Zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.1-2.7 en rov. 2.1-2.10 van het bestreden arrest van het hof Amsterdam van 22 december 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3578.
HR, 30-09-2022, nr. 21/01256
ECLI:NL:HR:2022:1332
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-09-2022
- Zaaknummer
21/01256
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1332, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑09‑2022; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2020:3578, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:77, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2022:77, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑01‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1332, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑05‑2021
- Vindplaatsen
JIN 2022/166 met annotatie van Rijswijk, M.C. van, Boer, J.A.G. de
NTHR 2022, afl. 6, p. 233
JBPr 2023/7 met annotatie van mr. P.B. Fritschy
NJ 2023/185 met annotatie van H.J. Snijders
JBPr 2023/7 met annotatie van mr. P.B. Fritschy
Uitspraak 30‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Arbitrage. Bedrog door achterhouden stukken. Ontdekking tijdens arbitrale procedure na tussenvonnis met bindende eindbeslissingen maar vóór einduitspraak in eerste aanleg. Verplichting arbiters beroep op bedrog te onderzoeken. Terugkomen van beslissingen in vonnis waartegen tussentijds arbitraal hoger beroep was ingesteld. Herroeping, art. 1068 lid 1 (oud) Rv. Strijd met de openbare orde, art. 1065 lid 1, onder e, (oud) Rv.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/01256
Datum 30 september 2022
ARREST
In de zaak van
[eiseres] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
hierna: [eiseres],
advocaten: R.P.J.L. Tjittes en H. Boom,
tegen
ELITE SYSTEMEN B.V.,gevestigd te Oss,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: Elite,
advocaat: M.A.J.G. Janssen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/13/635699 / HA ZA 17-973 van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2019 en 22 mei 2019;
het arrest in de zaak 200.261.836/01 van het gerechtshof Amsterdam van 22 december 2020.
[eiseres] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Elite heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor [eiseres] mede door C.A. Bosma en voor Elite mede door T.M. Subelack.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van [eiseres] hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.1.
(i) Tussen [eiseres] als hoofdaannemer en Elite als onderaannemer is een geschil gerezen over de levering en montage van systeemplafonds voor een nieuwbouwproject. In de overeenkomst tussen partijen was een arbitragebeding opgenomen.
(ii) In 2011 is Elite een procedure begonnen tegen [eiseres] bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw met een vordering tot betaling van haar eindfactuur. [eiseres] heeft in reconventie gesteld dat Elite aansprakelijk is voor vertragingsschade.
(iii) Bij arbitraal tussenvonnis van 11 december 2012 heeft het scheidsgerecht in eerste aanleg geoordeeld dat Elite niet aansprakelijk is voor vertraging. Het scheidsgerecht heeft daartoe overwogen dat tussen partijen vaststaat dat de vertraging door [A], de leverancier van Elite, is veroorzaakt, dat [A] als een door [eiseres] aangewezen leverancier moet worden aangemerkt en dat Elite het redelijkerwijs nodige heeft gedaan om [A] tot tijdige nakoming te bewegen.
(iv) [eiseres] heeft tegen het arbitraal tussenvonnis tussentijds arbitraal hoger beroep ingesteld. Bij arbitraal vonnis van 7 juli 2014 heeft het scheidsgerecht in hoger beroep de grieven van [eiseres] verworpen.
(v) Vervolgens heeft [eiseres] op grond van het achterhouden door Elite van feiten en stukken aan het scheidsgerecht in eerste aanleg verzocht terug te komen van de beslissingen dat tussen partijen vaststaat dat de vertraging door [A] is veroorzaakt en dat Elite het redelijkerwijs nodige heeft gedaan om [A] tot tijdige nakoming te bewegen.
(vi) Het scheidsgerecht in eerste aanleg heeft bij arbitraal eindvonnis van 15 oktober 2015 geoordeeld dat het geen aanleiding zag om terug te komen van deze beslissingen. Het heeft daartoe onder meer overwogen:
“De brief van 21 oktober 2010 werpt geen nieuw licht op het geschil zodanig dat daardoor een overweging voor heroverweging in aanmerking komt. Dat de leverancier in haar eigen brief meldt dat zij van mening is niet aansprakelijk te zijn voor vertraging, is op zich niet verrassend. Die eigen mededeling levert dan ook geen bewijs op van een feit, laat staan een nieuw feit. (...)
Arbiters hebben bij tussenvonnis overwogen dat uit de uitspraken van de leverancier tijdens die vergadering blijkt dat de leverancier organisatorische en productieproblemen had en zich niet aan de toegezegde levertijd van zes weken kon houden. Daarmee staat vast dat de leverancier vertraging heeft veroorzaakt. Enige vertraging aan de zijde van onderaanneemster heeft hoofdaanneemster daartegenover niet aannemelijk gemaakt. Uit het verslag van de vergadering blijkt met name niet dat de vertragingsoorzaken gelegen zijn in aan onderaanneemster te wijten oorzaken. Arbiters zien derhalve geen aanleiding terug te komen op hun overwegingen in het tussenvonnis.
(…) Ter zitting benadrukte hoofdaanneemster nog dat uit de brief van 21 oktober 2010 voor het eerst blijkt dat de leverancier niet verantwoordelijk is voor het inmeten en dat zij dat uitdrukkelijk van haar opdracht had uitgesloten. Arbiters zijn van oordeel dat daarin niets nieuws besloten ligt. (...) Voor zover hoofdaanneemster meende niet volledig op de hoogte te zijn van de inhoud van de contractuele relatie tussen onderaanneemster en de leverancier, had zij van de standaard uit kunnen gaan. De brief van 21 oktober 2010 meldt in dat opzicht niets bijzonders. (...) ”
(vii) [eiseres] heeft tegen deze uitspraak arbitraal hoger beroep ingesteld.
(viii) Bij arbitraal vonnis van 12 december 2016 heeft het scheidsgerecht in hoger beroep overwogen dat het scheidsgerecht in eerste aanleg niet kon terugkomen van beslissingen waartegen in het eerdere hoger beroep niet was gegriefd of die in dat eerdere hoger beroep waren bekrachtigd. In aansluiting daarop heeft het scheidsgerecht overwogen dat ook als mocht blijken dat Elite feiten en stukken heeft achtergehouden, dat niet tot heroverweging van onherroepelijke bindende eindbeslissingen kan leiden. Volgens het scheidsgerecht rest dan slechts de mogelijkheid van een verzoek tot herroeping op de voet van art. 1068 (oud) Rv.
(ix) De arbitrale vonnissen van 11 december 2012, 7 juli 2014, 15 oktober 2015 en 12 december 2016 worden hierna gezamenlijk aangeduid als de ‘arbitrale vonnissen’.
2.2.1
2.2.2
Het hof heeft de vordering tot herroeping afgewezen op de grond dat niet was voldaan aan het voor herroeping gestelde vereiste dat het achterhouden van stukken en feiten is ontdekt na afloop van de arbitrale procedure. In een overweging ten overvloede heeft het hof als onjuist bestempeld het oordeel van het scheidsgerecht in hoger beroep dat ook als mocht blijken dat Elite stukken en feiten heeft achtergehouden, slechts de mogelijkheid van een verzoek tot herroeping openstaat.2.
2.2.3
Het hof heeft zich met betrekking tot de vordering tot gedeeltelijke vernietiging onbevoegd verklaard en heeft de zaak in zoverre verwezen naar de rechtbank.3.
2.2.4
De rechtbank heeft de vordering tot vernietiging afgewezen. Zij heeft geoordeeld dat daargelaten of, indien sprake is van bedrog, dit op zichzelf ertoe kan leiden dat de arbitrale vonnissen in strijd zijn met de openbare orde en dit een grond voor vernietiging oplevert, niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van bedrog aan de zijde van Elite.
2.2.5
[eiseres] heeft hoger beroep ingesteld. Zij heeft onder meer aangevoerd dat de arbitrale vonnissen als gevolg van bedrog door Elite op onjuiste feiten zijn gebaseerd en daarom in strijd zijn met de openbare orde als bedoeld in art. 1065 lid 1, onder e, (oud) Rv.
2.2.6
Het hof heeft in het bestreden arrest4.het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft overwogen dat het verwijt dat Elite bedrog heeft gepleegd – indien juist – grond voor herroeping oplevert. Dat daardoor de arbitrale vonnissen op onjuiste feiten zijn gebaseerd, raakt – indien juist – op zichzelf niet de openbare orde en levert geen grond op voor vernietiging. (rov. 3.8)
3. Beoordeling van het middel
3.1
Onderdeel 2 van het middel voert in de eerste plaats aan dat het hof heeft miskend dat niet aan de vereisten voor herroeping op de voet van art. 1068 lid 1 (oud) Rv is voldaan omdat het bedrog al tijdens de arbitrale procedure is ontdekt. Het onderdeel betoogt voorts dat onjuist is het oordeel van het hof dat het niet de openbare orde raakt en dus geen grond voor vernietiging oplevert als de arbitrale vonnissen als gevolg van bedrog op onjuiste feiten zijn gebaseerd.
3.2.1
Bij de beoordeling van deze klachten dient het volgende tot uitgangspunt.
3.2.2
Herroeping kan ingevolge art. 1068 lid 1 (oud) Rv slechts plaatsvinden op de gronden (a) dat het vonnis geheel of ten dele berust op na de uitspraak ontdekt bedrog, door of met medeweten van de wederpartij in de arbitrale procedure gepleegd, (b) dat het vonnis geheel of ten dele berust op stukken die na de uitspraak vals blijken te zijn, of (c) dat een partij na de uitspraak stukken die op de beslissing van het scheidsgerecht van invloed zouden zijn geweest en door toedoen van de wederpartij zijn achtergehouden, in handen heeft gekregen. Deze gronden worden hierna gezamenlijk aangeduid als: bedrog.5.
3.2.3
Herroeping op grond van bedrog is blijkens de tekst van art. 1068 lid 1 (oud) Rv alleen mogelijk als het bedrog na de arbitrale procedure is ontdekt. Uit de strekking van de bepaling volgt dat het erom gaat of het bedrog redelijkerwijs nog in de arbitrale procedure aan de orde had kunnen worden gesteld.
3.2.4
Als een arbitraal vonnis tot stand is gekomen onder invloed van bedrog, kan dat grond opleveren voor het oordeel dat het vonnis, of de wijze waarop het vonnis tot stand kwam, in strijd is met de openbare orde zoals bedoeld in art. 1065 lid 1, onder e, (oud) Rv. Een partij kan in een vernietigingsprocedure dus op deze grond vernietiging van een arbitraal vonnis vorderen.6.
Als bedrog tijdens een arbitrale procedure wordt ontdekt in een zodanig stadium dat dit redelijkerwijs nog aan de arbiters kan worden voorgelegd, geldt als uitgangspunt evenwel dat de partij die daarbij belang heeft het bedrog in de arbitrale procedure aan de orde moet stellen. Arbiters zijn in zodanig geval immers gehouden het beroep op bedrog op juistheid te onderzoeken, ook indien dat beroep wordt gedaan nadat al een tussenvonnis is gewezen.7.Dat geldt ook indien het gaat om beslissingen in een tussenvonnis waartegen eerder tussentijds arbitraal hoger beroep is ingesteld. Laat die partij dat na, dan kan het gestelde bedrog in beginsel niet alsnog in een vernietigingsprocedure aan de orde worden gesteld.
3.2.5
Indien een partij in een arbitrale procedure stelt dat zij na een tussenvonnis stukken in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij zijn achtergehouden en dat de inhoud daarvan op de beslissing van het scheidsgerecht van invloed zou zijn geweest, zal zij de bedoelde stukken in het geding moeten brengen. Als arbiters het beroep op bedrog na beoordeling van deze stukken hebben verworpen, kan niet na beëindiging van de arbitrale procedure op dezelfde grond vernietiging worden gevorderd. In dat geval kan immers niet meer worden gezegd dat de arbitrale beslissing onder invloed van het achterhouden van stukken tot stand is gekomen en kan op die grond van strijd met de openbare orde geen sprake zijn.
3.3.1
Het volgens [eiseres] door Elite gepleegde bedrog bestaat erin dat Elite stukken heeft achtergehouden. Dat heeft [eiseres] tijdens de arbitrale procedure ontdekt. Onderdeel 2 klaagt in het licht van hetgeen hiervoor in 3.2.3 en 3.2.4 is overwogen terecht dat het hof dit heeft miskend en ten onrechte heeft aangenomen dat herroeping mogelijk was. De beslissing van het hof wordt echter zelfstandig gedragen door zijn oordeel dat de openbare orde niet in het geding is. Dat oordeel, dat kennelijk niet is bedoeld in de algemene zin die het onderdeel veronderstelt, is juist. De volgens [eiseres] door Elite achtergehouden stukken zijn ingebracht in de arbitrale procedure (zie hiervoor in 2.1 onder (v)) en door arbiters beoordeeld, waarmee niet meer kan worden gezegd dat de arbitrale beslissing onder invloed van het achterhouden van de stukken tot stand is gekomen (zie hiervoor in 3.2.5).
3.3.2
Het oordeel van het scheidsgerecht in zijn eindvonnis dat de volgens [eiseres] door Elite achtergehouden stukken geen nieuw licht op de zaak werpen en dat het geen aanleiding ziet om terug te komen van de in het tussenvonnis gegeven beslissingen (zie hiervoor in 2.1 onder (vi)) berustte niet op het gestelde achterhouden van stukken, maar op de waardering van die stukken door het scheidsgerecht. Die waardering raakt niet aan de openbare orde. Dat het scheidsgerecht in hoger beroep de desbetreffende beslissing van het scheidsgerecht in eerste aanleg niet in tweede instantie heeft beoordeeld, op de onjuiste processuele grond dat het scheidsgerecht in eerste aanleg niet kon terugkomen van beslissingen uit het tussenvonnis waartegen eerder tussentijds arbitraal hoger beroep was ingesteld (zie hiervoor in 3.2.4), maakt dat niet anders.
3.4
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.1 en 3.3.2 is overwogen, kan het oordeel van het hof dat het vonnis van de rechtbank, waarbij de vordering tot vernietiging is afgewezen, moet worden bekrachtigd, in stand blijven, ondanks de slagende klachten van onderdeel 2.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Elite begroot op € 916,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiseres] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.E. du Perron, S.J. Schaafsma, F.R. Salomons en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 30 september 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑09‑2022
Gerechtshof Amsterdam 12 juni 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1941.
Gerechtshof Amsterdam 29 augustus 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3507.
Gerechtshof Amsterdam 22 december 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3578.
HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1645, rov. 5.1.7.
HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1645, rov. 5.1.8.
Vgl. voor herroeping HR 20 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6207, rov. 5.7.
Conclusie 28‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Arbitrage. Bedrog in arbitrage? Vernietiging arbitrale beslissing op grond van art. 1065, lid 1, onder e, (oud) Rv; strijd met fundamentele beginselen van procesrecht (hoor en wederhoor)?; ambtshalve toetsing?
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01256
Zitting 28 januari 2022
CONCLUSIE
P. Vlas
In de zaak
[eiseres] B.V.
(hierna: [eiseres] )
tegen
Elite Systemen B.V.
(hierna: Elite)
1. Inleiding
1.1
Deze zaak heeft betrekking op de vernietiging van arbitrale vonnissen van de Raad van Arbitrage voor de Bouw (thans: de Raad van Arbitrage voor bouwgeschillen) wegens strijd met de openbare orde als bedoeld in art. 1065 lid 1, onder e, (oud) Rv. In het bijzonder rijst de vraag of het hof terecht heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat de arbitrale vonnissen als gevolg van bedrog op onjuiste feiten zijn gebaseerd – indien juist – op zichzelf niet de openbare orde raakt en aldus geen grond voor vernietiging oplevert.
1.2
Deze zaak wordt nog door het oude arbitragerecht beheerst, te weten door de bepalingen van het Vierde Boek (‘Arbitrage’) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals die hebben gegolden tot aan de invoering van de Wet modernisering Arbitragerecht op 1 januari 2015.1.In deze conclusie wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar het oude recht. Voor zover het betreft de vernietigings- en herroepingsgronden van respectievelijk art. 1065 Rv en art. 1068 Rv, verschillen deze niet of nauwelijks van het huidige recht.
2. Feiten en procesverloop
2.1
In cassatie kan, kort samengevat, van het volgende worden uitgegaan.2.Tussen [eiseres] als hoofdaannemer en Elite als onderaannemer is een geschil gerezen over de levering en montage van systeemplafonds voor een nieuwbouwproject. In de overeenkomst tussen partijen was een arbitragebeding opgenomen.
2.2
In 2011 is Elite een procedure gestart tegen [eiseres] bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw met een vordering tot betaling van haar eindfactuur. [eiseres] heeft in reconventie Elite aansprakelijk gesteld voor vertragingsschade.
2.3
Bij arbitraal tussenvonnis van 11 december 20123.heeft het scheidsgerecht in eerste aanleg aansprakelijkheid van Elite voor vertraging afgewezen. Het scheidsgerecht heeft daartoe overwogen dat tussen partijen vaststaat dat de vertraging door [A] , de leverancier van Elite, is veroorzaakt, dat [A] als een door [eiseres] aangewezen leverancier moet worden aangemerkt en dat Elite het redelijkerwijs nodige had gedaan om [A] tot tijdige nakoming te bewegen.
2.4
[eiseres] heeft arbitraal hoger beroep ingesteld. Bij arbitraal vonnis van 7 juli 20144.heeft het scheidsgerecht in hoger beroep de grieven van [eiseres] verworpen.
2.5
Vervolgens heeft [eiseres] op grond van het achterhouden door Elite van feiten en stukken, aan het scheidsgerecht in eerste aanleg verzocht terug te komen van de beslissingen dat tussen partijen vaststaat dat de vertraging door [A] is veroorzaakt en dat Elite het redelijkerwijs nodige had gedaan om [A] tot tijdige nakoming te bewegen. Het scheidsgerecht heeft bij arbitraal eindvonnis van 15 oktober 20155.overwogen geen aanleiding te zien om terug te komen van deze beslissingen.
2.6
[eiseres] heeft tegen deze uitspraak arbitraal hoger beroep ingesteld en het scheidsgerecht in hoger beroep gevraagd terug te komen van voornoemde beslissingen. Bij arbitraal vonnis van 12 december 20166.heeft het scheidsgerecht in hoger beroep overwogen dat het scheidsgerecht in eerste aanleg niet kon terugkomen van beslissingen – zoals hier het geval – waartegen in het eerdere hoger beroep niet was gegriefd of die in dat eerdere hoger beroep waren bekrachtigd. In aansluiting daarop – en kennelijk ten overvloede – heeft het scheidsgerecht overwogen dat ook als mocht blijken dat Elite feiten en stukken heeft achtergehouden, dat niet tot heroverweging van onherroepelijke bindende eindbeslissingen kan leiden. Volgens het scheidsgerecht rest dan slechts de mogelijkheid van een verzoek tot herroeping op de voet van art. 1068 Rv.
2.7
De arbitrale vonnissen van 11 december 2012, 7 juli 2014, 15 oktober 2015 en 12 december 2016 worden hierna gezamenlijk aangeduid als de ‘arbitrale vonnissen’.
2.8
2.9
Bij arrest van 29 augustus 20177.heeft het hof zich met betrekking tot de vordering tot gedeeltelijke vernietiging onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de rechtbank Amsterdam.
2.10
Bij arrest van 12 juni 20188.heeft het hof de vordering tot herroeping afgewezen op de grond dat niet was voldaan aan het voor herroeping gestelde vereiste van ontdekking van het achterhouden van stukken en feiten ná de arbitrale procedure. In een overweging ten overvloede heeft het hof het oordeel van het scheidsgerecht in hoger beroep als fout bestempeld dat ook als mocht blijken dat Elite stukken en feiten heeft achtergehouden, slechts de mogelijkheid van een verzoek tot herroeping open staat.
2.11
Na verwijzing door het hof op de voet van het arrest van 29 augustus 2017, heeft de rechtbank bij vonnis van 22 mei 2019 de vordering tot vernietiging afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat afgezien van de vraag of, indien sprake is geweest van bedrog, dit op zichzelf ertoe kan leiden dat de arbitrale vonnissen in strijd zijn met de openbare orde en dit een grond voor vernietiging oplevert, niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van bedrog aan de zijde van Elite (rov. 4.3).
2.12
[eiseres] heeft hoger beroep ingesteld. In de tweede grief heeft [eiseres] aangevoerd dat de arbitrale vonnissen als gevolg van bedrog door Elite op onjuiste feiten zijn gebaseerd en daarom in strijd zijn met de openbare orde als bedoeld in art. 1065 lid 1, onder e, Rv.
2.13
Bij arrest van 22 december 2020 heeft het hof het vonnis bekrachtigd. Het hof heeft overwogen dat het verwijt dat Elite bedrog heeft gepleegd – indien juist – grond voor herroeping oplevert. Dat daardoor de arbitrale vonnissen op onjuiste feiten zijn gebaseerd, raakt – indien juist – op zichzelf niet de openbare orde en levert geen grond op voor vernietiging (rov. 3.8).
2.14
[eiseres] heeft (tijdig) beroep in cassatie ingesteld. Elite heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. Beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten, gevolgd door re- en dupliek.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het middel bestaat, na een korte inleiding, uit drie klachten. De klachten 1 en 2 zijn gericht tegen rov. 3.7 en 3.8 van het bestreden arrest, die als volgt luiden:
‘3.7. Grief 2 strekt tot betoog dat Elite door het achterhouden van feiten en stukken bedrog heeft gepleegd, dat daardoor de arbitrale vonnissen op onjuiste feiten zijn gebaseerd en die vonnissen mitsdien in strijd zijn met de openbare orde (artikel 1065 lid 1 sub e. Rv (oud) en daarom vernietigbaar zijn.
3.8. Het verwijt dat Elite bedrog heeft gepleegd, levert – indien juist – grond op voor herroeping (artikel 1068 lid 1 Rv (oud). Dat daardoor de vonnissen op onjuiste feiten zijn gebaseerd, raakt – indien juist – op zichzelf niet de openbare orde en levert dus geen grond op voor vernietiging. Grief 2 heeft evenmin succes.’
3.2
De eerste klacht valt in drie onderdelen uiteen en betoogt dat het hof de devolutieve werking van het hoger beroep heeft miskend, evenals de plicht tot ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden.
3.3
Onderdeel 1.1 klaagt dat het hof de devolutieve werking van het hoger beroep heeft miskend. Het hof had de stelling van [eiseres] moeten behandelen dat de arbitrale vonnissen in strijd zijn met de openbare orde, omdat de appelarbiters fundamentele beginselen van procesrecht zouden hebben geschonden. Het onderdeel betoogt dat de appelarbiters in hun vonnis van 12 december 2016 hun plicht tot waarheidsvinding en het beginsel van hoor en wederhoor hebben veronachtzaamd, omdat zij het beroep op bedrog van [eiseres] niet inhoudelijk hebben beoordeeld. De rechtbank heeft zich in haar vonnis van 22 mei 2019 niet over deze stelling uitgelaten, terwijl [eiseres] deze stelling in hoger beroep niet heeft prijsgegeven, aldus het onderdeel.
3.4
De rechtbank heeft zich in rov. 4.3 van het vonnis van 22 mei 2019 uitgelaten over de stelling van [eiseres] dat Elite in de arbitrageprocedure bedrog heeft gepleegd, waardoor onjuiste feiten aan de arbitrale vonnissen ten grondslag zijn gelegd en deze vonnissen in strijd zouden zijn met de openbare orde. De rechtbank heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van bedrog. Door Elite is het verweer gevoerd dat de brief van 15 december 2010 die Elite volgens [eiseres] heeft achtergehouden een brief betreft die aan [eiseres] is gericht, zodat het op de weg van [eiseres] had gelegen om die brief in het geding te brengen en dat niet valt in te zien dat Elite bedrog heeft gepleegd door die brief niet in het geding te brengen. In hoger beroep heeft [eiseres] in de tweede grief betoogd dat Elite door het achterhouden van feiten en stukken bedrog heeft gepleegd, waardoor de arbitrale vonnissen op onjuiste feiten zijn gebaseerd en daarmee in strijd zijn met de openbare orde. Het hof heeft deze grief in rov. 3.8 verworpen. Het onderdeel klaagt dat het hof op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep niet slechts had moeten ingaan op de kwestie of de arbitrale vonnissen als gevolg van het vermeende bedrog van Elite in strijd zijn met de openbare orde, maar óók op de stelling van [eiseres] dat de appelarbiters fundamentele beginselen van procesrecht hebben geschonden.
3.5
De vraag rijst of het hof uit de door [eiseres] in eerste aanleg ingenomen stellingen had kunnen en/of moeten begrijpen dat [eiseres] de vernietiging van de arbitrale vonnissen (mede) heeft gegrond op strijd met de openbare orde als bedoeld in art. 1065 lid 1, onder e, Rv wegens schending van fundamentele beginselen van procesrecht. Vooropgesteld moet worden dat de omvang en de grondslag van een vordering of verweer en de uitleg van processtukken, waaronder de strekking, de reikwijdte en de mate van onderbouwing van een stelling of verweer, zijn voorbehouden aan de feitenrechter. Het oordeel van de feitenrechter daarover kan in cassatie slechts op begrijpelijkheid worden onderzocht.9.
3.6
In nr. 25 van de dagvaarding heeft [eiseres] betoogd dat de omstandigheid dat zij is gebonden aan een beslissing die berust op bedrog en het achterhouden van stukken in strijd is met de openbare orde. [eiseres] heeft in dit verband verwezen naar ‘een fundamenteel uitgangspunt van procesrecht’ en ‘het belang van waarheidsvinding’. Vervolgens heeft [eiseres] in nr. 26 van de dagvaarding – waarnaar in de processtukken in cassatie10.is verwezen ter ondersteuning van haar stelling – het volgende betoogd:
‘Het wezenlijke belang van het voorkomen van beslissingen die berusten op bedrog en/of het achterhouden van stukken (in de woorden van Giessen: “onwaarheid” Asser Procesrecht I (Algemene beginselen van procesrecht), nr. 85) en de rol van art. 1068 Rv, wordt ook door de Hoge Raad onderkend. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 juni 2003, NJ 2004, 569 (Waterschappen/Milieutech Beheer) op grond van hetzelfde fundamentele kenmerk van ons procesrecht expliciet geoordeeld dat als het bedrog al tijdens de procedure kenbaar wordt, de rechter moet terugkomen op eerdere bindende eindbeslissing. Het oordeel van arbiters is hiermee lijnrecht in strijd: zij hebben geweigerd om in lijn met HR 20 juni 2003, NJ 2004, 569 (Waterschappen/Milieutech Beheer) het standpunt van [eiseres] dat sprake is van bedrog en het achterhouden van stukken door Elite, inhoudelijk te behandelen en hiermee de inhoudelijke beoordeling definitief onmogelijk gemaakt. Op grond van de letterlijke tekst van art. 1068 Rv is herroeping vanwege tijdens de procedure ontdekt bedrog of achtergehouden stukken immers niet meer mogelijk.’
3.7
Kennelijk heeft het hof nr. 26 van de dagvaarding niet zo begrepen dat [eiseres] daarin heeft betoogd dat de arbitrale vonnissen, bij wijze van zelfstandige grond, ook voor vernietiging in aanmerking komen omdat de appelarbiters fundamentele beginselen van procesrecht zouden hebben geschonden. Ook uit nr. 28 van de dagvaarding, waarin [eiseres] haar stellingen heeft samengevat, blijkt de verwevenheid van die stellingen, waar is opgemerkt dat de regel uit het arrest van de Hoge Raad van 20 juni 200311.dient te prevaleren ‘gezien het fundamentele beginsel dat een partij niet gebonden mag zijn aan een beslissing die berust op bedrog en/of het achterhouden van stukken door zijn wederpartij’. Daaropvolgend heeft [eiseres] geconcludeerd dat het achterwege laten van een inhoudelijke beoordeling van het door [eiseres] gestelde bedrog en achterhouden van stukken door Elite strijd oplevert met de openbare orde.
3.8
Ook uit de rest van het procesdossier blijkt niet, althans niet op ondubbelzinnige wijze, dat [eiseres] de stelling dat de appelarbiters fundamentele beginselen van procesrecht zouden hebben geschonden, zelfstandig aan haar vordering tot vernietiging ten grondslag heeft willen leggen. Zo heeft [eiseres] tijdens de comparitie van 15 april 2019 verwezen naar nrs. 24 t/m 28 van de dagvaarding met de algemene opmerking dat van strijd met de openbare orde sprake is, omdat ‘de door bedrog en het achterhouden van feiten tot stand gekomen bindende eindbeslissingen in [het arbitraal vonnis van 11 december 2012, A-G] in stand zijn gebleven’.12.De rechtbank heeft tijdens de comparitie de vraag gesteld of bedrog ten grondslag wordt gelegd aan de stelling dat de arbitrale vonnissen in strijd zijn met de openbare orde, waarop [eiseres] heeft verklaard dat er ‘sprake [is] van een procesrechtelijke fout van arbiters’ en dat ‘de vonnissen zijn gebaseerd op een onjuist feitencomplex’ zodat de arbiters ‘hadden moeten terugkomen op de eerdere beslissing’.13.
3.9
Uit deze door [eiseres] in de feitelijke instanties ingenomen stellingen valt geen zelfstandige grond voor vernietiging wegens strijd met de openbare orde wegens schending van fundamentele beginselen van procesrecht, te ontwaren. Dit geldt temeer voor zover [eiseres] meent dat in dit verwijt een schending van het beginsel van hoor en wederhoor ligt besloten, aangezien [eiseres] dit in het geheel niet in de processtukken heeft toegelicht.
3.10
Onderdeel 1.1 stuit op het voorgaande af.
3.11
Onderdeel 1.2 betoogt dat het oordeel van het hof in rov. 3.7 en 3.8 onbegrijpelijk is of onvoldoende gemotiveerd. Volgens het onderdeel is het hof niet ingegaan op de essentiële stelling van [eiseres] dat het oordeel van de appelarbiters in het vonnis van 12 december 2016 in strijd is met fundamentele beginselen van procesrecht, zoals de plicht tot waarheidsvinding en het beginsel van hoor en wederhoor.
3.12
In het algemeen is van een voor cassatie vatbaar motiveringsgebrek sprake indien de feitenrechter heeft nagelaten een stelling van een van de partijen te behandelen die, indien juist, waarschijnlijk tot een andere beslissing omtrent toe- of afwijzing van de vordering zou hebben geleid.14.In ieder geval is vereist dat de stelling voldoende duidelijk en onderbouwd is gepresenteerd. Volgens vaste rechtspraak behoeft de rechter niet op alle door de procespartijen ter ondersteuning van hun standpunt aangevoerde stellingen en argumenten in te gaan.15.Bij de bespreking van onderdeel 1.1 heb ik uiteengezet, dat uit nr. 25 t/m 28 van de dagvaarding volgt dat de genoemde stelling van [eiseres] zowel qua inhoud als wijze van presentatie, nauw verweven is met de stelling van [eiseres] dat de arbitrale vonnissen in strijd zijn met de openbare orde omdat zij als gevolg van bedrog op onjuiste feiten zijn gebaseerd. Het hof heeft, evenals de rechtbank, deze stelling behandeld en verworpen. Van het passeren van een essentiële stelling is geen sprake, zodat het onderdeel faalt.
3.13
Onderdeel 1.3 klaagt dat het hof heeft verzuimd om op de voet van art. 25 Rv ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen. Volgens het onderdeel had het hof moeten beoordelen of sprake is van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor door de appelarbiters omdat zij het beroep op bedrog van [eiseres] niet inhoudelijk hebben beoordeeld, terwijl zij daartoe wel waren gehouden op grond van het arrest van de Hoge Raad van 20 juni 2003.16.
3.14
Volgens de klacht had het hof ambtshalve art. 1065 lid 1, onder e, Rv moeten toepassen, omdat de appelarbiters het fundamentele recht op hoor en wederhoor hebben geschonden. Het is vaste rechtspraak dat de rechter bij zijn onderzoek of er grond voor vernietiging bestaat terughoudendheid moet betrachten. Een vernietigingsprocedure mag immers niet worden gebruikt als een verkapt hoger beroep, aangezien het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging meebrengt dat de rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen.17.Ook art. 1065 lid 1, onder e, Rv moet naar zijn aard met terughoudendheid worden toegepast, zelfs indien sprake is van strijd met de beginselen van een goede procesorde.18.Voor terughoudendheid is echter geen plaats wanneer moet worden geoordeeld dat bij de totstandkoming van het arbitrale vonnis is gehandeld in strijd met het fundamentele recht van hoor en wederhoor.19.Blijkens de rechtspraak gaat het hier om sprekende gevallen, waarin procespartijen in de arbitrale procedure geen gelijke kansen hebben gekregen om hun standpunten te verdedigen.20.In de MvT bij art. 19 Rv, waarin het beginsel van hoor en wederhoor sinds 2002 is gecodificeerd en waaraan art. 1036 lid 2 Rv is ontleend21., heeft de wetgever opgemerkt dat de verplichting van de rechter om met het door partijen aangevoerde in zijn beslissing rekening te houden en daarvan rekenschap af te leggen vooral ligt besloten in art. 23, 24 en 30 Rv.22.
3.15
Gezien deze, mede door de wetgever geconstateerde, nauwe samenhang tussen het beginsel van hoor en wederhoor en de verdisconteringsplicht, zou kunnen worden betoogd dat het beginsel van hoor en wederhoor in het algemeen, en het recht op rechterlijk gehoor in het bijzonder, méér omvat dan alleen het recht om in een procedure een standpunt naar voren te brengen en toe te lichten.23.Dit betekent echter niet dat het beginsel van hoor en wederhoor wordt geschonden in het geval dat een beroep op tijdens de arbitrage ontdekt bedrog niet inhoudelijk wordt beoordeeld door het scheidsgerecht. Uit het oordeel van het appelscheidsgerecht dat het scheidsgerecht in eerste aanleg niet kon terugkomen van in hoger beroep bekrachtigde bindende eindbeslissingen en van bindende eindbeslissingen waartegen niet was gegriefd, blijkt immers dat het appelscheidsgerecht het beroep van [eiseres] op bedrog heeft ‘gehoord’ en verdisconteerd in zijn beoordeling. Hoewel het appelscheidsgerecht het beroep op bedrog niet op materiële juistheid heeft beoordeeld, heeft het desalniettemin het beroep op bedrog behandeld op procedurele gronden.24.Het niet inhoudelijk beoordelen van het beroep op bedrog levert geen schending van het beginsel van hoor en wederhoor op, die aanleiding zou kunnen geven tot vernietiging van de arbitrale vonnissen op de voet van art. 1065 lid 1, onder e, Rv. Er bestond dan ook geen verplichting voor het hof ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen, zodat onderdeel 1.3 faalt.
3.16
De tweede klacht valt in drie onderdelen uiteen en heeft specifiek betrekking op rov. 3.8 van het bestreden arrest. Het hof heeft daarin overwogen dat het verwijt dat Elite bedrog heeft gepleegd – indien juist – grond voor herroeping in de zin van art. 1068 lid 1 Rv oplevert en dat de omstandigheid dat daardoor de arbitrale vonnissen op onjuiste feiten zijn gebaseerd – indien juist – op zichzelf niet de openbare orde raakt en grond voor vernietiging vormt.
3.17
Onderdeel 2.1 voert aan dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het bedrog van Elite tijdens de arbitrale procedure is ontdekt en dus niet voor herroeping op de voet van art. 1068 lid 1 Rv in aanmerking komt. Herroeping vereist immers dat het bedrog na de arbitrale procedure is ontdekt.
3.18
Het onderdeel klaagt op zichzelf terecht dat het hof heeft miskend dat het beweerdelijk door Elite gepleegde bedrog geen grond voor herroeping in de zin van art. 1068 Rv oplevert, omdat het vermeende bedrog tijdens de arbitrage is ontdekt. Dat het bedrog tijdens de arbitrage is ontdekt, staat in cassatie tussen partijen vast.25.In de herroepingsprocedure is dit ook vastgesteld door het hof Amsterdam in zijn arrest van 12 juni 201826.en in de onderhavige procedure door het hof onderkend in rov. 2.5 van het bestreden arrest. Toch kan de klacht niet tot cassatie leiden, aangezien de bestreden overweging niet dragend is voor het verwerpen van de tweede grief van [eiseres] en de bekrachtiging van het vonnis van 22 mei 2019 waarin de vordering tot (gedeeltelijke) vernietiging is afgewezen. Uit rov. 3.8 van het bestreden arrest blijkt dat de verwerping van de tweede grief van [eiseres] evenzeer is gebaseerd op het oordeel van het hof dat de omstandigheid dat de vonnissen (door het bedrog) op onjuiste feiten zijn gebaseerd – indien juist – op zichzelf niet de openbare orde raakt en geen grond voor vernietiging oplevert.
3.19
Onderdeel 2.2 betoogt subsidiair dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is, omdat niet valt in te zien waarom in dit geval de omstandigheid dat bedrog grond oplevert voor herroeping maakt dat de grief van [eiseres] niet kan slagen. In cassatie staat namelijk vast dat het bedrog tijdens de arbitrale procedure is ontdekt.
3.20
Dit onderdeel bouwt voort op onderdeel 2.1 en faalt eveneens bij gebrek aan belang. Ik merk nog het volgende op. Het is een grondbeginsel van een goede procesorde dat elke rechterlijke beslissing tenminste zodanig is gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden controleerbaar en aanvaardbaar te maken. Hoever deze motiveringsplicht gaat, hangt af van de omstandigheden van het geval.27.De controle in cassatie betreft zowel de toepassing van deze motiveringsplicht als het blootleggen van gebreken aan de motivering die haar onbegrijpelijk maken, zoals innerlijke inconsistenties, gedachtenfouten en onlogische conclusies.28.Het onderdeel stelt terecht aan de orde dat het oordeel van het hof dat het verwijt dat Elite bedrog heeft gepleegd – indien juist – grond voor herroeping op de voet van art. 1068 Rv oplevert, niet alleen uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting, maar ook ontoereikend is gemotiveerd. Het bestreden arrest is immers innerlijk inconsistent. Uit rov. 2.5 blijkt dat [eiseres] reeds tijdens de arbitrage het vermeende bedrog aan de zijde van Elite aan de orde heeft gesteld. Verder blijkt uit rov. 2.10 dat het hof Amsterdam om deze reden de vordering tot herroeping heeft afgewezen. Er was immers niet voldaan aan het voor herroeping gestelde vereiste van ontdekking van het achterhouden van stukken en feiten ná de arbitrage. Deze overwegingen uit het bestreden arrest zijn niet te verenigen met voornoemd oordeel van het hof. Toch kan de klacht niet tot cassatie leiden om dezelfde reden die is genoemd bij de bespreking van onderdeel 2.1.
3.21
Onderdeel 2.3 klaagt dat het hof heeft miskend dat het plegen van bedrog tijdens een arbitrale procedure wel degelijk in strijd is met de openbare orde. Het hof heeft miskend dat [eiseres] procedurele fraude aan de orde heeft gesteld, nu zij Elite ervan heeft beschuldigd dat zij moedwillig essentiële documenten verborgen heeft gehouden en met de waarheid strijdige stellingen heeft ingenomen. Volgens het onderdeel dient in cassatie als uitgangspunt – bij wijze van hypothetische feitelijke grondslag – dat de arbitrale vonnissen als gevolg van bedrog op onjuiste feiten zijn gebaseerd, aangezien het hof een oordeel daarover in het midden heeft gelaten.
3.22
De Hoge Raad heeft op 5 november 2021 geoordeeld dat, indien een arbitraal vonnis tot stand is gekomen onder invloed van bedrog, dat grond kan opleveren voor het oordeel dat het vonnis, of de wijze waarop het vonnis tot stand is gekomen, in strijd is met de openbare orde zoals bedoeld in art. 1065 lid 1, onder e, Rv. Hieraan doet niet af dat bedrog tevens een grond voor herroeping op de voet van art. 1068 lid 1 Rv kan opleveren.29.Dit geldt zowel voor het oude als het nieuwe arbitragerecht.30.Hierbij dient te worden bedacht dat bedrog slechts in een vernietigingsprocedure aan de orde kan worden gesteld indien het na de arbitrale uitspraak, maar binnen de lopende termijn voor de vordering tot vernietiging wordt ontdekt. Wanneer het bedrog tijdens de arbitrage is ontdekt (of bij redelijkerwijs van de bedrogene te verwachten onderzoek had kunnen worden ontdekt), moet dit tijdens de arbitrage aan het scheidsgerecht worden voorgelegd.31.Het openstaan van de mogelijkheid tot het voorleggen van het bedrog aan het scheidsgerecht sluit een vernietiging op grond van dezelfde feiten en omstandigheden uit.32.
3.23
Voor zover het hof heeft overwogen dat de omstandigheid dat de arbitrale vonnissen als gevolg van bedrog op onjuiste feiten zijn gebaseerd op zichzelf niet de openbare orde raakt, gaat het hof uit van een onjuiste rechtsopvatting. In cassatie staat echter vast dat het beweerdelijk door Elite gepleegde bedrog tijdens de arbitrage door [eiseres] is ontdekt en aan de orde is gesteld. Het scheidsgerecht in eerste aanleg heeft in het arbitraal eindvonnis van 15 oktober 2015 het vermeende bedrog inhoudelijk beoordeeld en overwogen dat er geen aanleiding bestond om terug te komen van zijn beslissingen in het arbitraal tussenvonnis van 11 december 2012 omtrent de rol van Elite en [A] . Ook het scheidsgerecht in hoger beroep heeft in het arbitraal vonnis van 12 december 2016 het beroep op bedrog van [eiseres] beoordeeld vanuit procesrechtelijk perspectief. In het onderhavige geval stond dus niet alleen de mogelijkheid open tot het voorleggen van het bedrog aan het scheidsgerecht in meerdere instanties, maar heeft [eiseres] daarvan ook (zoals van haar verwacht mocht worden) gebruik gemaakt en een oordeel verkregen. In het licht hiervan komt [eiseres] geen beroep op bedrog toe in het kader van een vordering tot vernietiging op de voet van art. 1065 lid 1, onder e, Rv op basis van dezelfde feiten en omstandigheden. Onderdeel 2.3 kan derhalve bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.
3.24
De derde klacht betreft een voortbouwklacht die is gericht tegen rov. 3.9 en 3.10 van het bestreden arrest. Gelet op het falen van de voorgaande klachten, behoeft deze klacht geen bespreking.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑01‑2022
Ingevolge art. IV van de Wet modernisering Arbitragerecht (Stb. 2014/200) is deze wet niet van toepassing op arbitrale procedures die vóór de inwerkingtreding ervan (op 1 januari 2015) aanhangig zijn gemaakt. In deze zaak is in 2011 de arbitrage aanhangig gemaakt.
Zie rov. 2.1-2.10 van het bestreden arrest van het hof Amsterdam van 22 december 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:3578, waarin het hof verwijst naar rov. 2.1-2.5 van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2019 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).
Zie productie 2 in eerste aanleg aan de zijde van [eiseres] (akte overleggen producties van 21 maart 2017).
Zie productie 3 in eerste aanleg aan de zijde van [eiseres] (akte overleggen producties van 21 maart 2017).
Zie productie 6 in eerste aanleg aan de zijde van [eiseres] (akte overleggen producties van 21 maart 2017).
Zie productie 8 in eerste aanleg aan de zijde van [eiseres] (akte overleggen producties van 21 maart 2017).
ECLI:NL:GHAMS:2018:1941; TvA 2018/79; NJF 2018/395; NTHR 2018, afl. 5, p. 257.
Zie A.E.H. van der Voort Maarschalk, in: Van der Wiel, Cassatie 2019/68. Zie bijv. HR 19 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2737, NJ 2015/179, m.nt. D.W.F. Verkade.
Zie voetnoot 2 van de procesinleiding van 19 maart 2021, nr. 22 van de schriftelijke toelichting van 3 september 2021 en nr. 8 van de repliek van 1 oktober 2021.
Zie HR 20 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6207, NJ 2004/569, m.nt. H.J. Snijders.
Zie nr. 12 van de spreekaantekeningen van de zijde van [eiseres] . Deze spreekaantekeningen ontbreken overigens in het door Elite aangeleverde procesdossier.
Zie p. 2 van het proces-verbaal van 15 april 2019.
Zie Van der Voort Maarschalk, a.w., 2019/70; W.D.H. Asser, Cassatie, 2018, par. 4.6.3; nr. 2.6 van de conclusie van A-G Langemeijer (ECLI:NL:PHR:2010:BN6254) vóór HR 5 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6254, RvdW 2010/1334, nr. 2.6.
Zie bijv. HR 16 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1044, NJ 2006/191, rov. 4.5.
Zie HR 20 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6207, NJ 2004/569, m.nt. H.J. Snijders.
Zie HR 9 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AK8380, NJ 2005/190, m.nt. H.J. Snijders, rov. 3.5.2; HR 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9395, NJ 2004/384, m.nt. H.J. Snijders, rov. 3.3.
Zie HR 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9395, NJ 2004/384, m.nt. H.J. Snijders, rov. 3.3.
Zie HR 25 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2495, NJ 2007/294, rov. 3.5; HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3137, NJ 2010/171, m.nt. H.J. Snijders, rov. 4.3.1.
Vgl. H.J. Snijders, Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, art. 1036 Rv, aant. 3 en art. 1065 Rv, aant. 7 (met verdere verwijzingen). Zie voor een inventarisatie van lagere rechtspraak: P.E. Ernste en C.L. Schleijpen, De vernietiging van arbitrale vonnissen: lessen voor (NAI-)arbiters?, in: C.J.M. Klaassen e.a. (red.), Going Dutch: ADR in Nederland, in het bijzonder bij het NAI, 2019, blz. 684 e.v. Vgl. ook nr. 2.14 van de conclusie van Plv. PG Langemeijer (ECLI:NL:PHR:2020:850) vóór HR 29 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:148, in het kader van een beweerdelijk onjuiste toepassing van het grievenstelsel door het scheidsgerecht (beroep verworpen met toepassing van art. 81 RO).
Zie G.J. Meijer & A.I.M. van Mierlo, Parlementaire Geschiedenis Arbitragewet 2015/I.24.3.
Zie Parl. Gesch. Burg. Procesrecht Van Mierlo/Bart, p. 129 (nr. 4).
Zie bijv. W.D.H. Asser, Salomo’s wijsheid. Hoor en wederhoor: een rechterlijk oor voor partijen, oratie Nijmegen, 1992, p. 14; R.W.J. Crommelin, Het aanvullen van de rechtsgronden, diss. 2007, p. 46. Vgl. ook L.M. Coenraad, Het beginsel van hoor en wederhoor in het Romeinse procesrecht, diss. 2000, p. 5 (voetnoot 27).
Vgl. ook nr. 2.22 van de conclusie van Plv. PG Langemeijer (ECLI:NL:PHR:2020:850) vóór HR 29 januari 2021, reeds aangehaald.
Zie bijv. nr. 11 van de schriftelijke toelichting van de zijde van [eiseres] en nr. 1.3 van de schriftelijke toelichting van de zijde van Elite.
Zie ECLI:NL:GHAMS:2018:1941, rov. 3.5.
Zie HR 4 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0986, NJ 1993/659, m.nt. D.W.F. Verkade, rov. 3.4.
Zie W.D.H. Asser, Cassatie, 2018, par. 4.6.3.
Zie HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1645, RvdW 2021/1072, rov. 5.1.3-5.1.15.
Zie HR 5 november 2021, reeds aangehaald, rov. 5.1.17.
Zie nr. 3.5, voetnoot 38, van mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2021:425) vóór HR 5 november 2021, reeds aangehaald.
Vgl. HR 18 februari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1266, NJ 1994/765, m.nt. H.J. Snijders; TvA 1994, p. 187, m.nt. P. Sanders.
Beroepschrift 07‑05‑2021
PROCESINLEIDING VORDERINGSPROCEDURE BIJ DE HOGE RAAD
Eiseres,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], in deze cassatieprocedure vertegenwoordigd door de advocaten bij de Hoge Raad mrs. R.P.J.L. Tjittes en H. Boom (BarentsKrans Coöperatief U.A.), kantoorhoudende te (2514 EA) Den Haag aan het Lange Voorhout 3, hierna ‘[eiseres]’,
stelt cassatieberoep in tegen het op 22 december 2020 door het hof Amsterdam, meervoudige burgerlijke kamer, onder zaaknummer 200.261.836/01 gewezen arrest.
Verweerster is:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ELITE SYSTEMEN B.V., gevestigd te Oss, in deze zaak in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen hebbende ten kantore van de haar laatstelijk vertegenwoordigende advocaat mr. Ph.C.M. van der Ven (Banning Advocaten), kantoorhoudende te (5211 JG) 's‑Hertogenbosch aan de Spinhuiswal 2, hierna: ‘Elite’,
verweerster kan in deze cassatieprocedure ten laatste verschijnen op 7 mei 2021.
De enkelvoudige civiele kamer van de Hoge Raad behandelt de zaken, vermeld op het in artikel 15 van het Besluit orde van dienst gerechten bedoelde overzicht van zaken, op de vrijdagen die worden genoemd in hoofdstuk 1 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden om 10:00 uur. De behandeling vindt plaats in het gebouw van de Hoge Raad aan het Korte Voorhout 8 te (2511 EK) Den Haag.
[eiseres] voert tegen het aangevallen arrest aan het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het hof heeft overwogen en beslist als is vervat in het ten deze bestreden arrest, zulks ten onrechte om één of meer van de navolgende, mede in onderlinge samenhang te lezen redenen:
I. Inleiding
Deze zaak gaat over de vraag of de arbitrale vonnissen van de Raad van Arbitrage voor de Bouw in het geschil tussen [eiseres] en Elite (partieel) moeten worden vernietigd vanwege strijd met de openbare orde als bedoeld in artikel 1065 lid 1 sub e (oud) Rv. Het hof heeft beslist dat deze vonnissen niet in strijd zijn met de openbare orde. Het cassatiemiddel komt daartegen op.
II. Klachten
In rov. 3.7 van zijn arrest overweegt het hof dat [eiseres] in hoger beroep heeft betoogd dat de arbitrale vonnissen moeten worden vernietigd vanwege strijd met de openbare orde, omdat zij als gevolg van bedrog door [eiseres]'s wederpartij, Elite, op onjuiste feiten zijn gebaseerd. Het hof verwerpt dat betoog in rov. 3.8. Het overweegt daartoe dat het verwijt dat Elite bedrog heeft gepleegd — indien juist — grond oplevert voor herroeping (artikel 1068 lid 1 Rv (oud)). Dat daardoor de vonnissen op onjuiste feiten zijn gebaseerd, raakt — indien juist — op zichzelf niet aan de openbare orde en levert dus geen grond op voor vernietiging, aldus het hof.
1. Miskenning devolutieve werking hoger beroep; miskenning plicht tot ambtshalve aanvulling rechtsgronden
1.1.
Deze oordeelsvorming van het hof is rechtens onjuist, omdat het hof aldus miskent dat als gevolg van de devolutieve werking van het hoger beroep het gehele geschil aan het oordeel van de appelrechter wordt onderworpen. In dit geval brengt die regel met zich dat het hof niet alleen had moeten ingaan op de stelling van [eiseres], dat de arbitrale vonnissen strijdig zijn met de openbare orde omdat zij als gevolg van het bedrog van Elite op onjuiste feiten zijn gebaseerd,1. maar ook op de onderbouwde stelling van [eiseres] dat de vonnissen van de appelarbiters in strijd zijn met de openbare orde omdat de appelarbiters fundamentele beginselen van procesrecht hebben geschonden.2. De appelarbiters hebben in hun vonnis van 12 december 2016 geweigerd om het beroep op bedrog van [eiseres] inhoudelijk te beoordelen. Daarmee hebben de appelarbiters hun plicht tot waarheidsvinding veronachtzaamd, terwijl zij eveneens, zo ligt in de stellingen van [eiseres] besloten (zie subonderdeel 1.3 hierna) het beginsel van hoor en wederhoor hebben veronachtzaamd. De rechtbank heeft zich in zijn vonnis van 22 mei 2019 niet over die stelling uitgelaten, terwijl [eiseres] deze stelling in hoger beroep niet heeft prijsgegeven. Door alleen eerstgenoemde stelling te bespreken heeft het hof een onjuiste beslissing gegeven.
1.2
Althans is het oordeel van het hof in rov. 3.7–3.8 onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd, nu het met geen woord is ingegaan op de in dit verband als essentieel aan te merken stelling van [eiseres], dat het oordeel van de appelarbiters in het vonnis van 12 december 2016 in strijd is met fundamentele beginselen van procesrecht. [eiseres] heeft in dit verband aangevoerd dat het oordeel van de arbiters als gevolg van het achterhouden van stukken door Elite op onjuiste feiten is gebaseerd, terwijl de appelarbiters op formele gronden niet meer van de betreffende beslissing van de arbiters in eerste aanleg terug wilden komen. Zij hebben daartoe bij vonnis in hoger beroep van 12 december 2016 overwogen dat de arbiters in eerste aanleg niet konden terugkomen op beslissingen — zoals hier het geval — waartegen in het eerdere, tussentijdse, hoger beroep in de arbitrale procedure niet was gegriefd of die in dat eerdere hoger beroep waren bekrachtigd. In aansluiting daarop (en kennelijk ten overvloede) hebben de appelarbiters overwogen dat ook als mocht blijken dat Elite feiten en stukken heeft achtergehouden, dat niet tot heroverweging van onherroepelijke bindende eindbeslissingen kan leiden.3. Aldus hebben de appelarbiters een beslissing gegeven die, onder meer, in strijd is met hun plicht tot waarheidsvinding, een als essentieel aan te merken beginsel van procesrecht, alsmede, zo licht in de stellingen van [eiseres] besloten (zie subonderdeel 1.3 hierna), het beginsel van hoor en wederhoor.4.
1.3
Bovendien heeft het hof verzuimd om op de voet van artikel 25 Rv ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen, zodat zijn oordeel ook om die reden rechtens onjuist althans onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd is. [eiseres] heeft gesteld dat de arbiters fundamentele beginselen van procesrecht hebben geschonden. Meer in het bijzonder heeft [eiseres] aangevoerd dat de appelarbiters hebben geweigerd om het beroep van [eiseres] op bedrog inhoudelijk te beoordelen, nu het bedrog ziet op aspecten van de zaak waar, na een eerste tussentijds hoger beroep, reeds definitief op was beslist. Aangezien het bedrog tijdens de arbitrage is ontdekt kon een herroepingsprocedure evenwel niet slagen. [eiseres] is aldus door de appelarbiters ten onrechte de kans op een inhoudelijke beoordeling van dit bezwaar ontnomen. Dit terwijl, aldus nog steeds [eiseres], uit het arrest Waterschappen/Milieutech volgt dat arbiters een beroep op bedrog dat tijdens de arbitrage is ontdekt inhoudelijk dienen te beoordelen, wat er ook zij van eerder genomen definitieve beslissingen op het betreffende geschilpunt.5. In dit betoog ligt besloten dat de appelarbiters het beginsel van hoor en wederhoor hebben geschonden, nu [eiseres] in de kern betoogt dat zij ten onrechte hebben geweigerd een inhoudelijk oordeel over het gestelde bedrog te geven. Het hof had om die reden op de voet van artikel 25 Rv ambtshalve de rechtsgronden van de vernietigingsvordering van [eiseres] moeten aanvullen en moeten beoordelen of sprake was van schending van het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor door de appelarbiters. Het hof had bij de toetsing van het oordeel van de appelarbiters op inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor naar vaste rechtspraak overigens geen terughoudendheid hoeven betrachten.6.
2. Hof miskent dat bedrog in dit geval geen grond geeft tot herroeping; hof miskent tevens dat (in een arbitrale procedure gepleegd) bedrog strijd met de openbare orde kan opleveren
Het hof wijst de grief van [eiseres], die ertoe strekt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake zou zijn geweest van bedrog zijdens Elite, van de hand. Het overweegt daartoe dat het verwijt dat Elite bedrog heeft gepleegd — indien juist — grond oplevert voor herroeping (artikel 1068 lid 1 Rv (oud)). Dat daardoor de vonnissen op onjuiste feiten zijn gebaseerd, raakt — indien juist — op zichzelf niet aan de openbare orde en levert dus geen grond op voor vernietiging, aldus het hof (rov. 3.8).
2.1.
Voor zover het hof het betoog van [eiseres] afwijst op de grond dat het verwijt dat Elite bedrog heeft gepleegd grond geeft voor herroeping, is zijn oordeel rechtens onjuist. In cassatie dient tot uitgangspunt dat het bedrog van Elite tijdens de arbitrale procedure is ontdekt.7. Bij die stand van zaken is niet aan de vereisten voor herroeping op de voet van artikel 1068 lid 1 Rv (oud) voldaan. Herroeping wegens bedrog ex artikel 1068 lid 1 Rv (oud) vereist namelijk dat het bedrog na de arbitrale procedure is ontdekt.8.
2.2.
Althans is het oordeel van het hof onbegrijpelijk nu zonder nadere, ontbrekende motivering niet valt in te zien waarom de omstandigheid, dat bedrog grond oplevert voor herroeping, in dit geval tot het oordeel zou moeten leiden dat de grief van [eiseres] niet kan slagen. In cassatie dient immers tot uitgangspunt dat een herroeping in deze zaak niet aan de orde is, omdat vaststaat dat het bedrog tijdens de arbitrale procedure is ontdekt.9.
2.3.
Het oordeel van het hof, dat de vonnissen als gevolg van het bedrog op onjuiste feiten zijn gebaseerd en dat dit — indien juist — op zichzelf niet de openbare orde raakt en dus geen grond voor vernietiging oplevert (rov. 3.8), is rechtens onjuist. In cassatie dient in dit verband tot uitgangspunt dat de arbitrale vonnissen als gevolg van bedrog op onjuiste feiten zijn gebaseerd, nu het hof een oordeel daarover in het midden heeft gelaten. Het hof miskent dat het plegen van bedrog en met name het plegen van bedrog tijdens/in een (arbitrale) procedure wel degelijk in strijd is met de openbare orde. Vormen van bedrog zoals corruptie,10. misleiding en fraude doen dat eveneens.11. In het kader van de erkenning en tenuitvoerlegging van zowel arbitrale vonnissen12. als uitspraken van overheidsrechters13. wordt bedrog, misleiding en fraude eveneens als strijdig met de openbare orde beschouwd. Het hof miskent dat het bedrog dat door [eiseres] aan de orde is gesteld in essentie niets anders is dan een vorm van procedurele fraude, nu zij Elite ervan beschuldigd heeft in de arbitrale procedure moedwillig essentiële documenten verborgen te hebben gehouden en willens en wetens met de waarheid strijdige stellingen heeft ingenomen,14. welke stelling in cassatie eveneens tot uitgangspunt dient (nu het hof een oordeel daarover in het midden heeft gelaten).
3. Voortbouwklacht
3.1
Het slagen van één van voorgaande subonderdelen tast ook het oordeel van het hof in rov. 3.9–3.10 aan.
Op grond van dit middel
Vordert eiseres dat de Hoge Raad het aangevallen arrest zal vernietigen, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad juist zal achten; kosten rechtens.
Bijlagen:
- —
het bestreden arrest van het hof Amsterdam van 22 december 2020;
- —
het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2019;
- —
het arrest van het hof Amsterdam van 12 juni 2018;
- —
de aanbiedingsbrief.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 07‑05‑2021
Zie grief 2 van de memorie van grieven d.d. 9 september 2019.
Dgv nr. 26.
Zie rov. 2.7 van het bestreden arrest.
Dgv nr. 26, met verwijzing naar Asser Procesrecht/Giesen 1 2015/77 en HR 11 juli 2008, NJ 2009/451 en HR 18 april 2014, NJ 2015/20, waarin Uw Raad waarheidsvinding als zwaarwegend maatschappelijk belang kwalificeert.
Dgv nr. 26; zie voorts HR 20 juni 2003, NJ 2004/569 (Waterschappen/Milieutech).
HR 25 mei 2007, NJ 2007/294([naam 1]/Anova), rov. 3.5; HR 24 april 2009, NJ 2010/171 (IMS/Modsaf), rov.4.3.1.
Het hof stelt dat feit zelf vast in rov. 2.10 van het bestreden arrest.
HR 20 juni 2003, NJ 2004/569 (Waterschappen/Milieutech), rov. 5.6; H.J. Snijders, GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 1068 Rv (2018), aant. 2.
Het hof stelt dat feit zelf vast in rov. 2.10 van het bestreden arrest.
Hof Den Haag 22 oktober 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2677 (Wells/Bariven). A-G De Bock concludeert in het bij Uw Raad van dit arrest aanhangige cassatieberoep tot verwerping daarvan, zie: ECLI:NL:PHR:2020:1176.
Zie Conclusie A-G De Bock, ECLI:NL:PHR:2020:1176, par. 4.16, met verwijzing naar hof Amsterdam 6 juli 2010, ECLI:NL:GHAMS:BO1541, NJF 2010/408
Zie artikel V lid 2 sub b van het Verdrag van New York. In de toelichting op die bepaling wordt als voorbeeld genoemd fraude of andere onregelmatigheden in het kader van het recht op een eerlijk proces, zie: UNCITRAL Secretariat, Guide on the Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards, New York 2016, p. 252.
In het toelichtende rapport bij het EEX-verdrag (dat nog steeds van belang is voor de uitleg van de thans geldende Brussel I-bis Verordening) wordt vastgesteld dat een op grond van bedrog tot stand gekomen vonnis van een EU-lidstaat vanwege strijd met de openbare orde niet in een aangezochte andere EU-lidstaat erkend zou mogen worden, zie: PbEG 5 maart 1979, nr. C59/128, § 192; zie ook P. Vlas, GS Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 45 Brussel I-bis (2020), aant. 9.
Zie grief 2 van de memorie van grieven d.d. 9 september 2019.