nog € 300.000 niet betaald door de stichting 2025, waardoor geen volledige invulling kan worden gegeven aan het herenakkoord.
• Gezien de uitkomst van de inhoudelijke bemiddeling heeft [eiseres] dus nog recht op € 798.171 inclusief BTW
o € 300.000 van de stichting 2025
o €498.171van SWEM'
2.25.
De heren [persoon] en [persoon] hebben in hun eindverslag de opdrachtwaarde en vordering van [eiseres] op SWEM ook uitgewerkt ervan uitgaande dat het Herenakkoord niet volledig wordt nageleefd. Op die basis begroten zij het bedrag dat SWEM nog aan [eiseres] diende te betalen op € 552.485,41 (exclusief het bedrag van € 300.000 dat volgens het herenakkoord voor rekening van de Stichting 2025 zou komen).
2.26.
Een e-mail van 23 oktober 2015 van [sr projectmanager gemeente Rotterdam] aan [CEO van eiseres] vermeldt:
'(…) Het verhaal met de stichting 2025 wordt van verschillende kanten opgepakt.
Geen discussie over de drie ton die is overeengekomen in het herenakkoord.'
2.27.
Een e-mail van 29 oktober 2015 van [sr projectmanager gemeente Rotterdam] aan [CEO van eiseres] vermeldt:
'(…) Ten aanzien van de 300k is er op 8 november een overleg bij Buza. Ik sta nog steeds op het standpunt vanuit het herenakkoord dat de 300k is toegezegd. De vraag is dus waar het om gaat.
Ik blijf deze discussie volgen zonder dat ik hier partij in ben.'
2.28.
Bij brief van 5 februari 2016 van [gedaagde 8] (van Stichting 2025) aan de advocaat van [eiseres] is het volgende medegedeeld:
'(…) Zoals alle betrokkenen zullen bevestigen, heb ik als bestuurder van de Stichting Word Expo Rotterdam 2025 slechts toegezegd mijn best te zullen doen om één of meerdere sponsors voor het bedrag van € 300.000 te vinden en gezegd dat ik in ieder geval zou trachten om bij het ontvangen van een nieuwe financiering voor de Stichting World Expo Rotterdam 2025 deze € 300.000 in het budget op te nemen. Hierbij heb ik mij niet gecommitteerd aan de datum van 31 oktober 2015. Of een dergelijke financiering er komt zal afhangen van het kabinetsbesluit over de kandidatuur aan de World Expo 2025, zodat enige duidelijkheid hieromtrent pas op zijn vroegst in het tweede kwartaal van 2016 kan blijken. (…)'
2.29.
Bij vonnis van deze rechtbank van 19 april 2016 is SWEM in staat van faillissement verklaard, met benoeming van [CEO van eiseres] tot curator.
2.30.
[eiseres] heeft conservatoire beslagen doen leggen ten laste van [gedaagden] (met uitzondering van de Stichting 2025).
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
'Jegens gedaagden sub 1 tot en met 8 en 10
Primair
I. Gedaagden sub 1 tot en met 8 en 10 hoofdelijk te veroordelen aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 3.044.047,12 inclusief BTW, te vermeerderen met de contractuele rente, althans de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, althans de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hoofdsom van € 2.806.075,06 inclusief BTW vanaf 7 augustus 2015 tot aan 30 september 2015, zijnde de datum van de betaling van een bedrag ad € 1.700.000,00, te vermeerderen met de contractuele rente, althans de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, althans de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het restantbedrag ad € 1.344.074,12 vanaf 30 september 2015, alsmede het al eerder jegens SWEM toegewezen bedrag ad € 6.775,- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2015 en het al toegewezen bedrag ad € 7.157,63 aan proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum betekening vonnis, zijnde 25 november 2015, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de datum der algehele vergoeding;
II. Gedaagden sub 1 tot en met 8 en 10 hoofdelijk te veroordelen aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 6.775,-, ter zake de incassokosten berekend conform WIK en BIK, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan de datum der algehele vergoeding;
Subsidiair
III. Gedaagden sub 1 tot en met 8 en 10 hoofdelijk te veroordelen aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 781.407,74 inclusief BTW, te vermeerderen met de contractuele, althans de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, althans de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 31 december 2015, althans de dag der dagvaarding tot aan de datum der algehele vergoeding;
IV. Gedaagden sub 1 tot en met 8 en 10 hoofdelijk te veroordelen aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 5.682,04, ter zake de incassokosten berekend conform WIK en BIK, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan de datum der algehele vergoeding;
Meer subsidiair:
V. Gedaagden sub 1 tot en met 8 en 10 hoofdelijk te veroordelen aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag een bedrag in hoofdsom van € 727.093,33, te vermeerderen met de contractuele, althans de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, althans de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 31 december 2015, althans de dag der dagvaarding tot aan de datum der algehele vergoeding;
VI. Gedaagden sub 1 tot en met 8 en 10 hoofdelijk te veroordelen aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 5.410,47 ter zake de incassokosten berekend conform WIK en BIK, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan de datum der algehele vergoeding;
Zowel primair, subsidiair als meer subsidiair:
VII. Gedaagden sub 1 tot en met 8 en 10 hoofdelijk te veroordelen aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 4.656,36, ter zake de beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan de datum der algehele vergoeding;
Jegens gedaagden sub 8 en 9
I. Gedaagden sub 8 en 9 hoofdelijk, des gedaagden sub 8 en 9 ten aanzien van deze vordering door een volledige betaling van de vordering jegens gedaagden sub 1 tot en met 8 en 10 zullen zijn bevrijd, te veroordelen aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 300.000,- inclusief BTW, vermeerderd met de contractuele rente van 2%, althans de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, althans de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 31 december 2015, althans de dag der dagvaarding tot aan de datum der algehele vergoeding;
II. Gedaagden sub 8 en 9 hoofdelijk te veroordelen aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 3.275,-, ter zake de incassokosten berekend conform WIK en BIK, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan de datum der algehele vergoeding;
III. Gedaagden sub 8 en 9 hoofdelijk te veroordelen aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 4.656,36, ter zake de beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan de datum der algehele vergoeding;
Jegens gedaagden sub 1 tot en met 10
I. Gedaagden sub 1 tot en met 10 hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis en, voor het geval betaling daarvan niet binnen die termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf die termijn voor voldoening, alsmede te vermeerderen met de nakosten als bedoeld in het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven.'
3.2.
[gedaagden] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[eiseres] grondt haar vorderingen jegens [gedaagden] op onrechtmatige daad, met uitzondering van haar vordering jegens Stichting 2025. Van Stichting 2025 vordert zij nakoming van een uit een overeenkomst voortvloeiende verbintenis. Daartoe stelt [eiseres] - kort weergegeven - het volgende.
Met betrekking tot [gedaagde 1] :
[gedaagde 1] is als bestuurder van SWEM namens SWEM een verplichting met [eiseres] aangegaan, waarvan hij wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat SWEM deze niet zou kunnen nakomen en tevens wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat [eiseres] als gevolg van het niet nakomen van deze verplichting schade zou lijden. Er was achteraf gezien van meet af aan sprake van een verliesgevende exploitatie zonder deugdelijke begroting zonder dat sprake was van financiële dekking voor de daardoor ontstane tekorten of een reëel vooruitzicht op een dergelijke dekking. Desondanks heeft [gedaagde 1] de exploitatie gestart en deze voortgezet. Voorts heeft [gedaagde 1] jegens [eiseres] onrechtmatig gehandeld omdat hij niet heeft voorkomen dat er nieuwe schulden zijn ontstaan terwijl voorzienbaar was dat SWEM haar verplichtingen niet meer zou nakomen. [gedaagde 1] kunnen persoonlijke en ernstige verwijten worden gemaakt.
Met betrekking tot [gedaagde 10] :
[gedaagde 10] heeft als bestuurder van SWEM namens SWEM ingestemd met de uitgangspunten voor het Herenakkoord terwijl hij op dat moment wist of behoorde te weten dat de verplichtingen die uit het Herenakkoord zouden volgen, niet door SWEM zouden kunnen worden nagekomen vanwege het ontbreken van voldoende financiële middelen, en dat SWEM ook geen verhaal zou bieden. [gedaagde 10] kan een ernstig persoonlijk verwijt worden gemaakt, nu de betalingsonmacht van SWEM op [eiseres] is afgewenteld, er niet eerder tot ingrijpen is overgegaan en op onrechtmatige wijze werd gedreigd met een faillissementsaanvraag om onder de betalingsverplichting uit te komen. SWEM en [gedaagde 10] zijn de verplichtingen uit het Herenakkoord ten aanzien van de demontage van het paviljoen niet nagekomen en zijn ook de afspraken die zijn gemaakt met derden niet nagekomen. [gedaagde 10] heeft er niet voor zorg gedragen dat de teruggave van BTW bedragen door de fiscus plaatsvond. Er is onrechtmatig selectief betaald.
Met betrekking tot de leden van de Raad van Toezicht:
De leden van de RvT hebben hun toezichthoudende taak onbehoorlijk vervuld. Daarvan kan hen een ernstig verwijt worden gemaakt. De leden van de RvT hebben de voorbereiding en voortgang van het project niet nauwlettend gevolgd, geen vragen gesteld, geen informatie van deskundige derden ingewonnen en/of geen sturing gegeven aan het handelen van [gedaagde 1] door middel van bijvoorbeeld het formuleren van kaders, het geven van concrete opdrachten, en het stellen van voorwaarden bij verlening van de statutair vereiste goedkeuring voor het aangaan van verplichtingen voor de bouw van het paviljoen in Milaan. Ook is aan [gedaagde 1] niet als voorwaarde gesteld dat pas na het sluiten van daadwerkelijke sponsorovereenkomsten de inkomsten daaruit als inkomsten in de begroting mochten worden aangemerkt. Hetgeen [gedaagde 10] wordt verweten, verwijt [eiseres] ook de leden van de RvT.
Met betrekking tot [gedaagde 8] en Stichting 2025:
Door Stichting 2025 en [gedaagde 8] is een betaling toegezegd van € 300.000. Stichting 2025 is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichting om voor betaling van dit bedrag zorg te dragen. [gedaagde 8] als voorzitter, bestuurder en initiatiefnemer van Stichting 2025 heeft jegens [eiseres] onrechtmatig gehandeld. [gedaagde 8] was volledig op de hoogte van de financiële positie van SWEM en Stichting 2025 alsmede van de afspraken en toezeggingen die in relatie tot [eiseres] zijn gedaan. [gedaagde 8] heeft ingestemd met de uitgangspunten voor het Herenakkoord, terwijl [gedaagde 8] op dat moment wist of behoorde te weten dat de verplichtingen die uit het Herenakkoord zouden volgen voor Stichting 2025, niet door Stichting 2025 zouden kunnen worden nagekomen vanwege het ontbreken van voldoende financiële middelen en dat Stichting 2025 ook geen verhaal biedt. Bij monde van [sr projectmanager gemeente Rotterdam] is het bedrag van € 300.000 meermaals gegarandeerd, hetgeen door [gedaagde 8] noch SWEM is weersproken.
4.2.
De rechtbank zal de vorderingen jegens [gedaagde 1] , [gedaagde 10] , de leden van de RvT, de Stichting 2025 en [gedaagde 8] (als bestuurder van Stichting 2025) hierna achtereenvolgens behandelen.
[gedaagde 1]
4.3.
Bij de beoordeling van de vraag of [gedaagde 1] een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [eiseres] stelt de rechtbank het volgende voorop.
4.4.
In HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, NJ 2015, 22 is het volgende overwogen over de externe persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap:
'Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen (vgl. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, NJ 2009/21).
(…)
Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Indien de bestuurder namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan en de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen indien deze bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk ter zake van de benadeling geen ernstig verwijt kan worden gemaakt (zie onder meer HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521, NJ 1990/286 (Beklamel) en HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006/659 (Ontvanger/C), geval (i)). In de kern houdt dit zogenoemde ‘Beklamelcriterium’ de eis in dat de bestuurder bij het aangaan van de verbintenis wist of behoorde te begrijpen dat de schuldeiser van de vennootschap als gevolg van zijn handelen schade zou lijden.'
4.5.
Deze maatstaf is ook van toepassing in het onderhavige geval waarin geoordeeld dient te worden over de externe persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder van een stichting.
4.6.
Op het moment dat [gedaagde 1] als bestuurder van SWEM verbintenissen met [eiseres] aanging, bestond er nog geen zekerheid over de vraag of SWEM daadwerkelijk de financiële middelen zou kunnen verwerven die benodigd waren om haar verplichtingen jegens onder andere [eiseres] volledig na te komen. Dit was ook bekend bij [eiseres] , hetgeen blijkt uit de ontbindingsmogelijkheid in de overeenkomst van opdracht tussen SWEM en [eiseres] (zie hiervoor onder 2.7). Onzekerheid bestond in het bijzonder over de op de begroting van SWEM opgenomen sponsorgelden. Achteraf kan worden vastgesteld dat [gedaagde 1] te optimistisch is geweest over de begroting van SWEM. In het bijzonder is [gedaagde 1] te optimistisch geweest in zijn verwachtingen ten aanzien van de sponsorinkomsten die SWEM zou kunnen verwerven. Onweersproken is echter dat het optimisme van [gedaagde 1] was gebaseerd op informatie die hem werd verstrekt door de initiatiefnemers tot deelname aan de wereldtentoonstelling in Milaan, waaronder de professionele fondsenwerver NCH die was ingehuurd voor de fondsenwerving. [gedaagde 1] heeft ter comparitie van 3 april 2017 - onweersproken - verklaard dat de sponsorwerving niet een lineair proces was en dat niet alle sponsoren hun toezeggingen nakwamen. [gedaagde 1] zou kunnen worden verweten dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het realiteitsgehalte van de diverse op de begroting vermelde posten, onvoldoende controle heeft uitgeoefend op de door NCH aan hem verstrekte informatie en onvoldoende heeft toegezien op het deugdelijk vastleggen van met sponsoren gemaakte (mondelinge) afspraken. In het verlengde daarvan zou [gedaagde 1] kunnen worden verweten dat hij gedurende de loop van het project aan [eiseres] en aan de RvT informatie heeft verschaft (begrotingen en toelichtingen daarop) die achteraf niet juist is gebleken. Een en ander brengt echter niet mee dat de conclusie gerechtvaardigd is dat [gedaagde 1] bij het aangaan van verbintenissen namens SWEM met [eiseres] wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat SWEM niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en dat [eiseres] als gevolg van zijn handelen schade zou lijden.
4.7.
Naar de rechtbank begrijpt heeft [gedaagde 1] zich naar beste kunnen ingezet om het daarheen te leiden dat een relatief complex project onder grote tijdsdruk tot stand werd gebracht. Bij beantwoording van de vraag wat [gedaagde 1] ten tijde van het aangaan van de verbintenissen met [eiseres] redelijkerwijs behoorde te begrijpen zijn alle omstandigheden van het geval van belang. In dit verband is onder meer van belang dat de initiatiefnemers pas in een zeer laat stadium hadden besloten om het door middel van een stichting daarheen te leiden dat Nederland alsnog deel zou nemen aan de wereldtentoonstelling in Milaan. Het tijdspad waarbinnen deelname vervolgens diende te worden gerealiseerd was voor zowel SWEM als voor [gedaagde 1] een voldongen feit. In praktische zin was het in de gegeven omstandigheden niet mogelijk om de fondsenwerving volledig te realiseren voordat verbintenissen met [eiseres] werden aangegaan. [gedaagde 1] was belast met het zorgdragen voor de coördinatie van de realisatie van de deelname aan de wereldtentoonstelling. Naar de rechtbank begrijpt, diende [gedaagde 1] een veelheid aan taken te verrichten binnen een recent opgerichte zeer kleine organisatie. Dat [gedaagde 1] in die context - achteraf bezien - onvoldoende kritisch is geweest op, en onvoldoende controle heeft uitgeoefend op, de van de zijde van NCH aan hem verstrekte informatie met betrekking tot de fondsenwerving brengt niet mee dat geconcludeerd kan worden dat hem persoonlijk een ernstig verwijt in de hier relevante zin kan worden gemaakt.
4.8.
Het komt de rechtbank bovendien voor dat ten tijde van het aangaan van verbintenissen met [eiseres] niet objectief voorzienbaar was dat [eiseres] schade zou lijden indien uiteindelijk zou blijken dat de begroting niet volledig sluitend kon worden gemaakt. Ingeval van tegenvallers ten opzichte van de begroting die niet met meevallers of kostenbesparingen konden worden opgevangen, bestond steeds een reële kans dat de overheid bereid zou zijn om bij te springen teneinde alsnog te voorkomen dat contractuele wederpartijen van SWEM daardoor financieel nadeel zouden leiden. In dit verband is van belang dat de centrale overheid positief stond tegenover het initiatief om alsnog deel te nemen aan de wereldtentoonstelling in Milaan en dat de gemeente Rotterdam een van de initiatiefnemers was. Achteraf kan dan ook worden vastgesteld dat SWEM weliswaar in staat van faillissement is verklaard en dat er een substantieel tekort in het faillissement is, maar dat niettemin de overheid aan [eiseres] uiteindelijk het grootste gedeelte van haar vordering op SWEM heeft voldaan. Dat [gedaagde 1] reeds ten tijde van het verstrekken van opdrachten aan [eiseres] redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat [eiseres] als gevolg van zijn handelen schade zou lijden, kan ook om deze reden niet worden aangenomen.
4.9.
De tegen [gedaagde 1] gerichte vorderingen zullen worden afgewezen.
[gedaagde 10]
4.10.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van externe persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde 10] als bestuurder van SWEM dient rekening te worden gehouden met een zelfde hoge drempel voor aansprakelijkheid als met betrekking tot [gedaagde 1] (zie hiervoor onder 4.4).
4.11.
Opmerking vooraf verdient dat [gedaagde 10] zijn werkzaamheden aanving onder zeer moeilijke omstandigheden. [gedaagde 10] volgde [gedaagde 1] op die plotseling was vertrokken in verband met de zeer recent gebleken ernstige financiële problemen waarin SWEM verkeerde. De rechtbank verwijst ter illustratie naar de e-mail van 19 juni 2015 van [lid RvT] aan [CEO van eiseres] (zie hiervoor onder 2.13).
4.12.
Het door [eiseres] aan [gedaagde 10] gemaakte kernverwijt betreft de stelling dat [gedaagde 10] als bestuurder van SWEM namens SWEM heeft ingestemd met de uitgangspunten voor het Herenakkoord terwijl hij op dat moment wist of behoorde te weten dat de verplichtingen die uit het Herenakkoord zouden volgen, niet door SWEM zouden kunnen worden nagekomen vanwege het ontbreken van voldoende financiële middelen, en dat SWEM ook geen verhaal zou bieden. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] dat verwijt ten onrechte aan [gedaagde 10] maakt.
4.13.
Hetgeen [eiseres] miskent, is dat het tot stand komen van het Herenakkoord voornamelijk tot gevolg had dat alsnog een zeer substantieel deel van de vorderingen die [eiseres] op SWEM had (door derden) werd voldaan. [eiseres] nam daartegenover nauwelijks verplichtingen op zich. Nu SWEM zelf niet over de noodzakelijke financiële middelen beschikte om [eiseres] te betalen, had [eiseres] er alle belang bij dat het Herenakkoord tot stand zou komen. Dat SWEM zelf niet over financiële middelen beschikte en evenmin verhaal bood, en dat geen garantie bestond dat alle vorderingen van [eiseres] volledig zouden worden voldaan, doet daar niet aan af. Dat [eiseres] in economische zin beter af zou zijn geweest indien [gedaagde 10] niet zou hebben ingestemd met de uitgangspunten van het Herenakkoord kan uit hetgeen door [eiseres] is gesteld, en hetgeen overigens is gebleken, niet worden afgeleid.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat in de destijds bestaande situatie de totstandkoming van het Herenakkoord [eiseres] de grootste kans bood dat een zo groot mogelijk deel van haar vordering op SWEM alsnog zou worden voldaan. Derhalve valt niet in te zien waarom [eiseres] thans van mening is dat [gedaagde 10] onrechtmatig jegens haar handelde door in te stemmen met de uitgangspunten van het Herenakkoord.
4.15.
Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat [gedaagde 10] bij conclusie van antwoord (onder 56) gemotiveerd heeft aangevoerd dat op het moment van het aangaan van het Herenakkoord het geenszins vaststond dat SWEM [eiseres] niet zou kunnen betalen nu SWEM nog inkomsten genereerde uit de Expo, de fondsenwerving nog liep en er contacten waren met de Nederlandse Staat over een extra financiële bijdrage.
4.16.
Dat SWEM niet in staat is gebleken om al haar verplichtingen jegens [eiseres] na te komen, kan niet aan [gedaagde 10] worden verweten. [gedaagde 10] trad aan als bestuurder op het moment dat SWEM reeds in ernstige financiële problemen verkeerde. [gedaagde 10] heeft het door [eiseres] aan hem gemaakte verwijt dat hij ervoor heeft gekozen om een door SWEM met [eiseres] overeengekomen verplichting ten aanzien van de demontage van het paviljoen niet na te komen gemotiveerd bestreden (akte uitlaten van 3 april 2017 onder 4). Nu [eiseres] , hoewel daartoe de mogelijkheid bestond, daar niet meer op heeft gereageerd, acht de rechtbank het op dit punt aan [gedaagde 10] gemaakte verwijt onvoldoende onderbouwd. In ieder geval is uit de stellingen van [eiseres] niet af te leiden welk persoonlijk ernstig verwijt [gedaagde 10] op dit punt kan worden gemaakt.
4.17.
Het verwijt dat [eiseres] [gedaagde 10] maakt met betrekking tot de BTW problematiek is eveneens onvoldoende onderbouwd. Dat het voor [gedaagde 10] mogelijk was geweest om het op korte termijn daarheen te leiden dat de Belastingdienst zeer substantiële bedragen aan BTW aan SWEM zou uitbetalen (die SWEM in de visie van [eiseres] kennelijk volledig aan [eiseres] had moeten doorbetalen), kan niet uit de stellingen van [eiseres] worden afgeleid. Het is ook niet zonder meer aannemelijk. Dat valt af te leiden uit de overgelegde faillissementsverslagen waarin de curator verslag doet over onder meer het onderwerp van de terug te vorderen BTW. [gedaagde 10] kan dan ook niet worden verweten dat hij niet op kortere termijn substantiële teruggaven van BTW heeft gerealiseerd (en doorbetaald aan [eiseres] ), althans het tegendeel kan niet uit de stellingen van [eiseres] worden afgeleid. Afgezien daarvan zou het ook niet in de rede hebben geleden dat [gedaagde 10] die eventuele BTW teruggaven volledig aan [eiseres] zou hebben doorbetaald indien dat zou hebben meegebracht dat andere schuldeisers niet betaald konden worden en SWEM naar verwachting vervolgens in staat van insolventie zou komen te verkeren. Dan zou [gedaagde 10] immers mogelijk door die andere schuldeisers kunnen worden verweten dat er onrechtmatig selectief was betaald.
4.18.
Bij akte van 3 april 2017, na de eerste zitting van 6 december 2016, heeft [eiseres] de grondslag van haar eis aangevuld. Zij stelt aanvullend dat sprake is geweest van ten tijde van het bestuurderschap van [gedaagde 10] door SWEM verrichte onrechtmatige selectieve betalingen.
4.19.
Zolang de rechter geen eindvonnis heeft gewezen, is de eiser bevoegd de gronden van zijn eis bij akte ter rolle te veranderen. Gedaagden hebben tegen de aanvulling van de gronden geen bezwaar gemaakt. De rechtbank acht deze aanvulling ook ambtshalve niet in strijd met eisen van een goede procesorde. Derhalve zal ook deze aanvullende grond in de beoordeling worden betrokken.
4.20.
Bij beoordeling van de vraag of [gedaagde 10] persoonlijk jegens [eiseres] aansprakelijk is ter zake van de door [eiseres] gestelde onrechtmatige selectieve betalingen is van belang of [gedaagde 10] ten tijde van het verrichten van die betalingen wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat de betalingen tot gevolg zouden hebben dat SWEM verplichtingen jegens [eiseres] niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor schade. Dan zou sprake kunnen zijn van een [gedaagde 10] persoonlijk te maken ernstig verwijt.
4.21.
[eiseres] heeft niet voldoende gemotiveerd gesteld dat zij [gedaagde 10] met betrekking tot de door haar genoemde betalingen een persoonlijk ernstig verwijt kan maken. [gedaagde 10] heeft gemotiveerd aangevoerd dat hij op de momenten dat de betalingen werden gedaan niet wist of moest weten dat het faillissement van SWEM onvermijdelijk was (akte uitlaten van 3 april 2017 onder 8). [eiseres] heeft die stelling niet voldoende weersproken. In dit verband is van belang dat [eiseres] [gedaagde 10] niet verwijt dat het faillissement van SWEM niet eerder is aangevraagd. Integendeel, bij dagvaarding (onder 82) stelt [eiseres] zelfs nog dat het daadwerkelijk aanvragen van het faillissement van SWEM zou leiden tot persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde 10] en de leden van de RvT jegens [eiseres] . Kennelijk ging ook [eiseres] er in de periode dat de betalingen werden verricht (10 november 2015 tot en met 3 december 2015) van uit dat een faillissement niet onvermijdelijk was en had [eiseres] er nog steeds belang bij dat SWEM niet in staat van faillissement zou worden verklaard. [eiseres] stelde zich immers op het standpunt dat [gedaagde 10] en de leden van de RvT niet dienden aan te sturen op een faillissement van SWEM. Tegen deze achtergrond kan [eiseres] [gedaagde 10] persoonlijk geen ernstig verwijt maken dat hij in die periode bepaalde betalingen heeft bevorderd. Dat de bestuurder van SWEM betalingen bleef bevorderen, in het bijzonder aan diverse relatief kleinere crediteuren, is volledig in overeenstemming met de 'eis' van [eiseres] dat een faillissement van SWEM door de bestuurder en de RvT van SWEM diende te worden voorkomen. Dat [eiseres] belang had bij het voorkomen van een faillissement is ook aannemelijk. Immers, door alle betrokkenen werd druk overleg gevoerd en onderzoek verricht teneinde te bezien of met financiële hulp van derden regelingen konden worden getroffen teneinde alsnog tot een voor alle betrokkenen aanvaardbare financiële afwikkeling te geraken. In de gegeven omstandigheden kan [eiseres] [gedaagde 10] ten aanzien van de gestelde betalingen geen (persoonlijk ernstig) verwijt maken. Voor zover al zou kunnen worden gesteld dat [gedaagde 10] het daarheen had behoren te leiden dat SWEM eerder in staat van faillissement was verklaard, is dat in ieder geval niet een verwijt dat [eiseres] [gedaagde 10] kan maken. Bovendien is niet aannemelijk dat [eiseres] in dat geval een groter deel van haar vordering voldaan zou hebben gekregen. Zij heeft daardoor derhalve ook geen schade geleden.
4.22.
De tegen [gedaagde 10] gerichte vorderingen zullen worden afgewezen.
De leden van de Raad van Toezicht
4.23.
Bij de beoordeling van de vraag of een of meer leden van de RvT jegens [eiseres] een onrechtmatige daad hebben gepleegd, stelt de rechtbank het volgende voorop.
4.24.
Voor het aannemen van externe aansprakelijkheid van een lid van de RvT geldt uiteraard niet een minder hoge drempel dan voor een bestuurder. Minimaal is vereist dat betreffend lid ter zake van de benadeling van de derde die hem aansprakelijk stelt persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van belang is daarbij dat, anders dan bestuurders, leden van de RvT een toezichthoudende taak hebben. Een taak die zij geacht worden met een relatief beperkte tijdsinvestering te kunnen vervullen. Het aangesproken individuele lid van de RvT zal die toezichthoudende taak onbehoorlijk moeten hebben vervuld. Daarvan zal hem bovendien persoonlijk een ernstig verwijt moeten kunnen worden gemaakt, rekening houdende met alle relevante omstandigheden van het geval. De beoordeling hiervan zal dienen plaats te vinden uitgaande van de situatie zoals die was ten tijde van de verweten gedragingen of het verweten nalaten, niet met wijsheid achteraf.
4.25.
Ten aanzien van de leden van de RvT heeft [eiseres] geen feiten of omstandigheden gesteld die meebrengen dat een of meer van die leden ter zake van de benadeling van [eiseres] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.26.
Achteraf kan worden geconstateerd dat de RvT pas in een vrij laat stadium heeft onderkend dat er ernstige problemen waren met in het bijzonder de door SWEM geprognosticeerde en in de begroting opgenomen inkomsten uit sponsorbijdragen. Uit de overgelegde notulen van vergaderingen van de RvT blijkt echter dat hij zijn toezichthoudende taak wel degelijk heeft uitgeoefend. Dat blijkt reeds uit de eerste versies van de notulen. Het debat tussen partijen over de aanvullingen op die notulen is dan ook niet relevant voor de door de rechtbank te nemen beslissingen. Daarom zal de rechtbank verder niet op dat debat ingaan.
4.27.
Waar [gedaagde 1] zich ten aanzien van de te verwachten sponsorinkomsten op het verkeerde been heeft laten zetten en te optimistisch is geweest en vastlegging van mondelinge afspraken met sponsoren niet correct heeft plaatsgevonden, kan achteraf worden geconcludeerd dat het wenselijk was geweest als de RvT op dat punt van aanvang af scherper toezicht had gehouden. Met wijsheid achteraf is die conclusie eenvoudig te trekken. Daar staat echter tegenover dat voor de RvT destijds niet zonder meer kenbaar was dat deze situatie zich voordeed. Dat de RvT er gedurende geruime tijd van is uitgegaan dat de gepresenteerde begrotingen een betrouwbaar beeld verschaften en dat geen eigen (nader) onderzoek diende te worden verricht naar aanleiding van de antwoorden die werden verstrekt op de door de RvT aan de bestuurder gestelde vragen, rechtvaardigt niet de conclusie dat de leden van de RvT hun toezichthoudende taak persoonlijk ernstig verwijtbaar onbehoorlijk hebben vervuld.
4.28.
Opmerking verdient dat het de rechtbank voorkomt dat de RvT adequaat heeft gehandeld en de nodige maatregelen heeft genomen nadat het vermoeden was gerezen dat de onder verantwoordelijkheid van [gedaagde 1] opgestelde begrotingen een onjuist beeld gaven. De RvT heeft een eigen onderzoek ingesteld en op basis van de uitkomsten daarvan snel ingrijpende maatregelen genomen teneinde te bevorderen dat schade voor alle betrokkenen zoveel mogelijk werd voorkomen. In dat kader kan worden genoemd het op korte termijn aanstellen van [gedaagde 10] als bestuurder in plaats van [gedaagde 1] met het doel om de continuïteit te waarborgen en financieel orde op zaken te stellen, het informeren van [eiseres] , het bevorderen dat aanvullende financiële middelen door derden ter beschikking werden gesteld en het bevorderen van - uiteindelijk - de totstandkoming van het Herenakkoord.
4.29.
De tegen de leden van de RvT gerichte vorderingen zullen worden afgewezen.
Stichting 2025 en [gedaagde 8] (als bestuurder)
4.30.
De door [eiseres] tegen Stichting 2025 en tegen [gedaagde 8] als bestuurder van die stichting gerichte vorderingen zijn gegrond op de stelling dat door [gedaagde 8] namens Stichting 2025 een betaling aan [eiseres] is toegezegd van € 300.000,-.
4.31.
[eiseres] heeft haar stelling dat [gedaagde 8] namens Stichting 2025 onvoorwaardelijk betaling van € 300.000,- aan [eiseres] heeft toegezegd in het licht van de gemotiveerde betwisting van die stelling door Stichting 2025 en [gedaagde 8] onvoldoende onderbouwd.
4.32.
Uit de tekst van het Herenakkoord blijkt dat het de bedoeling van de opsteller daarvan ( [sr projectmanager gemeente Rotterdam] ) was dat Stichting 2025 een bedrag van € 300.000,- aan [eiseres] zou betalen. Uit niets blijkt echter dat een dergelijke betaling onvoorwaardelijk door Stichting 2025 en/of [gedaagde 8] was toegezegd. Stichting 2025 en [gedaagde 8] hebben bij conclusie van antwoord (onder 94) aangevoerd dat [gedaagde 8] nimmer een onvoorwaardelijke betaling heeft toegezegd. Bij brief van 5 februari 2016 had [gedaagde 8] dat ook reeds aan de advocaat van [eiseres] bericht (zie hiervoor onder 2.28). Voorts hebben Stichting 2025 en [gedaagde 8] aangevoerd dat tijdens een bespreking van 16 februari 2016 waarbij aanwezig waren [gedaagde 8] , [sr projectmanager gemeente Rotterdam] , [CEO van eiseres] en Heekers aan de orde is gekomen dat de toezegging van Stichting 2025 een voorwaardelijke toezegging betrof en dat [sr projectmanager gemeente Rotterdam] dat bij die gelegenheid ook heeft bevestigd aan [eiseres] .
4.33.
Ter comparitie van 6 december 2016 heeft [gedaagde 8] desgevraagd door de rechtbank het volgende verklaard over dit onderwerp:
"Het herenakkoord is mij pas naderhand bekendgemaakt. Ik werd in mijn vakantie gebeld door [sr projectmanager gemeente Rotterdam] . Hij zei dat hij ermee bezig was en € 300.000,- te kort kwam en vroeg of ik hem daarmee kon helpen. Ik zei hem dat de Stichting dat geld niet had. Ik heb hem gezegd dat als het kabinet positief zou beslissen over de Nederlandse kandidaatstelling voor de EXPO 2025 ik het bedrag in de begroting zou kunnen opnemen. Dit het enige gesprek geweest wat ik over het herenakkoord heb gehad."
4.34.
Indien [eiseres] van oordeel was dat [gedaagde 8] in zijn brief van 5 februari 2016 en ter comparitie van 6 december 2016 niet naar waarheid heeft verklaard, had het op haar weg gelegen om dat gemotiveerd te stellen. Denkbaar was geweest om een verklaring van [sr projectmanager gemeente Rotterdam] te overleggen of om specifiek getuigenbewijs aan te bieden over hetgeen volgens [eiseres] door [gedaagde 8] aan [sr projectmanager gemeente Rotterdam] is toegezegd. Dat is niet geschied. De rechtbank neemt dan ook als vaststaand aan dat [gedaagde 8] namens Stichting 2025 niet onvoorwaardelijk heeft toegezegd dat Stichting 2025 € 300.000,- aan [eiseres] zou betalen.
4.35.
De voorwaarde waaronder [gedaagde 8] aan [sr projectmanager gemeente Rotterdam] de toezegging heeft gedaan om een bedrag van € 300.000,- ten behoeve van [eiseres] in de begroting van Stichting 2025 op te nemen, is niet vervuld. [eiseres] heeft derhalve geen vordering uit overeenkomst op Stichting 2025.
4.36.
Voor zover [sr projectmanager gemeente Rotterdam] als opsteller van het Herenakkoord bij [eiseres] ten onrechte de suggestie heeft gewekt dat [gedaagde 8] namens Stichting 2025 onvoorwaardelijk € 300.000,- had toegezegd, levert dat geen door [gedaagde 8] jegens [eiseres] gepleegde onrechtmatige daad op. Afgezien daarvan valt ook niet in te zien welke schade [eiseres] daardoor heeft geleden. [eiseres] had (en hield) ter zake van genoemd bedrag een onverhaalbare vordering op SWEM. Het was uiteraard een tegenvaller dat Stichting 2025 niet betaalde, maar als gevolg van de daarover kennelijk door [sr projectmanager gemeente Rotterdam] verstrekte onjuiste informatie leed [eiseres] geen nadeel. De visie van [eiseres] dat zij indien die onjuiste informatie achterwege was gebleven rechtsmaatregelen had kunnen treffen om haar belangen veilig te stellen, acht de rechtbank onjuist. Weliswaar had [eiseres] (meer) rechtsmaatregelen kunnen treffen. Het ligt echter niet in de rede te veronderstellen dat het volgen van die weg haar in economische zin meer zou hebben opgeleverd dan de uitvoering - voor zover mogelijk - van het Herenakkoord. Immers, dat leverde op dat derden die daartoe niet zonder meer juridisch gehouden waren zeer substantiële bedragen ten behoeve van [eiseres] ter beschikking stelden.
4.37.
Voor zover [eiseres] [gedaagde 8] verwijt dat deze na eerste kennisname van de tekst van het Herenakkoord [eiseres] er niet onverwijld over heeft geïnformeerd dat door hem namens Stichting 2025 geen onvoorwaardelijke toezegging tot betaling van € 300.000,- was gedaan, kan uit de stellingen van [eiseres] evenmin worden afgeleid dat zij daardoor schade heeft geleden. [eiseres] heeft ter zake daarvan derhalve reeds om die reden evenmin een vordering uit onrechtmatige daad op [gedaagde 8] . Opmerking verdient in dit verband nog dat het Herenakkoord niet gekwalificeerd kan worden als een overeenkomst waarbij [eiseres] en Stichting 2025 beide partij zijn. [gedaagde 8] heeft het stuk dan ook niet in die zin moeten begrijpen. Dat hij na lezing van het Herenakkoord niet direct in contact is getreden met [eiseres] , kan dan ook niet zonder meer worden gekwalificeerd als een nalaten in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid. Daar komt bij dat ook voor [eiseres] steeds duidelijk moet zijn geweest dat [sr projectmanager gemeente Rotterdam] niet bevoegd was om toezeggingen te doen namens Stichting 2025 en/of [gedaagde 8] . Indien [eiseres] duidelijkheid wenste over de juridische status van de vermeende toezegging van Stichting 2025 en/of [gedaagde 8] had het op haar weg gelegen om daarover met [gedaagde 8] in contact te treden. Kennelijk is dat op enig moment ook gebeurd en heeft [gedaagde 8] toen duidelijk kenbaar gemaakt dat hij geen onvoorwaardelijke toezegging had gedaan (zie hiervoor onder 4.32).
4.38.
De tegen Stichting 2025 en [gedaagde 8] gerichte vorderingen zullen worden afgewezen.
4.39.
De slotsom is dat alle vorderingen zullen worden afgewezen.
4.40.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 1.548,00
- salaris advocaat 8.027,50 (2,5 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 9.575,50
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 9.575,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de dag waarop dit vonnis is gewezen tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. C.M.E. van der Hoeven en mr. G.C. de Heer en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2017.
[1729; 39; 2891]