Administration for Refugee and Returnee Affairs.
Rb. Den Haag, 09-11-2020, nr. AWB 20/948
ECLI:NL:RBDHA:2020:15038, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
09-11-2020
- Zaaknummer
AWB 20/948
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2020:15038, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 09‑11‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2022:245, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 09‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Aanvraag mvv nareis (Eritrea) voor verblijf bij echtgenoot en vader afgewezen. Onvoldoende stukken overgelegd. Identiteit en familierechtelijke relatie niet aannemelijk. Geen bewijsnood. Arrest E. Beroep ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/948
[persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiseres] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1994, van Eritrese nationaliteit, eiseres
mede namens haar minderjarige zoon
[appellant] ,
geboren op [geboortedatum 2] 2015, van Eritrese nationaliteit,
(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).
Procesverloop
Bij besluit van 21 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 30 oktober 2018 om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 9 januari 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 6 februari 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook waren ter zitting aanwezig [naam echtgenoot] , referent, en G. Ogbamichael, tolk in de taal Tigrinya. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1.1
Eiseres beoogt samen met haar zoon verblijf bij haar gestelde echtgenoot, [naam echtgenoot] (referent), die op 13 juli 2016 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
1.2
Bureau Documenten heeft de door eiseres overgelegde kerkelijke huwelijksakte en doopakte onderzocht op echtheid. Uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 16 december 2019 blijkt dat, gelet op de wijzigingen die zijn aangebracht op deze documenten, Bureau Documenten geen uitspraak kan doen over de echtheid, opmaak en afgifte.
Het bestreden besluit
2.1
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres haar identiteit en de familierechtelijke relatie met referent niet met documenten heeft onderbouwd. Ten aanzien van de identiteit van eiseres stelt verweerder in de eerste plaats vast dat eiseres geen officiële identiteitsdocumenten heeft overgelegd. Verweerder neemt geen bewijsnood aan voor het overleggen van officiële documenten met betrekking tot de identiteit, aangezien geen aannemelijke verklaring is gegeven voor het ontbreken van deze documenten. Eiseres heeft tot de negende klas onderwijs gevolgd, waardoor zij volgens het Algemeen Ambtsbericht Eritrea (het ambtsbericht) 2019 had moeten beschikken over een schoolpas. Daarnaast heeft eiseres een kind gekregen. Voor de inschrijving van (de geboorte) van een kind zijn documenten nodig. De stelling van eiseres dat pas sinds 2018 in Eritrea de verplichting bestaat om een kind in te schrijven, is niet onderbouwd. Ook zijn er volgens verweerder in het ambtsbericht geen aanknopingspunten te vinden voor de stelling van eiseres dat de afgifte per regio verschillend is. Verweerder hecht verder geen waarde aan de stelling van eiseres dat zij in voorkomende gevallen de identiteitskaarten van haar ouders gebruikte, nu van deze identiteitskaarten geen afschriften zijn overgelegd. De inschrijving van de ARRA1.wordt door verweerder niet als substantieel document van de identiteit aangemerkt. Dit document is niet afgegeven in het gestelde land van herkomst en is afgegeven op basis van verklaringen van eiseres. Daarnaast komen de geboortegegevens niet overeen met de gegevens zoals die door referent zijn doorgegeven. Ook neemt verweerder in aanmerking dat referent tijdens zijn asielprocedure niet heeft kunnen aangegeven wat de leeftijd van eiseres is.
2.2
Met betrekking tot de familierechtelijke relatie overweegt verweerder dat de religieuze huwelijksakte en de doopakte zijn aan te merken als indicatieve documenten. Ten aanzien van de huwelijksakte merkt verweerder op dat de datum van afgifte met een andere pen is gewijzigd van 2012 naar 2013, waardoor het aannemelijk is dat de afgiftedatum op een ander moment is gewijzigd dan het moment van afgifte. In januari 2012 was eiseres nog geen 18 jaar en nog niet bevoegd om te trouwen. De datum van afgifte 2012 of 2013 maakt het verschil tussen een mogelijk naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk en een partnerschapsrelatie. Het feit dat de kerk eiseres kende en daarom bekend was met haar identiteit en dat zij huwelijksbevoegd was, is niet onderbouwd, nu de plaats waar het huwelijk werd gesloten niet uit de huwelijksakte blijkt. Daarnaast merkt verweerder op dat op de huwelijksakte de ruimte voor het registratienummer van het huwelijk leeg is gelaten. Om deze redenen kan verweerder geen doorslaggevende betekenis toekennen aan de huwelijksakte. Ten aanzien van de doopakte merkt verweerder op dat de plaats en datum van afgifte, de geboortedatum, de doopdatum en de plaats van de doop niet leesbaar zijn. Ook heeft deze akte geen registratienummer. Daarnaast is een wijziging aangebracht in de naam van de vader van het kind. Gelet op deze omstandigheden wordt er door verweerder geen waarde gehecht aan de doopakte. Voor [appellant] geldt dat als de identiteit van eiseres aannemelijk is gemaakt of aangetoond, met DNA-onderzoek de familierechtelijke relatie kan worden aangetoond. Tenslotte merkt verweerder op dat [appellant] geboren is nadat referent het land heeft verlaten. De doopakte is getekend door de vader van het kind. Referent was op dat moment het land al uit gevlucht.
2.3
Het beroep op het arrest E.2.slaagt volgens verweerder niet, aangezien in die zaak de identiteit en familierechtelijke relatie duidelijk was, wat in het geval van eiseres niet zo is.
2.4
Verweerder overweegt verder dat de omstandigheid dat bij de vorige aanvraag een DNA-onderzoek is aangeboden, niet maakt dat dit bij de huidige aanvraag weer aangeboden had moeten worden. Dat eiseres destijds niet kon uitreizen voor afname van DNA, komt voor haar risico. Bij een nieuwe aanvraag geldt het dan van toepassing zijnde beleid.
Gronden beroep
3.1
Eiseres voert aan dat het besluit/ het toetsingskader dat verweerder heeft gehanteerd, in strijd is met het EU-recht. In het arrest E. heeft het Hof gemotiveerd dat de documenteneis, alsook de eis om een plausibele verklaring af te leggen voor het ontbreken van documenten, niet in de weg mag staan aan de materiële beoordeling van de gezinsherenigingsaanvraag. De zaak dient dus volledig individueel beoordeeld te worden. Dat is in het geval van eiseres niet gebeurd. Zo heeft verweerder ten aanzien van de bewijspositie van eiseres geen rekening gehouden met de omstandigheid dat eiseres nu in Ethiopië zit en er een kind in het spel is. Daarnaast is het ontbreken van een plausibele verklaring voor het ontbreken van documenten slechts één van de elementen die betrokken kan worden in de beoordeling van het geheel. De belangen van het gezin bij hereniging, de belangen van het kind, de documenten die wel zijn overgelegd dienen met elkaar beoordeeld te worden. Een weging van het belang van het kind is in dit geval ten onrechte geheel achterwegen gelaten. Uit de overwegingen van het Hof volgt niet dat enkel substantieel indicatief bewijs in de vorm van (zo officieel mogelijke) documenten bij de beoordeling betrokken wordt. Verder heeft het Hof als eis gesteld dat het verzoek pas mag worden afgewezen bij een gebrek aan documenten, als sprake is van een overduidelijk niet nakomen van de samenwerkingsplicht (van de gezinshereniger en het gezinslid) of op objectieve gronden frauduleus is gehandeld. In het geval van eiseres is hiervan geen sprake.
3.2
Eiseres voert verder dat zij afdoende heeft verklaard waarom zij niet in het bezit is van documenten, nu de verklaringen in overeenstemming zijn met de informatie uit relevante bronnen. Zoals ook uit het ambtsbericht volgt heeft niet iedereen op het platteland documenten. Verweerder stelt ten onrechte dat eiseres een schoolpas moet hebben gehad. Eiseres zat maar tot de derde klas op school, wat te kort is om een schoolpas te krijgen. Deze worden pas afgegeven vanaf de bovenbouw. Uit het ambtsbericht 2017 blijkt niet dat elk schoolgaand kind een schoolpas heeft. Vanaf welke leeftijd deze wordt afgegeven, blijkt evenmin uit dit ambtsbericht. Verweerder heeft ten onrechte geen waarde gehecht aan de ARRA-registratie. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de identiteit van eiseres niet aannemelijk is gemaakt met de combinatie van de ARRA-registratie waarop een foto zit, de huwelijksakte waarop ook een foto zit en de doopakte waarop eiseres en referent als ouders van [appellant] staan vermeld. Eiseres concludeert dat verweerder gelet op voorgaande dan ook ten onrechte niet is overgegaan tot nader onderzoek.
3.3
Tot slot voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van horen in bezwaar. Zoals uit de Werkinstructie 2016/10 blijkt, kan een hoorzitting dienen als middel om tot een goed en volledig beeld van de situatie te komen, wat nodig is voor een belangenafweging.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
In zijn brief van 23 november 2017 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal3.heeft verweerder zijn nieuwe vaste gedragslijn neergelegd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in diverse uitspraken de gedragslijn van verweerder beoordeeld en akkoord bevonden.4.De uitspraak van 16 september 2019 is gewezen naar aanleiding van het arrest E. van het Hof, waarop eiseres een beroep heeft gedaan. De Afdeling oordeelde dat de gedragslijn in overeenstemming is met het algemene beoordelingskader in Eritrese nareiszaken zoals door het Hof in het arrest uiteengezet.
4.2
De Afdeling ziet de gedragslijn als volgt. Blijkens de gedragslijn betrekt verweerder alle verklaringen en bewijselementen, officieel of onofficieel, in onderlinge samenhang bij zijn beoordeling of een Eritrese vreemdeling de gestelde identiteit aannemelijk heeft gemaakt. Andere bewijsmiddelen dan officiële documenten kunnen verweerder aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is in de eerste plaats vereist dat de onofficiële documenten substantieel bewijs zijn. In de tweede plaats is vereist dat als de vreemdeling stelt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen, dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt óf substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overlegt. Verweerder beoordeelt de overgelegde bewijsmiddelen, afgelegde verklaringen en gegeven uitleg in het licht van de beschikbare landeninformatie. Het ontbreken van officiële documenten en het ontbreken van een plausibele uitleg daarover laat verweerders verplichting om andere bewijsmiddelen in aanmerking te nemen onverlet. Het ontbreken van officiële documenten mag niet de enige reden zijn voor de afwijzing van een aanvraag.
5.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvraag voldoende zorgvuldig en meewerkend heeft beoordeeld aan de hand van deze vaste gedragslijn. Ook staat vast dat eiseres geen officiële door de Eritrese autoriteiten afgegeven identificerende documenten heeft overgelegd. In geschil is of eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar dit niet is toe te rekenen en of zij haar identiteit met het overleggen van andere documenten alsnog afdoende heeft onderbouwd.
5.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen. De rechtbank volgt niet dat eiseres in bewijsnood verkeert, omdat verweerder haar mag tegenwerpen dat zij geen op de persoon toegespitste verklaring voor het ontbreken van deze documenten heeft gegeven. Haar stelling dat niet iedereen op het platteland documenten heeft is daartoe te algemeen van aard. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling van 16 september 20195.. Uit het ambtsbericht 2018 blijkt immers dat vrijwel iedereen in Eritrea een identiteitsdocument heeft. Ook blijkt hieruit dat de enkele Eritreeërs die nog niet geregistreerd stonden alsnog geregistreerd worden als zij in het huwelijk treden en kinderen krijgen. Dit laatste vooral in verband met het vaccinatieprogramma. Eiseres is in het huwelijk getreden en heeft een kind gekregen. Daarnaast is in dit ambtsbericht opgenomen dat elke Eritrese school schooldocumenten afgeeft aan de leerlingen, zelfs in ver afgelegen gebieden en ook in de lagere schoolklassen. Tegen deze achtergrond heeft eiseres, naar het oordeel van de rechtbank, voor het ontbreken van deze documenten geen afdoende verklaring gegeven.
5.3
De kerkelijke huwelijksakte is weliswaar niet vals bevonden maar wel heeft verweerder alleen al om de wijzigingen die achteraf zijn aangebracht, niet daaraan de door eiseres gewenste waarde hoeven hechten. Het beroep op de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 20206.gaat niet op. De wijze waarop referent aan de huwelijksakte is gekomen, zoals hij ter zitting heeft vermeld, acht de rechtbank bevreemdend. Referent heeft verklaard dat op de datum van het huwelijk alles is geregistreerd maar dat zij de akte pas na ongeveer twee maanden kregen. De vader van referent is toen naar de kerk gegaan en de priester heeft het document aan hem overhandigd. Daarbij overweegt de rechtbank dat volgens het ambtsbericht 2017 aan religieuze huwelijksaktes sowieso een beperkte waarde toekomt als het gaat om de identiteit. De rechtbank volgt eiseres niet waar zij stelt dat de conclusies van het ambtsbericht een beperkte waarde hebben omdat de informatie deels gestoeld is op anonieme bronnen, veelal Eritreeërs in Ethiopië. Eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het ambtsbericht aangevoerd. De enkele omstandigheid dat het ambtsbericht aangaande de beschikbaarheid van documenten in Eritrea deels is gebaseerd op anonieme bronnen vormt niet een dergelijk aanknopingspunt.
5.4
Ten aanzien van de doopakte overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht het met verweerder bevreemdend dat de doopakte door referent zelf is ondertekend. Dit, terwijl referent op het moment van de geboorte van zijn gestelde zoon niet meer in Eritrea was. Referent heeft ter zitting bevestigd dat de handtekening bij zijn naam als vader niet zijn handtekening is; hij was er immers niet bij. De akte zou zijn ondertekend door iemand anders. De rechtbank acht deze verklaring niet logisch. Immers waarom is niet alleen de naam van de vader ingevuld met de aantekening dat hij ‘buiten staat is’ te ondertekenen in plaats van een handtekening op het document te plaatsen, die niet van referent is. De rechtbank is van oordeel dat reeds hierom aan het document geen substantiële waarde kan worden gehecht.
5.5
Uit het ambtsbericht 2018 blijkt verder het volgende:
“Al jaren worden alle kinderen bij geboorte geregistreerd; in stedelijke gebieden gebeurt dit direct na de geboorte, op het platteland soms iets later. In de steden bevallen de meeste vrouwen in klinieken, op het platteland bevallen steeds meer vrouwen in klinieken, maar bevallen ook vrouwen thuis. In december worden voor het hele jaar de voedselbonnen uitgereikt aan de hand van de gezinssamenstelling van de family residence card. Tot ongeveer vijftien jaar geleden kregen alleen kinderen uit stedelijke gebieden een geboorteakte, tegenwoordig krijgen alle pasgeborenen een vaccinatieboekje, een weegkaart en een geboorteakte.”
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het naar het oordeel van de rechtbank eiseres haar verklaring voor het ontbreken van een geboorteakte, te weten dat niet iedereen op het platteland documenten heeft, niet plausibel mogen vinden.
5.6
Met betrekking tot de ARRA-registratie, tenslotte, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld, dat dit document geen substantieel indicatief bewijs is. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat dit document is afgegeven op grond van de eigen verklaringen van eiseres en niet afkomstig is van de autoriteiten van het land van herkomst.
5.7
Aangezien eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt en niet heeft voldaan aan de vereisten voor aanvullend onderzoek, stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiseres ook haar gestelde familierelatie met referent niet aannemelijk heeft gemaakt. Er kan immers niet worden vastgesteld dat eiseres de persoon is die referent tijdens zijn asielprocedure zijn echtgenote heeft genoemd.
5.8
Verweerder heeft het beroep van eiseres op het arrest E. ten aanzien van het belang van minderjarigen gepareerd met zijn stellingname dat [appellant] nog wordt begeleid door eiseres, zodat aan zijn belang minder gewicht toekomt. De rechtbank overweegt als volgt. Zoals het Hof in punt 59 van het arrest heeft overwogen, kunnen omstandigheden als de leeftijd van de betrokken kinderen, hun situatie in het land van herkomst en de mate waarin zij van verwanten afhankelijk zijn, van invloed zijn op de omvang en de intensiteit van het vereiste onderzoek. Deze omstandigheden zouden verweerder ertoe kunnen verplichten om nader onderzoek te doen naar de gestelde feiten. De rechtbank leest hierin niet dat verweerder specifiek rekening houdt met de belangen van minderjarigen. Zij kan daarnaast billijken dat verweerder in deze situatie waarin [appellant] niet alleen achterblijft, maar is vergezeld van eiseres dat verweerder voor zichzelf geen ruimere onderzoeks-verplichting aanvaardt.
5.9.
Verweerder overweegt verder dat de omstandigheid dat bij de vorige aanvraag een DNA-onderzoek is aangeboden, niet maakt dat dit bij de huidige aanvraag weer aangeboden had moeten worden. De rechtbank overweegt als volgt. Het thans bestreden besluit is bekendgemaakt onder de toepasselijkheid van werkinstructie 2018/20. Uit deze werkinstructie volgt dat DNA-onderzoek enkel kan worden aangeboden indien er bewijsnood ten aanzien van het ontbreken van identiteitsdocumenten kan worden vastgesteld of indien substantiële indicatieve documenten zijn overgelegd waarmee de identiteit van eiseres aannemelijk is gemaakt. In casu wordt aan beide vereisten niet voldaan. Verweerder stelt zich verder terecht op het standpunt dat de aanvraag van eiseres moet worden getoetst naar het huidige - redelijk geachte - beleid en niet naar het beleid zoals dat gold ten tijde van de vorige aanvraag van eiseres.
5.10
De beroepsgronden slagen niet.
6. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan verweerder van het horen van een belanghebbende afzien indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank doet een dergelijke situatie zich hier voor, nu eiseres ook in bezwaar haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft daarom mogen afzien van het horen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Peters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op .
griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 09‑11‑2020
Arrest E. van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 13 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:192.
Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1508, ECLI:NL:RVS:2018:1639 en van 16 september 2019, ECLI:NL:RVS2019:3146.