ABRvS, 07-12-2011, nr. 201103868/1/H2.
ECLI:NL:RVS:2011:BU7072
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
07-12-2011
- Zaaknummer
201103868/1/H2.
- LJN
BU7072
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BU7072, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 07‑12‑2011
Uitspraak 07‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Bij afzonderlijke en ongedateerde besluiten, kenmerken respectievelijk SP/27565/2009 en SP/27566/2009, heeft de minister de aan Meavita verleende subsidies ten behoeve van de mobiliteitsbevordering in de thuiszorgsector en in verband met de personele gevolgen bij de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: de Wmo) voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 vastgesteld op nihil en de verstrekte voorschotten van € 691.500,00 en € 860.549,00 teruggevorderd.
Partij(en)
201103868/1/H2.
Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
mr. F.J.H. Somers en mr. drs. C.A. de Weerdt, in hun hoedanigheid van curator in het faillissement van de stichting Stichting Meavita Groep (hierna: de curatoren), en de stichting Stichting Meavita Groep, gevestigd te Den Haag,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 februari 2011 in zaken nrs. 10/5684 en 10/5685 in het geding tussen:
de curatoren,
Meavita
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke en ongedateerde besluiten, kenmerken respectievelijk SP/27565/2009 en SP/27566/2009, heeft de minister de aan Meavita verleende subsidies ten behoeve van de mobiliteitsbevordering in de thuiszorgsector en in verband met de personele gevolgen bij de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: de Wmo) voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 vastgesteld op nihil en de verstrekte voorschotten van € 691.500,00 en € 860.549,00 teruggevorderd.
Bij afzonderlijke besluiten van 30 juni 2010 heeft de minister de door de curatoren en Meavita daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 17 februari 2011, waarvan afschrift van het proces-verbaal is verzonden op 21 februari 2011, heeft de rechtbank het door de curatoren en Meavita daartegen ingestelde beroep (lees: beroepen) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de curatoren en Meavita bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 31 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 april 2011.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2011, waar curator mr. F.J.H. Somers, bijgestaan door mr. drs. J.H.M. Spanjaard, advocaat te Alphen aan de Rijn, en de minister, vertegenwoordigd door
mr. I.L. de Graaf en mr. P. Posthumus, beiden werkzaam bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 4:44, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan het bestuursorgaan, indien voor de indiening van de aanvraag tot vaststelling geen termijn is bepaald of de aanvraag na afloop van de daarvoor bepaalde termijn niet is ingediend, de subsidieontvanger een termijn stellen binnen welke de aanvraag moet zijn ingediend.
Ingevolge het vierde lid kan de subsidie, indien na afloop van deze termijn geen aanvraag is ingediend, ambtshalve worden vastgesteld.
Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, stelt het bestuursorgaan, indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, kan de subsidie lager worden vastgesteld indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Ingevolge artikel 4:47, aanhef en onder b, kan het bestuursorgaan de subsidie geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:44, vierde lid.
Ingevolge artikel 4:57, eerste lid, kan het bestuursorgaan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.
2.2.
Bij besluiten van 18 september 2008 en 9 december 2008 heeft de minister aan Meavita subsidies verleend ten behoeve van de mobiliteitsbevordering in de thuiszorgsector en in verband met de personele gevolgen bij de invoering van de Wmo voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 tot een maximaal bedrag van respectievelijk € 860.549,00 en € 691.500,00. Hieraan is de verplichting verbonden dat de subsidieverantwoording binnen vier maanden na afloop van de projectperiode wordt ingediend.
Meavita is op 9 maart 2009 failliet verklaard.
Bij brieven van 9 maart 2009 en 10 maart 2009 heeft de minister Meavita eraan herinnerd dat de aanvragen om vaststelling van de subsidies moeten worden ingediend voor respectievelijk 1 mei 2009 en 2 mei 2009.
Bij brieven van 28 mei 2009 en 4 juni 2009 heeft de minister Meavita inzake beide subsidies bericht geen volledige en correcte aanvraag van haar te hebben ontvangen en haar in de gelegenheid gesteld om alsnog binnen vier weken een aanvraag in te dienen.
Bij afzonderlijke brieven van 7 augustus 2009 heeft de minister Meavita inzake beide subsidies in gebreke gesteld wegens het niet indienen van een aanvraag om subsidievaststelling. In verband met de ontbrekende verantwoordingsinformatie zal bij de vaststelling van de subsidie in ieder geval een korting van 10% worden toegepast. Voorts heeft de minister Meavita een termijn tot 31 oktober 2009 gegeven om die ontbrekende informatie alsnog in te dienen en haar erop gewezen dat het niet indienen van die informatie kan leiden tot het vaststellen van de subsidie op nihil.
Aan de vaststelling op nihil van beide subsidies en de terugvordering van de verstrekte voorschotten heeft de minister ten grondslag gelegd dat Meavita, hoewel daartoe een aantal keren in de gelegenheid gesteld, de aanvragen voor vaststelling van de subsidies niet heeft ingediend en daarmee niet heeft voldaan aan de op haar rustende subsidieverplichting. De minister heeft daarbij het publieke belang van verantwoording van publieke middelen zwaarwegend geacht. Het faillissement van Meavita laat volgens de minister onverlet dat Meavita evenals andere subsidieontvangers dient te voldoen aan de subsidieverplichtingen.
2.3.
De curatoren en Meavita betogen dat de rechtbank heeft miskend dat uitsluitend de curatoren bevoegd zijn als procespartij op te treden nu de subsidievaststelling op nihil en de terugvordering de omvang van de failliete boedel van Meavita rechtstreeks raken. Volgens de curatoren en Meavita dient de aangevallen uitspraak reeds om die reden te worden vernietigd.
2.3.1.
Ingevolge artikel 8:22, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, is in geval van faillissement artikel 25 van de Faillissementswet van toepassing. Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Faillissementswet worden rechtsvorderingen, welke rechten of verplichtingen tot de failliete boedel behorende ten onderwerp hebben, zowel tegen als door de curator ingesteld. Nu de subsidievaststelling en terugvordering de failliete boedel raken, zijn de curatoren gerechtigd tot het instellen van beroep. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dit leidt echter niet tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven nu de duiding door de rechtbank van Meavita als enige procespartij niet in de weg heeft gestaan aan de inhoudelijke bespreking van het mede door de curatoren ingestelde beroep.
2.4.
De curatoren en Meavita betogen - samengevat - dat de rechtbank heeft miskend dat de vaststelling van de subsidies het stelsel van de Faillissementswet doorkruist. Zij voeren aan dat door de formele rechtskracht van de subsidievaststelling de curatoren een eventuele vordering van de minister die het gevolg is van die vaststelling ter verificatievergadering niet kunnen betwisten. Dit zou tot gevolg hebben dat de minister door de bestuursrechtelijke rechtsgang bevoordeeld wordt boven de andere concurrente crediteuren. De curatoren en Meavita betogen dat op grond van artikel 29 van de Faillissementswet de bestuursrechtelijke rechtsgang van de subsidievaststelling dient te worden aangehouden totdat er duidelijkheid is over de verificatievergadering. Het aanhouden dient voorts de goede procesorde en proceseconomie, aldus de curatoren en Meavita.
2.4.1.
Tegen het besluit tot subsidievaststelling staat ingevolge de Awb bezwaar en beroep open. Dat dit besluit na die bestuursrechtelijke rechtsgang formele rechtskracht kan krijgen, leidt niet tot doorkruising van de faillissementsprocedure als door de curatoren en Meavita gesteld. De minister krijgt namelijk pas een vordering uit onverschuldigde betaling op Meavita door het besluit tot subsidievaststelling op nihil en terugvordering. Die vordering kan de minister vervolgens overeenkomstig de Faillissementswet indienen bij de curatoren. Anders dan de curatoren en Meavita betogen, was de minister en was de rechtbank dan ook niet gehouden de bezwaarprocedure respectievelijk de beroepsprocedure inzake de subsidievaststelling aan te houden totdat er duidelijkheid is over de verificatievergadering. Die gehoudenheid bestaat evenmin op grond van artikel 29 van de Faillissementswet nu deze bepaling in de Awb niet van overeenkomstige toepassing is verklaard voor bestuursrechtelijke procedures.
Het betoog faalt.
2.5.
De curatoren en Meavita betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de vaststelling van de subsidies op nihil in strijd is met het evenredigheidsbeginsel aangezien de failliete boedel door die vaststelling onevenredig in haar belangen wordt geraakt. Verder voeren zij aan dat de activiteiten waarvoor de subsidies zijn verstrekt zijn uitgevoerd en dat een medewerker van het ministerie dit ook heeft erkend.
2.5.1.
Dit betoog faalt. De minister heeft in de besluiten van 30 juni 2010 de belangen van de failliete boedel minder zwaarwegend geacht dan het publieke belang van verantwoording van publieke middelen. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat deze belangenafweging leidt tot strijd met het evenredigheidsbeginsel. Dat de gesubsidieerde activiteiten zijn uitgevoerd, zoals de curatoren en Meavita stellen, heeft de rechtbank evenmin tot dit oordeel kunnen leiden aangezien de minister door het ontbreken van de verantwoordingsinformatie niet heeft kunnen vaststellen of die activiteiten zijn uitgevoerd. Ten aanzien van de stelling dat een medewerker van het ministerie heeft erkend dat Meavita die activiteiten heeft verricht, heeft de rechtbank terecht overwogen dat daaraan niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat de subsidie grotendeels conform de subsidieverlening zou worden vastgesteld, aangezien in het geheel geen verantwoordingsinformatie is overgelegd.
2.6.
Het betoog van de curatoren en Meavita dat de rechtbank in strijd met de goede procesorde niet is ingegaan op de ter zitting aangevoerde argumenten, leidt niet tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. De door de rechtbank niet expliciet besproken argumenten zijn alsnog in het voorgaande besproken en slagen niet.
2.7.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Roelfsema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011
58-609.