Zie de uitspraak de CRvB van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819.
Rb. Den Haag, 02-03-2023, nr. SGR 21/4124
ECLI:NL:RBDHA:2023:2663, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
02-03-2023
- Zaaknummer
SGR 21/4124
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2023:2663, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 02‑03‑2023; (Tussenuitspraak)
ECLI:NL:RBDHA:2022:6675, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 09‑03‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2022:2522, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Tussenuitspraak Wmo 2015. Afwijzing aanvraag traplift. Onderzoek van verweerder ontoereikend.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4121
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2023 in de zaak tussen
[eiseres], uit [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: ing. I. Matadin),
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).
Procesverloop
In het besluit van 10 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in de vorm van een traplift afgewezen.
In het besluit van 12 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2023 op zitting behandeld. Verschenen zijn: de gemachtigde van eiseres, de zoon van eiseres, [A], en de gemachtigde van verweerder.
Overwegingen
1.1.
Eiseres is in april 2017 verhuisd van haar oude woning naar haar huidige woning. In juli 2019 werd eiseres getroffen door een acuut ontstane neurologische aandoening. Als gevolg van de medicijnen die eiseres sindsdien moet gebruiken heeft zij last van duizelingen. Hierdoor ervaart zij beperkingen bij traplopen. Op 9 september 2019 heeft eiseres zich bij verweerder gemeld voor een traplift op grond van de Wmo 2015. Naar aanleiding van de melding heeft op 5 december 2019 een huisbezoek plaatsgevonden. Daarbij is afgesproken dat eiseres na het revalidatietraject in juli 2020 opnieuw contact opneemt met de casemanager van verweerder.
1.2.
Op 15 juni 2020 heeft een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen de casemanager van verweerder en eiseres. Eiseres heeft tijdens dat gesprek gemeld dat zij nog steeds beperkingen ervaart bij traplopen in de woning. De casemanager heeft vervolgens contact opgenomen met de ergotherapeut van eiseres. Deze heeft blijkens het ‘Mijn Plan’ verklaard dat een traplift anti-revaliderend werkt en dat een tweede armleuning aan de linkerkant van de trap mogelijk een passende oplossing is. Hierop is het advies van verweerder gevolgd om geen aanvraag voor een traplift in te dienen. Tegen het advies van verweerder in, heeft eiseres daartoe toch een aanvraag ingediend.
1.3.
In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat eiseres is verhuisd naar een ongeschikte woning. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.4.
Op 28 december 2020 heeft eiseres aan verweerder bericht dat zij de traplift op eigen kosten heeft aangeschaft.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd, onder wijziging van de motivering. Volgens verweerder is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de beperkingen bij het normaal gebruik van de woning al in de oude woning bestonden. Van een verhuizing naar een ongeschikte woning is dus geen sprake. Toch is er volgens verweerder geen noodzaak voor een traplift, omdat de ergotherapeut van mening is dat hiervan een anti-revaliderende werking zou uitgaan. Het plaatsen van een tweede trapleuning heeft de voorkeur en dit is een algemene voorziening, aldus verweerder.
3.1.
Eiseres voert aan dat het bestreden besluit fouten bevat. Eiseres is niet verhuisd naar een ongeschikte woning en op 15 juni 2020 heeft geen huisbezoek plaatsgevonden. De situatie van eiseres is verslechterd na 5 december 2019. Eiseres heeft op advies van de huisarts, fysiotherapeut en de orthopedisch chirurg de traplift zelf aangeschaft.
3.2.
Verweerder handhaaft zijn standpunt uit het bestreden besluit. Volgens hem heeft eiseres geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat een traplift voor haar noodzakelijk is.
Beoordeling door de rechtbank
Procesbelang
4.
4.1.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiseres een belang heeft bij een beoordeling van het beroep. Eiseres heeft de traplift tijdens de bezwaarprocedure namelijk zelf aangeschaft, zodat zij inmiddels over de gevraagde voorziening beschikt. Procesbelang kan echter onder meer aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres nog een belang bij deze procedure. Naar aanleiding van de afwijzing van de aanvraag om een traplift heeft eiseres kosten gemaakt om deze zelf aan te schaffen, zodat aannemelijk is dat eiseres een financieel belang heeft. Mogelijk krijgt zij de kosten vergoed in geval van een voor haar positieve uitspraak.
De beoordeling van het bestreden besluit
4.3.
Uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015, vloeit voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en de af te wegen belangen. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn rechtspraak uiteengezet op welke manier een dergelijk onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning moet plaatsvinden.1.Uit deze rechtspraak blijkt onder meer dat:
- het college moet vaststellen wat de hulpvraag is;
- het college moet vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;
- wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is;
- het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, moet het college een maatwerkvoorziening verlenen;
- voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist een specifiek deskundig oordeel en advies niet zal kunnen ontbreken.
4.4.
Dat in het bestreden besluit staat dat eiseres is verhuisd naar een ongeschikte woning betreft de weergave van het primaire besluit. Dit wordt eiseres in het bestreden besluit niet (langer) tegengeworpen, zodat van een onjuist bestreden besluit op dit punt geen sprake is. Voor zover in het bestreden besluit staat dat op 15 juni 2020 een huisbezoek heeft plaatsgevonden, betreft dit naar het oordeel van de rechtbank een kennelijke verschrijving. Het huisbezoek heeft op 5 december 2019 plaatsgevonden en op 15 juni 2020 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden. Ook hierin ligt geen grond om het bestreden besluit voor onjuist te houden. In zoverre slaag het betoog van eiseres niet.
4.5.
De door de rechtbank te beoordelen periode in geval van een aanvraag als hier aan de orde bestrijkt de periode vanaf de datum van de aanvraag tot de datum van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat de te beoordelen periode in dit geval loopt van 6 augustus 2020 tot en met 12 mei 2021.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat het door verweerder verrichte onderzoek niet toereikend is geweest en daarom niet voldoet aan de onder 4.3 genoemde uitgangspunten. Daartoe is van belang dat het dossier geen schriftelijke medische informatie bevat waaruit blijkt of het plaatsen van een traplift al dan niet noodzakelijk was. Verweerder beschikte bij de bestreden besluitvorming slechts over het verslag van het telefoongesprek tussen de casemanager en de ergotherapeut. Daar staat tegenover dat eiseres reeds bij de melding heeft vermeld dat de neuroloog en fysiotherapeut een traplift wel noodzakelijk achtten. In bezwaar heeft eiseres dit standpunt herhaald en in beroep heeft zij toegelicht dat zij de traplift zelf heeft aangeschaft op mondeling advies van haar huisarts, fysiotherapeut, neuroloog en orthopedisch chirurg. Uit het dossier blijkt niet waarom verweerder, mede gelet op de klachten van eiseres, de mondelinge toelichting van de ergotherapeut voldoende heeft geacht om de aanvraag af te wijzen en het niet nodig vond om bij meer artsen of behandelaars van eiseres informatie op te vragen, zoals bijvoorbeeld de fysiotherapeut of neuroloog. Gelet op de hiervoor bedoelde onderzoeksplicht van verweerder en hetgeen eiseres vanaf de melding naar voren heeft gebracht, had dat naar het oordeel van de rechtbank wel op de weg van verweerder gelegen.
4.7.
Nu deze (schriftelijke) informatie ten tijde van het bestreden besluit niet voorhanden was, ontbreekt een deugdelijke objectieve (medische) onderbouwing voor het standpunt van verweerder dat er geen noodzaak is voor het plaatsen van een traplift en dat eiseres met een tweede trapleuning voldoende in haar beperkingen wordt gecompenseerd. Het bestreden besluit bevat daarmee een zorgvuldigheidsgebrek.
5. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek te herstellen. De rechtbank doet daarom een tussenuitspraak. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder nader onderzoek (laten) doen naar de noodzaak voor het plaatsen van een traplift. Daartoe moet verweerder, na het verkrijgen van toestemming daartoe van eiseres, nadere informatie opvragen bij de behandelend artsen van eiseres. Voor zover het onderzoek naar de noodzaak van een traplift specifieke deskundigheid vereist, kan verweerder ook om een specifiek deskundig oordeel of advies vragen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op drie maanden na verzending van deze tussenuitspraak.
6. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent dat zij over de vergoeding van proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen drie maanden na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2023.
griffier | rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 02‑03‑2023
Uitspraak 09‑03‑2022
Inhoudsindicatie
IB/PVV: giftenaftrek, vertrouwensbeginsel, vergrijpboete, belastingrente. Beroep ongegrond.
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/4124
proces-verbaal van de mondelingen uitspraak van de enkelvoudige kamer van
9 maart 2022 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 8 juni 2021 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2018 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en vergrijpboete en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2022.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. [A] en [B] .
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
1. Eiser heeft zich bij notariële akten verplicht tot het doen van jaarlijkse schenkingen tot een bedrag van:
- € 50 aan het [organisatie] ;
- € 50 aan de Stichting [stichting 3] ;
- € 50 aan de Stichting [stichting 4] Nederland;
- € 5.000 aan de Stichting [stichting 1] (Stichting [stichting 1] .);
- € 2.500 aan de Stichting [stichting 2] (Stichting [stichting 2] ), en
- € 2.500 aan Stichting [stichting 5] (Stichting
[stichting 5] .).
2. Het [organisatie] , de Stichting [stichting 3] en de Stichting [stichting 4] Nederland zijn aangewezen als algemeen nut beogende instelling (ANBI). De Stichting [stichting 1] ., de Stichting [stichting 2] en de Stichting [stichting 5] . (de Stichtingen) zijn niet aangemerkt als ANBI.
3. Het gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 24 juli 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:3180, met betrekking tot de door eiser ter zake van de Stichtingen geclaimde giftenaftrek voor het jaar 2008 geoordeeld dat deze giften niet aftrekbaar zijn. Voormelde uitspraak behoort tot de gedingstukken en staat onherroepelijk vast.
4. Op 17 maart 2019 heeft eiser aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 gedaan waarin hij onder meer een bedrag van € 10.000 als giften in aftrek heeft gebracht. Deze aftrek ziet op giften aan de Stichtingen.
5. Aan eiser is op 15 juni 2019 een voorlopige aanslag IB/PVV 2018 opgelegd conform de aangifte. Het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 24.094.
6. Op 12 april 2020 heeft eiser een aanvulling op de aangifte IB/PVV 2018 gedaan waarin hij bij de giften een bedrag van € 10.000 heeft vermeld “geen ANBI nog onder rechter vermelding om rechten te behouden zie dossier”.
7. Verweerder heeft aan eiser op 30 juli 2020 een brief gestuurd waarin onder meer is gevraagd aan te geven wat de reden is dat eiser – ondanks de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 24 juli 2013 en het ontbreken van de ANBI-status van de Stichtingen – de giften in zijn aangifte heeft opgegeven. Eiser heeft hierop gereageerd en ondermeer aangegeven dat de inspecteur voor het jaar 2015 aan zijn bezwaar is tegemoetgekomen en de aftrek heeft verleend en dat de jaren 2016 en 2017 onder de rechter zijn gesteld.
8. Verweerder heeft eiser bij brief van 20 oktober 2020 bericht de giftenaftrek te corrigeren en voornemens te zijn om een vergrijpboete op te leggen. Verweerder geeft aan alleen de giften aan het [organisatie] , [stichting 4] en [stichting 3] in aftrek toe te staan.
9. Eiser heeft hierop in een brief van 27 oktober 2020 gereageerd en aangegeven dat het bedrag van € 10.000 ziet op betalingen aan de Stichtingen en niet op de andere giften. Eiser geeft aan dat hij alleen een betalingsbewijs heeft gevonden van de gift aan [stichting 4] en dat moet worden aangenomen dat er geen betalingen hebben plaatsgevonden aan de andere instellingen, zodat resteert een aftrekbaar bedrag van € 50.
10. Verweerder heeft eiser bij brief van 18 december 2020 bericht dat hij een deel van de voorgenomen afwijking zal herzien en heeft besloten alleen de gift aan [stichting 4] in aftrek toe te staan en zijn voornemen om een vergrijpboete op te leggen te handhaven.
11. De giftenaftrek van € 10.000 is bij de aanslagregeling niet verleend. Aan eiser is een giftenaftrek van € 50 inzake een gift aan [stichting 4] verleend en bij beschikking is een vergrijpboete opgelegd van € 1.248 en bij beschikking is een bedrag van € 144 belastingrente in rekening gebracht. Het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 34.044.
12. In geschil is (1) of de giftenaftrek ter zake van de Stichtingen terecht is geweigerd,
(2) of het vertrouwensbeginsel is geschonden, (3) of de vergrijpboete terecht is opgelegd en (4) of eiser recht heeft op een schadevergoeding.
13. De onderhavige procedure betreft een geschil over de giftenaftrek aan de Stichtingen. Een identiek geschil betreffende het jaar 2017, met over en weer dezelfde stellingen van partijen, heeft geleid tot een uitspraak van deze rechtbank van 2 april 20211.. Het beroep is toen voorzover gericht tegen de giftenaftrek en het beroep op het vertrouwensbeginsel ongegrond verklaard. De rechtbank ziet aanleiding daarnaar te verwijzen en de overwegingen als hier herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank overweegt daarnaast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem ten aanzien van de giftenaftrek aan de Stichtingen voor de aanslag 2015 toezeggingen zijn gedaan, of door de inspecteur anderszins het standpunt is ingenomen dat recht op aftrek zou bestaan. De brief waarnaar eiser op dit punt verwijst en die hij ter zitting heeft laten zien, behelst niet zo’n toezegging of bewuste standpuntbepaling ten aanzien van de giftenaftrek. Verweerder heeft de giften daarom terecht niet in aftrek toegelaten en het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel faalt.
14. Het beroep wordt mede geacht betrekking te hebben op de beschikking belastingrente. Eiser heeft hiertegen geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat de belastingrente onjuist is berekend.
15. Verweerder heeft een vergrijpboete van 50% opgelegd. Hij betoogt dat eiser opzettelijk een onjuiste aangifte heeft ingediend. Verweerder wijst erop dat eiser sinds 2008 op de hoogte is dat de giften aan de Stichtingen niet fiscaal aftrekbaar zijn wegens het ontbreken van een ANBI-status.
16. Indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een bestuurlijke boete kan opleggen. De boete bedraagt ten hoogste 100 percent van het bedrag van de aanslag. Bij opzet in deze zin gaat het om willens en wetens handelen. De weigering van de giftenaftrek 2008 is bevestigd door de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 24 juli 20132.en de in 13 genoemde uitspraak van deze rechtbank. Ook over de aanslag IB/PVV over 2016 heeft eiser geprocedeerd over dit punt en is de aftrek geweigerd.3.In de onderhavige procedure heeft eiser bovendien geen andere relevante feiten of juridische stellingen naar voren gebracht. Eiser moet dus geweten hebben dat de giften aan de Stichtingen niet voor aftrek in aanmerking komen. Hoewel eiser betoogt dat hij geen ‘vergrijper’ is en een boete daarom niet past, concludeert de rechtbank hieruit wel dat eiser willens en wetens een onjuiste aangifte gedaan. De vergrijpboete is derhalve terecht opgelegd. In de financiële omstandigheden van eiser ziet de rechtbank geen aanleiding de boete te matigen. De opgelegde boete acht de rechtbank (uit oogpunt van norminscherping en normhandhaving) passend en geboden.
17. Eiser verzoekt verweerder te veroordelen tot een schadevergoeding van € 5.000. De rechtbank wijst dit verzoek af. Aan de beoordeling daarvan wordt alleen toegekomen indien het beroep gegrond wordt verklaard.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. van der Plas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022.
De griffier is verhinderd
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 09‑03‑2022
ECLI:NL:RBDHA:2021:3663
ECLI:NL:RBDHA:2020:13252 en in hoger beroep ECLI:NL:GHDHA:2021:1059