ABRvS, 06-12-2017, nr. 201606342/1/A3
ECLI:NL:RVS:2017:3313, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
06-12-2017
- Zaaknummer
201606342/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:3313, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 06‑12‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2016:4251, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
AB 2018/87 met annotatie van T.I. Oost
Uitspraak 06‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 13 juli 2015 heeft het college aan [wederpartij] een bestuurlijke boete van € 12.000,00 opgelegd wegens een overtreding van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet en artikel 27 van de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 (hierna: de Huisvestingsverordening).
201606342/1/A3.
Datum uitspraak: 6 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2016 in zaak nr. 16/977 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2015 heeft het college aan [wederpartij] een bestuurlijke boete van € 12.000,00 opgelegd wegens een overtreding van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet en artikel 27 van de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 (hierna: de Huisvestingsverordening).
Bij besluit van 30 december 2015 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juli 2016 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 december 2015 vernietigd en het besluit van 13 juli 2015 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2017, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F.M.E. Schuttenhelm, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. A. Ramai, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. De relevante bepalingen van de Huisvestingswet, de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Inleiding
2. [wederpartij] huurt woonruimte aan [locatie] te Amsterdam. Het betreft een appartement op de tweede en derde verdieping van het pand. Naar aanleiding van een melding dat vermoed wordt dat de woonruimte aan toeristen wordt verhuurd, heeft het college een onderzoek ingesteld. Op 12 november 2014 hebben toezichthouders bij een controle twee Franse toeristen op de tweede verdieping en twee Engelse toeristen op de derde verdieping van het pand aangetroffen. Allen hebben verklaard de woonruimte te hebben geboekt via booking.com. Het college heeft aan [wederpartij] een boete opgelegd, omdat de woonruimte in strijd met artikel 30 van de Huisvestingswet is onttrokken aan de bestemming tot bewoning door deze te verhuren aan toeristen. Bij het besluit op bezwaar heeft het college de boete gehandhaafd.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] tegen het besluit op bezwaar gegrond verklaard. Daartoe heeft zij ambtshalve geoordeeld dat het college niet bevoegd was de besluiten van 13 juli 2015 en 30 december 2015 te nemen. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat de Huisvestingswet op 1 januari 2015 is ingetrokken en de Huisvestingswet 2014 op dat moment in werking is getreden. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete op grond van artikel 59 van de gewijzigde Huisvestingsverordening bestaat sinds dat moment in geval van overtreding van artikel 7 of 30 van de Huisvestingswet 2014 en niet van de Huisvestingswet. Het verbod op woningonttrekking is echter neergelegd in artikel 21 van de Huisvestingswet 2014. De Huisvestingsverordening verwijst derhalve - vermoedelijk vanwege een verschrijving - naar een onjuist artikel. Gelet op het legaliteitsbeginsel is artikel 59 van de Huisvestingsverordening niet toereikend voor het opleggen van een bestuurlijke boete, aldus de rechtbank.
Hoger beroep van het college
4. Het college kan zich niet met het oordeel van de rechtbank verenigen. Het college betoogt dat voor [wederpartij] kenbaar en voldoende duidelijk was dat hij in overtreding was en dat daarvoor een bestuurlijke boete kon worden opgelegd. Het college voert aan dat de Huisvestingsverordening slechts kon worden gewijzigd op grond van de Huisvestingswet 2014. Daarvan is gebruik gemaakt ten aanzien van afdeling 1 van hoofdstuk 2 van de Huisvestingsverordening over woonruimteverdeling. De regels voor de wijziging van de woonruimtevoorraad, neergelegd in hoofdstuk 3 van de Huisvestingsverordening, zijn ongewijzigd gebleven en daarop was de Huisvestingswet dientengevolge nog van toepassing, aldus het college. De wetgever heeft volgens het college immers bewust een systeem bedacht waarbij huisvestingsverordeningen gedurende maximaal één jaar op twee wettelijke grondslagen kunnen berusten. De regioraad van de stadsregio Amsterdam heeft nimmer de bedoeling gehad om de Huisvestingswet 2014 van toepassing te verklaren op de gehele gewijzigde verordening, waaronder hoofdstuk 3. Volgens het college is het besluit niet in strijd met het legaliteitsbeginsel.
4.1. Zoals blijkt uit het boeterapport is de aan [wederpartij] verweten overtreding vastgesteld op 12 november 2014. De Afdeling stelt vast dat ten tijde van de overtreding de Huisvestingswet van kracht was tezamen met de Huisvestingsverordening zoals die gold tot 1 juli 2015. Het verbod om zonder vergunning woonruimte te onttrekken aan de bestemming tot bewoning was opgenomen in artikel 30 van de Huisvestingswet.
De Huisvestingswet is op 1 januari 2015 vervangen door de Huisvestingswet 2014. Gelet op het overgangsrecht dat is neergelegd in artikel 51, derde lid, van de Huisvestingswet 2014, in samenhang gelezen met artikel XXIII, eerste lid, van de Wet afschaffing plusregio’s, zou de Huisvestingsverordening eerst een jaar na inwerkingtreding van de Huisvestingswet 2014 vervallen. Voorts is in de plusregio Amsterdam van de bevoegdheid tot wijziging van de verordening - op grond van artikel XXIII, derde lid, van de Wet afschaffing plusregio’s - gebruik gemaakt gedurende de periode dat de Huisvestingsverordening van kracht was. De wijziging van de Huisvestingsverordening is op 1 juli 2015 in werking getreden. Ten tijde van het nemen van de besluiten van 13 juli 2015 en 30 december 2015 waren op grond van het vorenstaande de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening, zoals deze gold vanaf 1 juli 2015, van kracht. Het verbod om zonder vergunning woonruimte te onttrekken aan de bestemming tot bewoning is sinds 1 januari 2015 opgenomen in artikel 21 van de Huisvestingswet 2014.
4.2. Op grond van artikel 59 van de Huisvestingsverordening, zoals dat gold vanaf 1 januari 2015, was het college bevoegd in geval van overtreding van artikel 7 en van artikel 30 van "de wet" een bestuurlijke boete op te leggen. Ingevolge artikel 1, onder y, van de Huisvestingsverordening, zoals die toen luidde, werd onder "de wet" de Huisvestingswet verstaan. De Huisvestingsverordening is vervolgens met ingang van 1 juli 2015 gewijzigd. Afdeling 1 van hoofdstuk 2 van de Huisvestingsverordening, dat regels geeft over woonruimteverdeling, is met het oog op de in werking getreden Huisvestingswet 2014 gewijzigd en opnieuw vastgesteld. Artikel 1, onder vv, van de Huisvestingsverordening bepaalt vanaf 1 juli 2015 dat onder "de wet" in de verordening wordt verstaan: de Huisvestingswet 2014. In enkele andere hoofdstukken is een aantal wijzigingen aangebracht. De regels in hoofdstuk 3, die betrekking hebben op de wijziging van de woonruimtevoorraad, zijn niet gewijzigd. Artikel 59 van de Huisvestingsverordening, dat is opgenomen in hoofdstuk 4, is evenmin gewijzigd.
4.3. De Afdeling is, anders dan de rechtbank heeft overwogen, van oordeel dat onder het begrip "de wet" in artikel 59 van de Huisvestingsverordening - zoals deze gold vanaf 1 juli 2015 en derhalve ten tijde van het opleggen van de boete op 13 juli 2015 - moet worden verstaan: de Huisvestingswet. Bij de wijziging van de Huisvestingsverordening per 1 juli 2015 heeft de regioraad kennelijk over het hoofd gezien dat de wijziging van definitie van de het begrip "de wet" van Huisvestingswet naar Huisvestingswet 2014 ook gevolgen kon hebben voor andere dan in afdeling 1 van hoofdstuk 2 opgenomen verwijzingen naar het begrip "de wet". In een aantal gevallen heeft dat geleid tot een verwijzing naar de Huisvestingswet, zoals bijvoorbeeld in artikel 1, onder x, alsmede onder jj, en artikel 64, derde lid, van de Huisvestingsverordening. Dat een dergelijke verwijzing niet is opgenomen in het bij de wijziging van de Huisvestingsverordening niet gewijzigde artikel 59 van deze verordening is naar het oordeel van de Afdeling een kennelijke vergissing. Er zijn geen aanwijzingen dat de regioraad met de wijziging van het begrip "de wet" in de Huisvestingsverordening zou hebben beoogd om de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete op grond van de Huisvestingswet te laten vervallen. Uit de toelichting op de wijziging van de Huisvestingsverordening blijkt juist dat met die wijziging niet is beoogd de regels over wijzigingen in de woonruimtevoorraad te veranderen. Bovendien zou de bevoegdheidsbepaling van artikel 59 van de Huisvestingsverordening zinledig worden indien onder "de wet" de Huisvestingswet 2014 zou moeten worden verstaan, omdat in de artikelen 7 en 30 van de Huisvestingswet 2014 geen verbodsbepalingen zijn opgenomen. Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat met het begrip "de wet" in artikel 59 van de Huisvestingsverordening ook na de wijziging op 1 juli 2015 nog steeds is bedoeld: de Huisvestingswet. Het college was daarom, anders dan de rechtbank heeft overwogen, bevoegd voor de overtreding van artikel 30 van de Huisvestingswet een bestuurlijke boete op te leggen.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, leidt deze uitleg van artikel 59 van de Huisvestingsverordening niet tot strijd met het legaliteitsbeginsel en het lex certa-beginsel. Ten tijde van de overtreding op 12 november 2014 gold artikel 30 van de Huisvestingswet en bevatte artikel 59 van de Huisvestingsverordening de bevoegdheid van het college om voor overtreding van dit artikel een bestuurlijke boete op te leggen. [wederpartij] kon derhalve ten tijde van de overtreding uit de wettelijke regeling afleiden wat hem verboden was en welke sanctie er stond op overtreding van dat verbod. Daarbij komt dat de bevoegdheid van het college na 1 januari 2015 is blijven bestaan, gelet op het bepaalde in artikel XXIII van de Wet afschaffing plusregio’s. Artikel 59 van de Huisvestingsverordening is ook per 1 juli 2015 niet gewijzigd. Overigens heeft [wederpartij] aan de wijziging van het begrip "de wet" in de Huisvestingsverordening per 1 juli 2015 feitelijk geen verwachting ontleend, omdat hij - zoals zijn gemachtigde ter zitting heeft aangegeven - van die wijziging geen kennis heeft genomen.
De rechtbank heeft het vorenstaande niet onderkend. Het betoog van het college slaagt.
4.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 30 december 2015 alsnog beoordelen.
Het beroep van [wederpartij]
5. [wederpartij] heeft in beroep aangevoerd dat zich ten aanzien van zijn huurwoning aan [locatie] te Amsterdam geen onttrekking van woonruimte heeft voorgedaan. Hij stond ten tijde van belang in de Basisregistratie persoonsgegevens op dat adres ingeschreven en hij heeft daadwerkelijk zijn hoofdverblijf aldaar. [wederpartij] betoogt dat het college niet heeft aangetoond dat de woonruimte structureel zou worden aangeboden voor verblijf gedurende kortere periodes en het college heeft dat aspect onvoldoende in de belangenafweging betrokken. Dat de bij de controle aangetroffen personen hebben verklaard dat in de woning niemand woont, is volgens hem onvoldoende om een structurele woningonttrekking te veronderstellen. [wederpartij] voert aan dat de aangetroffen personen slechts kort in zijn woning verbleven in verband met een noodoplossing voor zijn bedrijf Homerun Housing, waarvoor hij bij wege van uitzondering toestemming heeft gegeven. Op dat moment verbleef hijzelf elders voor zaken. Op grond van gemeentelijk beleid is het voorts toegestaan om een woning in gebruik te geven bij tijdelijke afwezigheid van de hoofdbewoner dan wel in het kader van vakantieverhuur.
5.1. Wonen in de zin van de Huisvestingswet is het gebruik van een woning met als doel aldaar gedurende langere tijd de meeste tijd hoofdverblijf te houden met als verdere kenmerken: inschrijving in de basisregistratie persoonsgegevens, binding met en zorg voor de woonomgeving en gebruik door dezelfde personen volgens een vast patroon. Hoewel niet in geding is dat [wederpartij] op het adres staat ingeschreven in de basisregistratie persoonsgegevens en er derhalve in beginsel een vermoeden bestaat dat [wederpartij] hoofdverblijf heeft in de woning, heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat [wederpartij] de desbetreffende woning niet duurzaam bewoonde. Uit het controlerapport volgt dat het appartement feitelijk is gesplitst in twee eenheden die eigen voorzieningen hebben en afzonderlijk verhuurd kunnen worden. Tijdens het onderzoek op 12 november 2014 is vastgesteld dat de woning werd verhuurd aan toeristen. Op de derde verdieping zijn twee Engelse toeristen aangetroffen, die aldaar verbleven omdat zij een ander appartement - dat zij via booking.com hadden geboekt - hadden geweigerd vanwege de staat ervan. Op de verdieping daaronder werden twee Franse toeristen aangetroffen. Zij hebben de woning geboekt via booking.com van 8 november 2014 tot 12 november 2014. Uit het controlerapport volgt verder dat in de twee eenheden geen persoonlijke spullen zijn aangetroffen. Verder volgt uit het rapport dat is geconstateerd dat aan de muur een A4-formulier is opgehangen, met daarop onder meer instructies over in- en uitchecktijden en hoe er betaald dient te worden. Voor zover [wederpartij] in beroep erop heeft gewezen dat getuigen hebben verklaard dat hij in de woning zijn hoofdverblijf had, overweegt de Afdeling dat deze onvoldoende concreet zijn, zodat [wederpartij] aldus onvoldoende bewijs heeft ingebracht om zijn standpunt te ondersteunen. In de overgelegde bestellingsbevestigingen om eten thuis te laten bezorgen, behoefde het college evenmin aanleiding te zien om een hoofdverblijf van [wederpartij] aan te nemen. De Afdeling ziet het oordeel dat van hoofdverblijf van [wederpartij] geen sprake kan zijn geweest bevestigd in een klacht van 17 september 2015 van de Vereniging van Eigenaren van het pand, dat de woning als hotel zou worden gerund en zich bijna continue verhuur voordoet, veelal aan meer dan vier personen.
5.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3155) wordt overwogen dat uit de verhuur van de woning aan en het gebruik van de woning door toeristen volgt dat deze niet beschikbaar was voor duurzame bewoning en dat deze derhalve aan de woonruimtevoorraad was onttrokken. Dat de woning ten tijde van belang slechts kortdurend verhuurd is geweest, maakt niet dat de woning daarom voor duurzame bewoning beschikbaar was. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat de woning bij wijze van vakantieverhuur of huisbewaring geoorloofd aan toeristen werd verhuurd. Volgens het gemeentelijke beleid is vakantieverhuur tot 60 dagen per jaar toegestaan indien zich hoofdbewoning voordoet. Voorts volgt uit de beleidsregels neergelegd in Uitvoeringsinstructie 8, dat voor huisbewaring - waaronder wordt verstaan: het in gebruik geven en nemen van een woning bij tijdelijke afwezigheid van de hoofdbewoner - onder bepaalde voorwaarden geen toestemming nodig is. Nu in 5.1 is overwogen dat [wederpartij] niet als hoofdbewoner was aan te merken, kan van vakantieverhuur, noch van huisbewaring, sprake zijn.
Omdat [wederpartij] niet beschikte over een onttrekkingsvergunning heeft hij het onttrekkingsverbod zoals neergelegd in artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet overtreden. Het college was daarom bevoegd krachtens artikel 59, eerste lid, van de Huisvestingsverordening een boete op te leggen.
Het betoog van [wederpartij] faalt.
5.3. Het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 30 december 2015 is ongegrond.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2016 in zaak nr. 16/977;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Slump w.g. Konings
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017
612. BIJLAGE | Relevante regelgeving
Huisvestingswet 2014 (in werking per 1 januari 2015)
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
c. huisvestingsverordening: verordening als bedoeld in artikel 4;
h. woningmarktregio: gebied dat vanuit het oogpunt van het functioneren van de woningmarkt als een geheel kan worden beschouwd;
i. woonruimte: besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden.
Artikel 4
1 De gemeenteraad kan uitsluitend bij verordening voor de duur van ten hoogste vier jaar regels geven met betrekking tot:
a. het in gebruik nemen of geven van goedkope woonruimte, en
b. wijzigingen in de bestaande woonruimtevoorraad.
Artikel 21
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken;
b. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar met andere woonruimte samen te voegen;
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten;
d. te verbouwen tot twee of meer woonruimten.
Artikel 35
1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in de artikelen 8, 21 of 22, of van het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
2. De op te leggen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste:
a. […], en
b. het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding van de verboden, bedoeld in de artikelen 8, tweede lid, 21 of 22, of voor het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26.
3. De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
Artikel 51
1. De Huisvestingswet wordt ingetrokken.
2. Een verordening die berust op de Huisvestingswet vervalt zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
3. Het tweede lid is niet van toepassing op de huisvestingsverordeningen, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Huisvestingswet. Op deze verordeningen is artikel XXIII van de Wet afschaffing plusregio’s van toepassing.
4. Een vergunning als bedoeld in de artikelen 25 en 26, eerste en tweede lid, van de Huisvestingswet, die is verleend voor het tijdstip van inwerkingtreding van een huisvestingsverordening, wordt gelijkgesteld met een huisvestingsvergunning.
5. Een vergunning als bedoeld in de artikelen 30, eerste lid, en 33, van de Huisvestingswet, die is verleend voor het tijdstip van inwerkingtreding van een huisvestingsverordening, wordt gelijkgesteld met een vergunning die is verleend met toepassing van artikel 21 onderscheidenlijk 22.
6. Aanvragen om een vergunning die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van een huisvestingsverordening, worden behandeld volgens het voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldende recht.
Huisvestingswet (geldend tot 1 januari 2015)
Artikel 2
1. Indien het naar het oordeel van de gemeenteraad noodzakelijk is regelen te stellen met betrekking tot het in gebruik nemen of geven van woonruimte als bedoeld in hoofdstuk II, of met betrekking tot wijzigingen van de woonruimtevoorraad als bedoeld in hoofdstuk III, stelt de gemeenteraad een huisvestingsverordening vast.
2. Ten behoeve van de toepassing van het eerste lid gaat de gemeenteraad in elk geval na hoe met regelen als in dat lid bedoeld, kan worden bewerkstelligd dat bij het in gebruik geven van woonruimten met een verhoudingsgewijs lage prijs zoveel mogelijk voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden die, gelet op hun inkomen, in het bijzonder op die woonruimten zijn aangewezen. Tevens gaat de gemeenteraad na op welke wijze kan worden bewerkstelligd dat bij het in gebruik nemen of geven van een standplaats voorrang wordt verleend aan woningzoekenden, die in een woonwagen wonen of hebben gewoond.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid treedt het algemeen bestuur van een plusregio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen voor de toepassing van die leden in de plaats van de gemeenteraad.
Artikel 30
1. Het is verboden een woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, of voor een zodanig gedeelte aan die bestemming te onttrekken, dat die woonruimte daardoor niet langer geschikt is voor bewoning door een huishouden van dezelfde omvang als waarvoor deze zonder zodanige onttrekking geschikt is;
b. met andere woonruimte samen te voegen;
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten;
d. te verbouwen tot twee of meer woonruimten.
Artikel 85a
1. De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de artikelen 7, eerste en tweede lid, 8, 18, eerste lid, en 30, eerste lid. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
2. De bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan:
a. € 340 voor overtreding van artikel 7, eerste lid;
b. € 7 500 voor overtreding van de artikelen 8, en 18, eerste lid, en
c. € 18 500 voor overtreding van de artikelen 7, tweede lid, en 30, eerste lid.
3. De gemeenteraad stelt bij verordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
4. In afwijking van het eerste en derde lid treedt het algemeen bestuur van een plusregio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen voor de toepassing van die leden in de plaats van de gemeenteraad.
Wet afschaffing plusregio’s (geldend vanaf 1 januari 2015)
Artikel XXII
1. De gemeenten die deelnemen aan een gemeenschappelijke regeling waarbij een plusregio is ingesteld, dragen er zorg voor dat de desbetreffende gemeenschappelijke regeling binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet wordt opgeheven met toepassing van de bepalingen die ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen in de regeling zijn opgenomen.
2. In afwijking van het eerste lid kunnen de gemeenten de gemeenschappelijke regeling voortzetten. Zij brengen de regeling binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet in overeenstemming met de Wet gemeenschappelijke regelingen, zoals deze komt te luiden na inwerkingtreding van deze wet.
3. Paragraaf 3 en 5 van Hoofdstuk XI van de Wet gemeenschappelijke regelingen, zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op een gemeenschappelijke regeling waarbij een plusregio is ingesteld, zolang de regeling niet overeenkomstig het eerste of tweede lid is beëindigd of gewijzigd.
Artikel XXIII
1. De huisvestingsverordeningen, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Huisvestingswet, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van kracht zijn in plusregio’s als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, blijven in de dienovereenkomstige gebieden van kracht tot het moment waarop de gemeenschappelijke regeling waarbij de plusregio is ingesteld, krachtens artikel XVII, eerste lid (de Afdeling leest: artikel XXII, eerste lid), is beëindigd met dien verstande dat de verordeningen uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van deze wet vervallen.
2. De vervaltermijn, bedoeld in het eerste lid, treedt in voorkomende gevallen in de plaats van de termijnen waarop de verordeningen zouden zijn vervallen, indien de plusregio zou hebben voortbestaan.
3. Gedurende de periode dat de huisvestingsverordeningen van kracht zijn, kan het algemeen bestuur van een voormalige plusregio deze wijzigen of intrekken.
Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 (geldend van 1 juli 2015 t/m 31 december 2015)
Artikel 1 Definities
x. Onttrekkingsvergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de Huisvestingswet;
jj. Splitsingsvergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 33 van de Huisvestingswet;
kk. Stadsregio Amsterdam: plusregio in de zin van artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen zoals dat gold op 31 december 2014 dat bestaat uit de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Diemen, Edam-Volendam, Haarlemmermeer, Landsmeer, Oostzaan, Ouder-Amstel, Purmerend, Uithoorn, Waterland, Wormerland, Zaanstad en Zeevang;
vv. Wet: de Huisvestingswet 2014;
Artikel 26 Werkingsgebied
3. Als woonruimte als bedoeld in artikel 30 van de wet wordt in de gemeente Amsterdam aangewezen alle woonruimte ongeacht huur- of koopprijs met uitzondering van
a. tweede woning huur en tweede woning koop zoals bedoeld in artikel 1 onder w en x; en
b. door burgemeester en wethouders aangewezen woonruimte voor huisvesting van studenten die staan ingeschreven bij een universiteit, een hogere beroepsopleiding of een middelbare beroepsopleiding gevestigd in het gebied van de Stadsregio Amsterdam, alsmede voor promovendi verbonden aan deze instellingen, waarbij sprake is van omzetting van zelfstandige en onzelfstandige woonruimte; en c. woonruimte op de adressen genoemd in bijlage 6 ‘Adressen Solids’ bij deze verordening.
Artikel 27 Reikwijdte vergunningsplicht
Het is verboden om woonruimte aangewezen in artikel 26, derde tot en met zevende lid zonder vergunning aan bestemming tot bewoning te onttrekken, met andere woonruimte samen te voegen of van zelfstandig in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
Artikel 59 Bestuurlijke boete
1. Burgemeester en wethouders kunnen een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van artikel 7 en artikel 30 van de wet.
2. Burgemeester en wethouders leggen een boete op
a. voor de eerste overtreding van de artikelen genoemd in het eerste lid overeenkomstig kolom A van de in bijlage vijf opgenomen tabel;
b. voor de tweede en volgende overtreding van de artikelen genoemd in het eerste lid binnen drie jaar na de eerste overtreding overeenkomstig kolom B van de in bijlage 5 genoemde tabel.
Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 (geldend van 30 juni 2014 tot 1 juli 2015)
Artikel 1 Definities
y. Wet: de Huisvestingswet.