Hof Amsterdam, 23-06-2020, nr. 23-002126-17
ECLI:NL:GHAMS:2020:3906
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
23-06-2020
- Zaaknummer
23-002126-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:3906, Uitspraak, Hof Amsterdam, 23‑06‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1419
Uitspraak 23‑06‑2020
Inhoudsindicatie
(pogingen tot) straatroven, brandstichting en verkrachting. Gevangenisstraf en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002126-17
datum uitspraak: 23 juni 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2017 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-741212-16 (hierna: zaak A) en 13-741165-16 (hierna: zaak B), alsmede 13-712111-13 (TUL) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Ethiopië) op [geboortedag] 1995,
adres: [adres 1] ,
thans gedetineerd in PI Vught, PPC, te Vught.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 maart 2018, 10 september 2018, 28 maart 2019, 23 oktober 2019, 7 november 2019, 16 januari 2020 en 9 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
In verband met dit laatste merkt het hof het volgende op. De verdachte heeft, onder andere in zijn wrakingsverzoek, met stelligheid afstand genomen van zijn voormalige raadsman, mr. Korteling, en van hetgeen deze ter verdediging van de verdachte op de zitting van 23 oktober 2019 naar voren heeft gebracht. Het hof heeft aan de opvolgend raadsman, mr. Van Vliet, op de zitting van 9 juni 2020 gevraagd duidelijk te maken of en, zo ja, welke, verweren/standpunten die mr. Korteling op de zitting van 23 oktober 2019 had gevoerd/ingenomen, wenste te handhaven. Mr. Van Vliet heeft bij pleidooi alleen ten aanzien van de gevorderde TBS met dwangverpleging uitdrukkelijk verwezen naar de pleitnota van mr. Korteling. Voor het overige heeft hij zelf verweer gevoerd zonder zich uit te laten over de verweren en standpunten van mr. Korteling. Het hof beschouwt die verweren en standpunten dan ook als niet gehandhaafd en vindt in die verweren en standpunten hier en daar slechts aanleiding tot ambtshalve overwegingen.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak A onder 6 en in zaak B onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven vrijspraken. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Tenlasteleggingen
Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
zaak A:
1.hij op of omstreeks 04 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (op of aan een openbare weg, te weten het Vondelpark), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 5 euro, in elk geval van enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij verdachte en/of zijn mededader(s)
- ( in de Engelse taal) tegen voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd; we kunnen het op de harde of zachte manier oplossen, geef al jullie geld of wij pakken alles wat je hebt. Je telefoon, je portemonnee, je geld, in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (daarbij)
- zijn/hun verdachte's hand(en) in zijn/hun jaszak had(den) gestoken (waardoor bij voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] de indruk werd gewekt dat verdachte en/of zijn mededader(s) een wapen bij zich had(den) en/of van een wapen gebruik zou(den) maken.
2.hij op of omstreeks 4 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (op de openbare weg, te weten het Vondelpark), ter uitvoering van het door verdachte en/of een of meer zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf met het oogmerk om zich en/of wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te dwingen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) en/of een of meerdere goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval van enig goed en/of geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of andere dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
- naar voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] is/zijn toegegaan en/of (vervolgens)
- ( in de Engelse taal) tegen voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd; we kunnen het op de harde of zachte manier oplossen, geef al jullie geld of wij pakken alles wat je hebt. Je telefoon, je portemonnee, je geld, in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens) (daarbij)
- zijn/hun verdachte's hand(en) in zijn/hun jaszak heeft/hebben gestoken (waardoor bij voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] de indruk werd gewekt dat verdachte en/of zijn mededader(s) een wapen bij zich had(den) en/of van een wapen gebruik zou(den) maken.
3.hij op of omstreeks 30 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (op of aan een openbare weg, te weten het Vondelpark), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 400 euro, in elk geval van enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij verdachte en/of zijn mededader(s)
- ( in de Engelse taal) tegen voornoemde [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] heeft/hebben gezegd; "dat alle mannen in de groep hun geld moesten afstaan, anders zou iedereen in hun gezelschap in elk elkaar worden geslagen", in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking
en/of
(nadat voornoemde [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] hun portemonnee hadden gegeven)
"dat zij nog 5 minuten moesten blijven zitten en als zij hun telefoons zouden aanraken, dat zij alsnog in elkaar geslagen zouden worden en/of geweld zouden gebruiken", in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of (vervolgens) (daarbij)
- zijn/hun verdachte's hand(en) in zijn/hun broekzak had(den) gestoken (waardoor bij voornoemde [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] de indruk werd gewekt dat hij verdachte en/of zijn mededader(s) een wapen bij zich had(den) en/of van een wapen gebruik zou(den) maken).
4.hij op of omstreeks 28 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (op of aan een openbare weg, te weten het Vondelpark), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 9] en/of [benadeelde 1] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 410 euro, in elk geval van enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 9] en/of [benadeelde 1] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij verdachte en/of zijn mededader(s)
- ( in de Engelse taal) tegen voornoemde [slachtoffer 9] en/of [benadeelde 1] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11]
en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 14] heeft/hebben gezegd; "pas op sommige mensen worden hier in het park beroofd, nu zijn jullie degene die beroofd worden. Ik heb vrienden bij elke ingang van dit park die ons in de gaten houden, als jullie wegrennen of tegenwerken dan zal er iets gebeuren. Ik wil van jullie jullie geld", in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking.
5.hij op of omstreeks 28 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (op de openbare weg, te weten het Vondelpark), ter uitvoering van het door verdachte en/of een of meer zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf met het oogmerk om zich en/of wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 14] te dwingen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) en/of een of meerdere goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval van enig goed en/of geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 14] , in elk geval aan een ander of andere dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
- naar voornoemde [slachtoffer 9] en/of [benadeelde 1] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 14] is/zijn toegegaan en/of (vervolgens)
- ( in de Engelse taal) tegen voornoemde [slachtoffer 9] en/of [benadeelde 1] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 14] heeft/hebben gezegd; "pas op sommige mensen worden hier in het park beroofd, nu zijn jullie degene die beroofd worden. Ik heb vrienden bij elke ingang van dit park die ons in de gaten houden, als jullie wegrennen of tegenwerken dan zal er iets gebeuren. Ik wil van jullie jullie geld", in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking.
zaak B:
1.hij op of omstreeks 9 augustus 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [benadeelde 2] (in een hotelkamer) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft verdachte de deur van die hotelkamer gesloten en/of voornoemde [benadeelde 2] (hardhandig) tegen een muur geduwd en/of tegen voornoemde [benadeelde 2] gezegd dat als ze niet zou meewerken hij, verdachte, haar pijn zou doen, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of voornoemde [benadeelde 2] gekust en/of voornoemde [benadeelde 2] tegen het bed geduwd en/of een brandblusser, althans een (hard metalen) voorwerp gepakt en/of tegen voornoemde [benadeelde 2] gezegd dat als zij het niet zou doen hij, verdachte, haar zou slaan en/of haar gezicht zou verbouwen, althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking en/of zijn, verdachtes, penis, eenmaal of meermalen in de mond van voornoemde [benadeelde 2] geduwd en/of gebracht en/of voornoemde [benadeelde 2] met zijn, verdachtes, telefoon gefilmd (terwijl voornoemde [benadeelde 2] , hem, verdachte, moest pijpen) en/of tegen voornoemde [benadeelde 2] gezegd dat als zij naar de politie zou gaan hij, verdachte, het filmpje online zou zetten en/of voornoemde [benadeelde 2] (met kracht) in de borst geknepen en/of de broek van voornoemde [benadeelde 2] naar beneden getrokken en/of de keel van voornoemde [benadeelde 2] dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of zijn, verdachtes, penis, tegen de vagina van voornoemde [benadeelde 2] gedrukt en/of gehouden en/of een of meer vingers in de vagina van voornoemde [benadeelde 2] geduwd en/of gebracht.
3. primairhij op of omstreeks 08 februari 2017 te Almere, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een cel (E02) van penitentiaire inrichting Almere (gelegen aan de [adres 2] ), door een hoeslaken en/of een dekbedovertrek aan te steken met een aansteker, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die cel en/of die penitentiaire inrichting en/of voor de inboedel van die cel en/of die penitentiaire inrichting, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen die zich in die penitentiaire inrichting bevonden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was.
3. subsidiairhij op of omstreeks 08 februari 2017 te Almere, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een cel (E02) (van penitentiaire inrichting Almere) (gelegen aan de [adres 2] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan penitentiaire inrichting Almere, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
4. (gevoegde zaak 13-746026-17)
primair
hij op of omstreeks 08 februari 2017 te Almere, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 15] heeft mishandeld door eenmaal of meermalen in/tegen het gezicht, in elk geval op/tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 15] te spugen.
4. subsidiair
hij op of omstreeks 08 februari 2017 te Almere, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 15] in het openbaar en/of in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door in/tegen het gezicht, in elk geval op/tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 15] te spugen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep nog inhoudelijk aan de orde, zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Vrijspraak
Het hof zal de verdachte – evenals de rechtbank– vrijspreken van het in zaak B onder 4 primair tenlastegelegde, nu het hof dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Bewijsoverwegingen in zaak B feit 1
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de aan hem in zaak B onder 1 tenlastegelegde verkrachting op grond van het volgende. Er is gerede twijfel, nu de verklaringen van de aangeefster tegenstrijdig zijn en voor wat betreft de geweldshandelingen geen steun vinden in het dossier. De emotionele reactie van de aangeefster, zoals die is te zien op de camerabeelden van het [hotel] -hotel, kan veroorzaakt zijn door het feit dat de verdachte de aangeefster heeft gefilmd tijdens de orale penetratie dan wel door het feit dat zij teleurgesteld was dat het bij orale seks is gebleven en geen vaginale penetratie heeft plaatsgevonden. Het filmen door de verdachte duidt er hoe dan ook op dat het geen verkrachting was, want het is onaannemelijk dat iemand een door hem zelf gepleegde verkrachting filmt.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn, nu deze steun vinden in ander, zelfstandig bewijsmateriaal, te weten het filmpje op de telefoon van de verdachte waarop de aangeefster te zien is terwijl zij de verdachte aan het pijpen is, de voorwerpen die zijn aangetroffen in de hotelkamer van de verdachte (over welke voorwerpen de aangeefster heeft verklaard), de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de camerabeelden van het [hotel] -hotel, waarop de fysieke gemoedstoestand van de aangeefster na het voorval is te zien.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De verklaringen van de aangeefster zijn op essentiële onderdelen consistent en gedetailleerd. Bovendien vinden zij op relevante onderdelen (ook waar die niet direct zien op het tenlastegelegde, maar op de door de aangeefster geschetste context daarvan) bevestiging in ander bewijsmateriaal. Zo sluit haar verklaring dat de verdachte haar bedreigde met een rood- en zilverkleurig brandblusapparaat en dat zij – als gevolg van de diepte van verdachtes penis in haar mond – in zijn hotelkamer heeft overgegeven in een prullenbak (hetgeen niet duidt op zachtzinnig optreden van zijn kant) aan bij de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij een (slagroom)spuit in handen heeft gehad, bij de vondst in die hotelkamer van een rood- en zilverkleurige slagroomspuit en bij het daar aantreffen van een prullenbak met daarin op spuug lijkende substantie. Op de (kortdurende) opname van het pijpen van de verdachte door het slachtoffer wekt de verdachte een dwingende indruk. Voorts hebben de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] de aangeefster gezien vlak na het incident. Hun waarnemingen van de emotionele verwarring en paniek waarin de aangeefster verkeerde, sluiten aan bij de waarneming van het hof van de camerabeelden van het [hotel] -hotel die ter terechtzitting zijn bekeken. De aangeefster toont zich op die beelden onmiskenbaar schrikachtig, huilerig en zenuwachtig. Het hof acht niet aannemelijk dat deze emoties zijn veroorzaakt door het filmen van de aangeefster door de verdachte.
Nu de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar worden geacht en deze op wezenlijke onderdelen worden ondersteund door de overige bewijsmiddelen, acht het hof de tenlastegelegde verkrachting wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in zaak B onder 1, 3 primair en 4 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak A:
1.hij op 4 oktober 2016 te Amsterdam op een openbare weg, te weten het Vondelpark, met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 5 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, (in de Engelse taal) tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd: “We kunnen het op de harde of zachte manier oplossen, geef al jullie geld of wij pakken alles wat je hebt. Je telefoon, je portemonnee, je geld”, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
2.hij op 4 oktober 2016 te Amsterdam op de openbare weg, te weten het Vondelpark, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag en goederen van zijn gading, toebehorende aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , naar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] is toegegaan en (in de Engelse taal) tegen hen heeft gezegd: “We kunnen het op de harde of zachte manier oplossen, geef al jullie geld of wij pakken alles wat je hebt. Je telefoon, je portemonnee, je geld”, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en zijn, verdachte's, hand in zijn jaszak heeft gestoken, waardoor bij [slachtoffer 3] de indruk werd gewekt dat verdachte een wapen bij zich had.
3.hij op 30 september 2016 te Amsterdam op een openbare weg, te weten het Vondelpark, met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 5] respectievelijk [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, (in de Engelse taal) tegen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] heeft gezegd dat alle mannen in de groep hun geld moesten afstaan, anders zou iedereen in hun gezelschap in elkaar worden geslagen en, nadat [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] hun portemonnee hadden gegeven, dat zij nog 5 minuten moesten blijven zitten en als zij hun telefoons zouden aanraken, dat zij alsnog in elkaar geslagen zouden worden en/of geweld zou worden gebruikt, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en zijn, verdachte's, hand in zijn broekzak heeft gestoken, waardoor bij [slachtoffer 7] de indruk werd gewekt dat hij, verdachte, een wapen bij zich had.
4.hij op 28 september 2016 te Amsterdam op een openbare weg, te weten het Vondelpark, met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 9] en [benadeelde 1] en [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 9] respectievelijk [benadeelde 1] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, (in de Engelse taal) tegen [slachtoffer 9] en [benadeelde 1] en [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] heeft gezegd: “Pas op sommige mensen worden hier in het park beroofd, nu zijn jullie degenen die beroofd worden. Ik heb vrienden bij elke ingang van dit park die ons in de gaten houden, als jullie wegrennen of tegenwerken dan zal er iets gebeuren. Ik wil van jullie jullie geld”, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
5.hij op 28 september 2016 te Amsterdam op de openbare weg, te weten het Vondelpark, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] , naar [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] is toegegaan en vervolgens (in de Engelse taal) tegen [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] heeft gezegd: “Pas op sommige mensen worden hier in het park beroofd, nu zijn jullie degene die beroofd worden. Ik heb vrienden bij elke ingang van dit park die ons in de gaten houden, als jullie wegrennen of tegenwerken dan zal er iets gebeuren. Ik wil van jullie jullie geld”, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
zaak B:
1.hij op 9 augustus 2016 te Amsterdam door geweld en een andere feitelijkheid en door bedreiging met geweld [benadeelde 2] in een hotelkamer heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft verdachte de deur van die hotelkamer gesloten en [benadeelde 2] hardhandig tegen een muur geduwd en tegen [benadeelde 2] gezegd dat als ze niet zou meewerken hij haar pijn zou doen en [benadeelde 2] op het bed geduwd en een hard metalen voorwerp gepakt en tegen [benadeelde 2] gezegd dat als zij het niet zou doen hij haar zou slaan en haar gezicht zou verbouwen en zijn penis meermalen in de mond van [benadeelde 2] geduwd en [benadeelde 2] met zijn telefoon gefilmd terwijl [benadeelde 2] hem moest pijpen en tegen [benadeelde 2] gezegd dat als zij naar de politie zou gaan hij het filmpje online zou zetten en [benadeelde 2] met kracht in de borst geknepen en de broek van [benadeelde 2] naar beneden getrokken en de keel van [benadeelde 2] dichtgedrukt en zijn penis tegen de vagina van [benadeelde 2] gedrukt en een of meer vingers in de vagina van [benadeelde 2] geduwd.
3. primairhij op 8 februari 2017 te Almere opzettelijk brand heeft gesticht in een cel (E02) van penitentiaire inrichting Almere door een hoeslaken en een dekbedovertrek aan te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die cel en voor de inboedel van die cel te duchten was.
4. subsidiairhij op 8 februari 2017 te Almere opzettelijk [slachtoffer 15] in zijn tegenwoordigheid door een feitelijkheid heeft beledigd door in het gezicht van [slachtoffer 15] te spugen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Het in de zaak A onder 3 en 4 bewezenverklaarde levert telkens op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg, meermalen gepleegd.
Het in de zaak A onder 2 en 5 bewezenverklaarde levert telkens op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg, meermalen gepleegd.
Het in de zaak B onder 1 bewezenverklaarde levert op:
verkrachting.
Het in de zaak B onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het in de zaak B onder 4 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 tot en met 5 en in zaak B onder 1, 3 primair en 4 subsidiair bewezenverklaarde bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 tot en met 5 en in zaak B onder 1, 3 primair en 4 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging.
De raadsman (d.w.z. mr. Korteling, naar wiens pleidooi mr. Van Vliet heeft verwezen voor wat betreft het standpunt van de verdediging over de gevorderde TBS met dwangverpleging) heeft het hof verzocht af te zien van oplegging van TBS met dwangverpleging en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Over de verdachte zijn zes rapporten uitgebracht. In vier van deze rapporten hebben de deskundigen – naar aanleiding van onderzoeken waaraan de verdachte heeft meegewerkt – niet tot oplegging van TBS geadviseerd. Het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), waarin wel oplegging van TBS met dwangverpleging is geadviseerd, dient terzijde te worden geschoven omdat bij de onderzoekers onduidelijkheid is blijven bestaan over het gedrag van de verdachte, de mate van toerekening van de feiten aan de verdachte, het gevaar voor herhaling en zelfs over de conclusie en het advies. Het rapport is gebrekkig, niet goed gemotiveerd en incompleet. Daarentegen zijn de rapporten van [naam 1] en [naam 2] – alsmede die van [naam 3] en [naam 4] – wel duidelijk over de mate van toerekening van de delicten en het advies. De adviezen van deze deskundigen dienen te worden gevolgd. De verdachte heeft verklaard dat hij geen TBS-maatregel opgelegd wil krijgen, omdat hij niet zit te wachten op behandeling en alleen open staat voor hulpverlening bij praktische zaken. Gelet hierop zal geen invulling aan een TBS-maatregel kunnen worden gegeven en kan de kans op recidive in theorie, zoals toegelicht door deskundige [naam 1] ter terechtzitting in hoger beroep, zelfs toenemen.
In aanvulling hierop heeft mr. Van Vliet betoogd dat hij niet beschikt over de rapporten van [naam 3] en [naam 4] en dat deze rapporten in de onderhavige zaak niet bruikbaar zijn.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 7 november 2019 betoogd dat hij ‘per se’ TBS met dwangverpleging opgelegd wil krijgen. Op de terechtzitting van 9 juni 2020 is hij teruggekomen van dat standpunt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Gevangenisstraf
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een vijftal (pogingen tot) afpersingen, waarvan tal van buitenlandse toeristen het slachtoffer waren. Hij heeft zich op dermate bedreigende en intimiderende wijze jegens hen opgesteld dat de slachtoffers zich gedwongen voelden toe te geven aan zijn eisen; hun getalsmatige overmacht (ze bevonden zich meestal in groepjes) legde kennelijk onvoldoende gewicht in de schaal. Slachtoffers van dergelijke feiten ondervinden vaak nog lange tijd de psychische gevolgen van hetgeen hen is overkomen. De verdachte heeft zich daaraan weinig gelegen laten liggen. Hij was hem kennelijk slechts om geldelijk gewin te doen. Daarnaast veroorzaken dergelijke feiten onrust in de samenleving en versterken ze gevoelens van onveiligheid. De verdachte heeft (ter terechtzitting in hoger beroep) weliswaar erkend deze misdrijven te hebben gepleegd, maar hij heeft op geen enkele wijze laten zien dat hij de ernst en het laakbare van zijn handelen inziet.
Dit laatste geldt ook voor de door hem gepleegde brandstichting (in zijn cel) en belediging (van een P.I.-medewerker). Brandstichting is een zeer ernstig en gevaarlijk misdrijf. Met zijn grove belediging (door het slachtoffer in het gezicht te spugen) heeft hij het slachtoffer op bijzonder vernederende wijze bejegend. Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verkrachting van een jonge Amerikaanse vrouw die voor een korte vakantie in Amsterdam was. Hij heeft misbruik gemaakt van haar kwetsbare positie als alleenreizende en jonge toeriste in een voor haar onbekend land, heeft haar naar zijn hotelkamer gelokt en heeft haar gedwongen hem oraal te bevredigen. Zij heeft in grote angst verkeerd en zich vernederd gevoeld. Bovendien heeft hij haar tijdens het pijpen gefilmd met zijn telefoon, hetgeen haar heeft doen geloven dat het seksuele handelen waartoe zij werd gedwongen via internet voor iedereen zichtbaar zou worden. De verdachte heeft geen enkele waarde gehecht aan de impact die zijn forse schending van haar lichamelijke op haar zouden hebben. Het slachtoffer, dat ook in hoger beroep naar Nederland is gekomen om van haar spreekrecht gebruik te maken en dat op indringende wijze de impact van het gebeurde onder woorden heeft gebracht, zal de rest van haar leven de ingrijpende gevolgen van het handelen van de verdachte moeten ondervinden. De verdachte heeft op zich op de zittingen in hoger beroep respectloos betoond voor de gevoelens van het slachtoffer.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 juni 2020 is hij eerder veelvuldig wegens gewelds- en vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, onder andere tot gevangenisstraffen. De houding van de verdachte ten aanzien van de onderhavige misdrijven geeft geen enkele aanleiding te veronderstellen dat hij wil proberen in de toekomst af te zien van het plegen van strafbare feiten. Alles afwegende ligt dan ook geen andere straf dan gevangenisstraf – en wel van aanzienlijke duur – in de rede.
TBS met dwangverpleging
Over de persoon van de verdachte zijn diverse rapporten opgemaakt die zich in het dossier bevinden. Twee daarvan, de rapporten van de gedragsdeskundigen [naam 4] en [naam 3] , zijn van 2016 en niet opgemaakt in de onderhavige strafzaak, zodat het hof die buiten beschouwing laat.
Het hof heeft acht geslagen op de volgende rapporten:
- een rapport van 31 december 2018 van het Pieter Baan Centrum (PBC), opgemaakt door onder anderen [naam 5] , psychiater, en [naam 6] , GZ-psycholoog;
- een rapport van 8 mei 2019, opgemaakt door [naam 1] , psycholoog;
- een rapport van 17 mei 2019, opgemaakt door [naam 2] , psychiater;
- een aantal reclasseringsrapporten.
Het rapport van het PBC houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in:
Betrokkene heeft slechts beperkt medewerking verleend aan het onderzoek. Op basis van referenten, dossierinformatie en de gesprekken is echter wel een betrekkelijk uitgebreid beeld ontstaan van zijn levensgeschiedenis.
Betrokkene werd op zijn 15e gediagnosticeerd met een hechtingsstoornis en in die tijd stond zijn persoonlijkheidsontwikkeling onder druk. In de P.J.-rapportages in 2016 wordt nog steeds een hechtingsstoornis gesteld en ook een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline trekken. Door de jaren heen is een eenduidig beeld van betrokkenes gedrag beschreven, uitmondend in de diagnose van 2016. Aangezien betrokkene sindsdien geen behandeling heeft gehad, is aannemelijk dat deze diagnose nog geldend is.
Het patroon van instabiliteit en ernstig disfunctioneren op alle belangrijke levensgebieden rechtvaardigt de classificatie van de stoornis van een persoonlijkheidsstoornis. Aangezien echter in het huidige onderzoek niet de exacte karakteristieken van de persoonlijkheidsstoornis konden worden bepaald, wordt thans classificerend gesproken van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Voor het begrijpen van betrokkene is echter de subtiliteit van de onderliggende dynamiek die is voortgekomen uit de onveilige hechting meer van belang en meer zeggend dan de classificerende diagnose.
Aangezien betrokkene niet over de vermeende verkrachting bevraagd kon worden, zijn de vragen hierover, zoals die naar het bestaan van cognitieve vervormingen rondom seksualiteit, zijn beeld van vrouwen, seksualiteit als coping en de mogelijke fusie van agressie en seksualiteit blijven bestaan.
Ten aanzien van de tenlastegelegde afpersingen is waarschijnlijk sprake van licht verminderde toerekenbaarheid (op basis van een vijfpuntschaal). Ten aanzien van de verkrachting zijn verschillende scenario’s denkbaar. Het kan zijn dat sprake is van seksualiteit als coping van agressie waarbij agressie en frustratie geseksualiseerd worden uitgeleefd. Het kan ook zijn dat betrokkene in het contact met de aangeefster verkeerde verwachtingen kreeg en vervolgens werd afgewezen, waarna hij mogelijk in de bekende dynamiek terecht is gekomen van herhaald afgewezen worden en de self fullfilling prophecy (projectieve identificatie) heeft uitgereageerd. Hoewel dit feit meer passend lijkt in de beschreven dynamiek van afwijzing, is primair instrumentele opportunistische lustbeleving ook niet uit te sluiten.
Deze verschillende scenario’s maken dat verschillende dynamieken mogelijk zijn, en de mate van doorwerking van de beschreven pathologie ook kan verschillen van licht verminderd tot verminderd toerekenbaar.
Bij het spugen en brand stichten zou sprake zijn van verminderde toerekenbaarheid.
De dynamiek die betrokkene door zijn leven heen heeft laten zien, zal zich naar alle waarschijnlijkheid blijven herhalen als hij niet behandeld gaat worden. Dat maakt dat hij zijn leven niet adequaat zal kunnen organiseren, waardoor hij in dezelfde situatie zal blijven verkeren als ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Ondanks dat zijn intelligentie beschermend kan werken en betrokkene goodwill van anderen krijgt, zal de kans op herhaling hoog blijven. Aangezien er geen zicht is op de seksualiteitsbeleving van betrokkene en hij de verkrachting ontkent te hebben gepleegd, kan geen klinische risico-inschatting gedaan worden van het risico op seksueel grensoverschrijdend gedrag. Wanneer echter de risicotaxatie-instrumenten static-99R en stable-2007 bij de beoordeling worden betrokken en deze instrumenten worden gecombineerd, is sprake van een hoog recidiverisico.
Vanuit de vroege problematiek van een gestoorde hechting, resulterend in een dynamiek van positieve identificatie, is een langdurige behandeling noodzakelijk. Daarbij moet door vaste behandelaren langdurig in betrokkene geïnvesteerd worden. De beschreven dynamiek zal zich in de behandelsetting (bij herhaling) gaan voordoen, waardoor samenwerkingsrelaties heftig onder druk kunnen komen te staan en betrokkene tot bizar gedrag kan komen om anderen te dwingen op afstand te blijven. Bepaalde geneesmiddelen zouden betrokkene in enige mate rustiger en ontvankelijker kunnen maken, al is dit geen panacee voor zijn problematiek.
Bij TBS met voorwaarden zal betrokkene het contact afbreken en zich niet schikken naar de voorwaarden. Daardoor kunnen enkel binnen het kader van een TBS met dwangverpleging de omstandigheden gecreëerd worden waarbinnen bovenstaande behandeling vormgegeven kan worden.
Psychiater [naam 2] en psycholoog [naam 1] hebben de verdachte in het kader van een contra-expertise onderzocht. De verdachte heeft aan beide onderzoeken meegewerkt. [naam 2] en [naam 1] hebben in hun rapporten dezelfde stoornissen, zij het specifieker omschreven – als een reactieve hechtingsstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline trekken – bij de verdachte vastgesteld als de gedragsdeskundigen van het PBC. Ook zijn beide gedragsdeskundigen tot de conclusie gekomen dat deze stoornissen hooguit in verminderde mate in de tenlastegelegde feiten hebben doorgewerkt. Ten aanzien van de verkrachting hebben zij geadviseerd dit feit volledig aan de verdachte toe te rekenen. Mede op grond daarvan hebben [naam 2] en [naam 1] zich onthouden van een uitspraak over de kans op (specifieke) recidive. [naam 2] heeft geadviseerd een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. [naam 1] heeft niet geadviseerd tot begeleiding en/of behandeling in een strafrechtelijk kader, en heeft gesteld dat het zwaartepunt moet liggen bij praktische begeleiding en coaching van de verdachte na afloop van zijn detentie.
De standpunten van enerzijds [naam 1] en [naam 2] en anderzijds [naam 5] en [naam 6] van het PBC, lopen, zoals uit het voorgaande blijkt, uiteen waar het betreft de mate van toerekenbaarheid van de verkrachting, de risicotaxatie en de (advisering over de) afdoening van de zaak. Om die reden is [naam 1] ter terechtzitting in hoger beroep van 23 oktober 2019 als deskundige gehoord ( [naam 2] was toen verhinderd). Bij die gelegenheid heeft [naam 1] zich zeer kritisch uitgelaten over de bevindingen van het PBC voor wat betreft de door het PBC als hoog ingeschatte kans op herhaling en op het advies TBS met dwangverpleging op te leggen. Zakelijk weergegeven, komt zijn verklaring op het volgende neer:
Aangezien er geen aanwijzingen zijn voor seksuele problematiek bij de verdachte, is evenmin sprake van doorwerking daarvan, zodat de verkrachting, indien bewezen, volledig aan de verdachte kan worden toegerekend. Dat brengt mee dat geen voorspellingen kunnen worden gedaan over toekomstig seksueel strafbaar gedrag. De andersluidende conclusie van het PBC berust op een wankele basis omdat de voorspellende waarde van (de gebruikte) risicotaxatie-instrumenten betrekkelijk klein is, de verdachte aan het onderzoek in het PBC slechts beperkt heeft meegewerkt en het een kunstfout is dan toch te concluderen tot een hoog risico op seksueel overschrijdend gedrag.
[naam 1] heeft voorts benadrukt dat een (gedwongen) behandeling geen invloed heeft op het recidiverisico als een stoornis geen rol speelt bij het plegen van het strafbare feit, alsmede dat de verdachte enorme aversie heeft tegen behandelaars en dat een gedwongen kader bij de verdachte frustratie zal opwekken en het recidiverisico in theorie kan vergroten.
Op de terechtzitting van 9 juni 2020 zijn [naam 6] en [naam 5] als deskundigen gehoord. Zij hebben vooropgesteld te blijven bij hun standpunten over de doorwerking van de stoornissen van de verdachte in de tenlastegelegde feiten, het geschatte recidiverisico en het advies TBS met dwangverpleging op te leggen. Daaraan hebben zij, samengevat, het volgende toegevoegd:
Een seksuele stoornis is geen vereiste om tot de conclusie te komen dat een seksueel delict slechts in verminderde mate aan de dader kan worden toegerekend. Die verminderde toerekening kan evengoed gebaseerd zijn op een andersoortige stoornis. Verder sluiten de bevindingen in het rapport van [naam 1] over het functioneren van de verdachte – in het bijzonder de dynamiek waarbij angst, wantrouwen, verlating en krenkbaarheid een uitlokkende en bepalende rol spelen in zijn gedrag – aan bij die van het PBC en daarbij past verminderde toerekening van de verkrachting in plaats van volledige toerekening.
Het gebruik van de onderhavige risicotaxatie-instrumenten is al langere tijd gangbaar binnen het PBC, is conform de erkende wetenschappelijke inzichten en voldoet aan alle daaraan te stellen eisen.
Een gedwongen behandeling in het kader van TBS met dwangverpleging zal geen sinecure zijn, vanwege de weerstand van de verdachte tegen behandelaars en zijn gebrek aan ziekte-inzicht, maar een behandeling in een minder gedwongen kader heeft geen kans van slagen, terwijl het zeer noodzakelijk is dat aan de problematiek van de verdachte wordt gewerkt.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de verdachte ten tijde van de feiten leed aan een reactieve hechtingsstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline trekken. Voorts is het hof van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten aan de verdachte slechts in (licht) verminderde mate kunnen worden toegerekend. Dat geldt dus ook voor de in zaak B onder 1 bewezenverklaarde verkrachting. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van het advies van [naam 5] en [naam 6] op dit punt. Daarvoor is bovendien, zoals [naam 5] en [naam 6] hebben benadrukt, steun te vinden in het rapport van [naam 1] waar deze (voorafgaande aan zijn conclusies) heeft opgemerkt (p. 48-49 van zijn rapport):
De primaire hechtingsstoornis heeft ervoor gezorgd dat betrokkene verstrikt is gebleven in een primair egocentrische positionering en sterk antisociaal gekleurde levensvoering die in het teken staat van basaal wantrouwen, in het bijzonder jegens autoriteitsfiguren tegen wie hij zich structureel verzet, de afwezigheid van enige duurzame binding (met zijn eigen gevoelswereld en met de mensen om hem heen), een patroon van oppervlakkige, vluchtige (seksuele) contacten met vrouwen, overgevoeligheid voor krenking, miskenning en afwijzing die met iedere teleurstelling en vermeende miskenning geactiveerd wordt, het gebrek aan vorm, structuur en richting in zijn leven, de zelfoverschatting en morele vrijblijvendheid die met name geactiveerd wordt wanneer hij zich miskend, tekortgedaan en afgewezen voelt, en die bijdraagt aan de structurele opportunistische, antisociale keuzes die hij maakt om in het geïsoleerde leven dat hij leidt aan geld te komen.
De conclusie van [naam 1] dat de verdachte niet vanuit zijn pathologie werd belemmerd in zijn wils- en keuzevrijheid lijkt daar naar het oordeel van het hof haaks op te staan.
Voorts hebben [naam 5] en [naam 6] hun inschatting van het recidiverisico gemotiveerd onderbouwd en ook het hof is van mening dat de kans op herhaling aanzienlijk is. Het hof verwijst daarbij naar het al genoemde uittreksel uit de Justitiële Documentatie en aan het ogenschijnlijke gebrek aan inzicht bij de verdachte in het laakbare van zijn handelen. Het ontbreken van enig empathisch vermogen moet mogelijk worden toegeschreven aan zijn stoornis(sen), zodat hem daarvan moeilijk een verwijt kan worden gemaakt, maar dit doet aan het voorgaande niet af.
Daarnaast is komen vast te staan dat de verdachte niet ontvankelijk is voor hulp en behandeling en alleen open staat voor begeleiding indien hem dat op praktisch gebied dienstig is. De persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte maakt echter intensieve behandeling noodzakelijk. De ISD-maatregel of TBS met voorwaarden zijn (ook) naar het oordeel van het hof niet toereikend omdat de ISD-maatregel niet aansluit bij de aard van de problematiek van de verdachte en de verdachte niet in staat kan worden geacht zich te houden aan voorwaarden. In dit verband verwijst het hof naar de bemoeienis die de reclassering (blijkens de vele daarvan opgemaakte rapporten) heeft gehad met de verdachte, welke bemoeienis telkens afketste op de weerstand van de verdachte, die zich niet wilde of kon voegen naar enig kader van samenwerking op basis van gemaakte afspraken. Waar de reclassering aanvankelijk nog de ISD-maatregel als een geschikte sanctie zag voor de verdachte, is zij daar later van teruggekomen en heeft zij zich op het standpunt gesteld dat begeleiding/behandeling in een ambulant kader of in het kader van bijzondere voorwaarden geen reële optie meer was. Dat brengt mee dat alleen TBS met dwangverpleging als mogelijkheid resteert om de maatschappij adequaat te beveiligen en om de noodzakelijke behandeling van de verdachte vorm te geven. Anders dan de raadsman ziet het hof dan ook geen ruimte voor een minder verstrekkende sanctie.
Het hof stelt concluderend vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, Sr is voldaan: bij de verdachte was ten tijde van het begaan van de feiten sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, de door hem gepleegde afpersingen, verkrachting en brandstichting betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de algemene veiligheid van personen en goederen vereist oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De enkele omstandigheid dat, zoals namens de verdachte is betoogd, de beslissing tot plaatsing van de verdachte in het PBC op gebrekkige gronden zou hebben plaatsgevonden, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Verkrachting is een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet gemaximeerd is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 120 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.900,53 (vermeerderd met de wettelijke rente), bestaande uit
€ 6.900,53 aan materiële schade (welk bedrag in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep per abuis is aangeduid als € 6.953,00) en € 6.000 aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.900,53, waarvan
€ 6.000 aan immateriële schade. Het materieel gevorderde is toegewezen tot een bedrag van € 2.900,53, bestaande uit € 2.850,53 ter zake van reis- en verblijfkosten in eerste aanleg en € 50 aan communicatie-kosten. De rechtbank heeft de benadeelde partij in de vordering voor wat betreft de reis- en verblijfkosten in hoger beroep en de medische kosten (in de vordering samen begroot op € 4.000) niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering ten aanzien van de
- -
immateriële schade: € 6.000
- -
reis- en verblijfkosten in eerste aanleg: € 2.850,53
- -
communicatiekosten: € 50
Het oorspronkelijke bedrag ter zake van (o.a.) de reis- en verblijfskosten in hoger beroep is in de vordering thans bepaald op
- € 927,28, € 927,28, bestaande uit € 606,39 voor de kosten van de vlucht naar Nederland en € 320,89 voor overnachtingskosten.
Het hof begrijpt uit de schriftelijke toelichting op de vordering ter terechtzitting in hoger beroep, dat de benadeelde partij de vordering voor wat betreft de (niet nader gespecificeerde) medische kosten niet handhaaft.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep toegevoegd dat indien het hof de gevorderde reis-, verblijf- en communicatiekosten voor de procedures in eerste aanleg en hoger beroep niet beschouwt als schade in de zin van artikel 51f Sv, zij deze bedragen als proceskosten in de zin van artikel 592a Sv vergoed wil zien.
De advocaat-generaal heeft toewijzing van de gehele vordering geëist.
De raadsman (mr. Van Vliet) heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de gehele vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak van de tenlastegelegde verkrachting.
Het hof overweegt als volgt.
Het staat vast dat de verdachte, met het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde feit (de verkrachting), onrechtmatig jegens de benadeelde partij heeft gehandeld. Hij is uit dien hoofde dan ook aansprakelijk voor de schade die daardoor teweeg is gebracht.
Dit betreft in de eerste plaats de rechtstreeks geleden immateriële schade. De omvang van de gevorderde schade is niet betwist. Het hof zal deze naar billijkheid schatten op € 6.000, waarbij in het bijzonder is gelet op de omstandigheden dat de benadeelde partij:
- -
ten tijde van het feit slechts 20 jaren oud was en zich in een kwetsbare positie bevond, namelijk alleen op reis, in een voor haar onbekende stad en ver van huis;
- -
lange tijd in angst heeft verkeerd dat het vernederende filmpje dat de verdachte van haar had gemaakt openbaar zou worden;
- -
therapie heeft moeten volgen om te leren omgaan met de gevolgen die het feit voor haar heeft gehad;
- -
ten gevolge van het feit last heeft gehad van paniekaanvallen en nog altijd kampt met psychische problemen, slaapproblemen en wantrouwen jegens anderen.
Om te bevorderen dat deze schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
Met betrekking tot de materiële kosten – totaal € 3.827,81 – overweegt het hof dat dit geen schade betreft als bedoeld in artikel 51f Sv, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is in de vordering.
Nu deze kosten als proceskosten zijn te beschouwen, zal het hof het subsidiaire verzoek tot veroordeling van de verdachte in die kosten toewijzen.
Beslag
De rechtbank heeft de teruggave gelast van de kamersleutel aan het [hotel] te Amsterdam (goednummer 5263734). Voorts heeft de rechtbank de bewaring gelast ten behoeve van de rechthebbende van verschillende kledingstukken (goednummers 5234171, 5234174 en 5234331).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof dezelfde beslissingen neemt als de rechtbank.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag niet langer aan de orde is, nu de rechtbank daarover reeds heeft beslist.
Anders dan de raadsman en met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat een beslissing dient te worden genomen over de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen. Het hof zal teruggave gelasten van de kamersleutel (goednummer 5263734) aan het [hotel] hotel te Amsterdam. Ten aanzien van de kledingstukken is het hof van oordeel dat deze dienen te worden teruggegeven aan respectievelijk [benadeelde 2] (goednummers 5234171 en 5234174) en de verdachte (goednummer 5234331).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft (ook in hoger beroep) gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 augustus 2015 opgelegde voorwaardelijke een gevangenisstraf voor de duur van drie weken.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak A onder 6 en in de zaak B onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Spreekt de verdachte vrij van het in zaak B onder 4 primair tenlastegelegde.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak B onder 1, 3 primair en 4 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak B onder 1, 3 primair en 4 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de teruggave aan [hotel] Hotel van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven een sleutel (goednummer 5263734).
Gelast de teruggave aan [benadeelde 2] van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven kleding (goednummers 5234171 en 5234174).
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven kleding (goednummer 5234331).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in zaak A onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 120,00 (honderdtwintig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in zaak A onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 120,00 (honderdtwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 28 september 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 6.000 (zesduizend euro ) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 3.827,81.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.000 (zesduizend euro ) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 65 (vijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 9 augustus 2016.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 augustus 2015, parketnummer 13-712111-13, te weten van: gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. F.M.D. Aardema en mr. B. van der Werf, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 juni 2020.
mr. B. van der Werf is niet in staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]