De kredietfaciliteit bij ABN/AMRO bedroeg ook toen € 6.000,-, terwijl de vorderingen van Wehkamp, Otto en Quelle ongeveer € 3.500,- bedroegen. Zie de eigen verklaring [verzoekster], overgelegd als bijlage II bij de aanvulling wsnp-verzoekschrift in hoger beroep van 23 november 2009. Overigens resteert na voldoening van deze schulden uit de lening bij NVF (€ 13.000,-) een bedrag van € 3.500,-.
HR, 16-04-2010, nr. 09/05205
ECLI:NL:HR:2010:BL5439
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
16-04-2010
- Zaaknummer
09/05205
- Conclusie
Mr. Keus
- LJN
BL5439
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL5439, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 16‑04‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL5439
ECLI:NL:PHR:2010:BL5439, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑02‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL5439
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑04‑2010
Inhoudsindicatie
WSNP. Verzoek om toepassing schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van art. 288 lid 1, aanhef en onder b F. (81 RO).
16 april 2010
Eerste Kamer
09/05205
EE/SV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. C.J. van Woerden.
Verzoekster tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 331485/FT-RK 09.392 van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 oktober 2009,
b. het arrest in de zaak 200.046.371/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 december 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping met toepassing van art. 81 RO.
De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 25 februari 2010 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 16 april 2010.
Conclusie 19‑02‑2010
Mr. Keus
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoekster]
(hierna: [verzoekster])
verzoekster tot cassatie
1.
In deze zaak kunnen de aangevoerde klachten niet tot cassatie leiden. Evenmin nopen zij tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Ik meen daarom met een verkorte conclusie te kunnen volstaan.
2.
[Verzoekster] heeft op 23 februari 2009 een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling bij de rechtbank 's‑Gravenhage ingediend. De rechtbank heeft dat verzoek bij vonnis van 16 oktober 2009 afgewezen. [Verzoekster] heeft hoger beroep bij het hof 's‑Gravenhage ingesteld. Nadat zij op 15 december 2009 was gehoord, heeft het hof bij arrest van 22 december 2009 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Tegen dit arrest heeft [verzoekster] bij cassatierekest van 29 december 2009, dat op diezelfde dag is ingekomen, (tijdig) cassatieberoep ingesteld.
3.
Het verzoek van [verzoekster] is afgewezen omdat — naar het oordeel van het hof — onvoldoende aannemelijk is geworden dat [verzoekster] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van een belangrijk deel van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is ingediend. Het hof heeft zijn oordeel gebaseerd op de omstandigheid dat [verzoekster], die haar maandlasten in verband met een lening bij NVF voldeed uit een kredietfaciliteit bij ABN/AMRO die zij eerder juist met die lening had afgelost, desondanks heeft bijgeleend toen zij financieel niet uitkwam en een hogere lening (met hogere maandlasten) bij [A] heeft afgesloten. Volgens het hof wist [verzoekster] bij het aangaan van de lening bij [A] — of had zij moeten weten — dat zij, gelet op haar financiële situatie, niet in staat was de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen na te komen. Daarbij komt dat volgens het hof niet duidelijk is geworden waarvoor het na aflossing van de schuld aan NVF resterende deel van de lening van [A] (welk restant € 9.500,- bedroeg) is aangewend (rov. 5).
4.
Onder 1 wordt geklaagd dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat [verzoekster] wist of had moeten weten dat zij ten tijde van het afsluiten van de lening bij [A] niet aan haar financiële verplichtingen kon voldoen. Waar [verzoekster] de verplichtingen uit een eerder afgesloten lening al niet kon nakomen, is het oordeel dat zij wist of had moeten weten dat zij de (nog) zwaardere verplichtingen uit de later afgesloten lening bij [A] evenmin zou kunnen nakomen, onjuist noch onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat [verzoekster] zich door een adviseur van [A] had laten voorlichten. De klacht wordt derhalve tevergeefs voorgesteld.
5.
Onder 2 wordt geklaagd dat het oordeel dat niet duidelijk is geworden waarvoor het restant van de lening van [A] is aangewend, onjuist althans onbegrijpelijk is. Het hof heeft — in cassatie onbestreden — vastgesteld dat [verzoekster] de lening bij NVF van € 13.000,- heeft aangewend om de schulden aan ABN/AMRO, Wehkamp, Otto en Quelle te voldoen1.. Toen [verzoekster] de door haar verschuldigde maandlasten (€ 195,-) niet meer aan NVF kon voldoen, heeft zij opnieuw haar kredietfaciliteit bij ABN/AMRO aangesproken. Waar de lening bij [A] (€ 22.500,-) voor aflossing van de lening bij NVF (€ 13.000,-) is aangewend, resteert na die aflossing € 9.500,-. [Verzoekster] heeft ter zitting verklaard dat zij dat bedrag heeft aangewend voor de betaling van schulden aan ABN/AMRO en Wehkamp en om een roodstand op haar rekening-courant in te lopen. Nu de kredietfaciliteit bij ABN/AMRO € 6.000,- beloopt, terwijl de (ingediende) openstaande vordering van ABN/AMRO € 7.422,26 bedraagt, is echter niet zonder meer aannemelijk dat [verzoekster] met het restantbedrag (enig deel van) haar schuld aan ABN/AMRO heeft afgelost. Voorts was de eerdere schuld bij Wehkamp al uit de lening bij NVF afgelost; zonder nadere onderbouwing is niet aannemelijk dat opnieuw een schuld bij Wehkamp is ontstaan en dat daarop zou zijn afgelost. Ook de stelling van [verzoekster] dat zij € 2.000,- van het restant zou hebben aangewend voor het aanzuiveren van een roodstand, is niet onderbouwd2.. Gelet op dit een en ander is het bestreden oordeel dat niet duidelijk is waarvoor het restant van € 9.500,- is aangewend, niet onbegrijpelijk. De klacht kan daarom niet tot cassatie leiden.
6.
Onder 3 wordt geklaagd dat het arrest blijk geeft van innerlijke tegenstrijdigheid omdat het hof enerzijds heeft geoordeeld dat [verzoekster] niet te goeder trouw is geweest, en anderzijds heeft overwogen dat het reserveren van gelden op de rekening van CAV een positief signaal afgeeft en een aanwijzing oplevert dat [verzoekster] op de goede weg is. De klacht faalt, reeds omdat zij van een onjuiste lezing van het bestreden arrest uitgaat. Het hof heeft niet geoordeeld dat [verzoekster] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden niet te goeder trouw is geweest, maar dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [verzoekster] ten aanzien daarvan wél te goeder trouw was. Ook overigens kan de klacht niet tot cassatie leiden, omdat het arrest niet innerlijk tegenstrijdig is. Het vereiste dat aannemelijk moet zijn dat [verzoekster] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van de schulden te goeder trouw is geweest, heeft betrekking op de periode van vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend3.. De omstandigheid dat de schuldenaar inmiddels op de goede weg is, impliceert niet dat voldoende aannemelijk is geworden dat Shabaz over die volle periode van vijf jaar ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden te goeder trouw is geweest.
7.
De conclusie strekt tot verwerping met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑02‑2010
Het cassatierekest verwijst naar bijlage 1, p. 4, bij de aanvulling hoger beroepschrift. Uit die bijlage, die overigens slechts twee pagina's omvat, blijkt die aflossing echter niet.
Art. 288 lid 1 onder b Fw.