De feiten zoals vermeld in paragraaf 1 zijn ontleend aan rov. 2.2.1 t/m 2.2.13, 3.17 en 3.18 van het eerste tussenarrest van het hof van 14 februari 2012.
HR, 10-07-2015, nr. 14/01742
ECLI:NL:HR:2015:1823
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-07-2015
- Zaaknummer
14/01742
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1823, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑07‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:596, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2013:4258, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2015:596, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑05‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1823, Gevolgd
- Vindplaatsen
AR 2015/1296
OR-Updates.nl 2015-0279
INS-Updates.nl 2015-0147
OR-Updates.nl 2015-0280
Uitspraak 10‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Ondernemingsrecht. Bestuursaansprakelijkheid, persoonlijk ernstig verwijt, criteria (HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR: 2014:2627, NJ 2015/22).
Partij(en)
10 juli 2015
Eerste Kamer
nr. 14/01742
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1],wonende te Monaco, Monaco,
2. [eiser 2],wonende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
t e g e n
1. [verweerster 1],gevestigd te [vestigingsplaats],
2. JUPITER MANAGEMENT CONSULTING B.V.,gevestigd te Bloemendaal,
3. [verweerster 3],gevestigd te [vestigingsplaats],
4. QST SAFE SKIES B.V.,gevestigd te Almere,
5. [verweerder 5], handelende onder de naam AVIATIONRESULT,wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaten: mr. K. Teuben en mr. S.M. Kingma.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de Consultants.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 158814 / HA ZA 09-895 van de rechtbank Haarlem van 24 november 2010;
b. de arresten in de zaak 200.079.334/01 van het gerechtshof Amsterdam van 14 februari 2012, 2 oktober 2012, 11 december 2012 en 3 december 2013.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen voornoemde arresten van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Consultants heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor de Consultants toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 5 juni 2015 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Consultants begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 10 juli 2015.
Conclusie 08‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Ondernemingsrecht. Bestuursaansprakelijkheid, persoonlijk ernstig verwijt, criteria (HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR: 2014:2627, NJ 2015/22).
14/01742 | Mr. L. Timmerman |
Zitting: 8 mei 2015 | |
Conclusie inzake: | |
1. [eiser 1] (hierna: [eiser 1]), en 2. [eiser 2] (hierna: [eiser 2]) (eisers tot cassatie hierna gezamenlijk: [eiser] c.s.) eisers tot cassatie tegen 1. [verweerster 1] (hierna: [verweerster 1]), 2. Jupiter Management Consulting B.V. (hierna: Jupiter), 3. [verweerster 3] (hierna: [verweerster 3]), 4. Qst-Safe-Skies B.V. (hierna: QST), en 5. [verweerder 5], h.o.d.n. Aviation Result (hierna: [verweerder 5]) (verweerders in cassatie hierna gezamenlijk: de Consultants) verweerders in cassatie |
1. Feiten1.
1.1 [eiser 1] is ondernemer en investeerder. Tot 27 april 2008 was hij statutair bestuurder van European Technology and Investment Research Centre B.V., kortweg ETIRC B.V. (hierna: Etirc). Etirc hield zich bezig met consultancy op het gebied van technologische infrastructuur, met name in Oost-Europa, waarbij het in het bijzonder gaat om het onderzoeken van investeringsmogelijkheden op het gebied van innovatieve technologieën.
1.2 De door Etirc uitgegeven aandelen worden sinds eind december 2005 gehouden door Stichting Administratiekantoor Etirc B.V. (hierna: de Stichting). De Stichting heeft certificaten van die aandelen uitgegeven, die in hoofdzaak (en in gelijke delen) in bezit zijn van [eiser 1] en [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), terwijl een aantal van deze certificaten in bezit is van een rechtspersoon naar het recht van Anguilla genaamd Maccinto Holdings Inc (hierna: Maccinto Holdings).
1.3 [eiser 2] is de zoon van [eiser 1]. [eiser 2] is zijn vader op 27 april 2008 opgevolgd, zowel als statutair bestuurder van Etirc als in de hoedanigheid van (enig) bestuurder van de Stichting.
1.4 [eiser 1] is ook na zijn defungeren als statutair bestuurder van Etirc zozeer bepalend geweest voor het beleid van deze vennootschap, dat hij voor de in deze zaak relevante periode met een bestuurder gelijkgesteld kan worden.
1.5 [eiser 1], [betrokkene 1] en Maccinto Holdings zijn opgetreden als financiers van Etirc. Voorts gaf een overeenkomst met de rechtspersoon naar het recht van de Britse Maagdeneilanden Riro Ventures Ltd (hierna: Riro Ventures) gedateerd 7 september 2008, Etirc recht op een vergoeding (gelijk aan een opslag van 5% over door Etirc gemaakte kosten) voor consultancywerkzaamheden.
1.6 Etirc is tussen 2006 en 2008 met ieder van de Consultants een overeenkomst aangegaan (hierna: de managementovereenkomsten) waarbij zij als projectmanagers zijn aangesteld. Krachtens deze managementovereenkomsten zijn werkzaamheden ten behoeve van de projecten waarbij Etirc betrokken was verricht door [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5] en [verweerder 5]. De eerste vier van deze natuurlijke personen bedienen zich van de vennootschappen die hierboven vermeld zijn als verweersters in cassatie sub 1 t/m 4. [verweerder 5] is verweerder in cassatie sub 5. Als vergoeding voor de werkzaamheden is in de managementovereenkomsten (in een enkel geval: na een eerste proefperiode) onder meer voorzien in een per maand te betalen vaste vergoeding.
1.7 Etirc heeft tot medio 2008 verschillende projecten opgenomen, waaronder het zogenaamde Eclipse Aviation project.
1.8 De Eclipse 500 is een klein, voor de zakelijke markt bestemd, vliegtuig met straalmotoren, ontwikkeld en gebouwd door Eclipse Aviation Inc., een in de Verenigde Staten van Amerika gevestigde vliegtuigfabrikant. Het binnen Etirc opgevatte Eclipse Aviation project was gericht op het produceren en verkopen van dit vliegtuig buiten de Verenigde Staten, met name in (Oost-)Europa en in de Russische Federatie, het verwerven van daartoe benodigde rechten, het inrichten van daarop gerichte productiefaciliteiten en het aanbieden van verweven diensten, zoals de opleiding van piloten. In verband daarmee is de rechtspersoon naar Luxemburgs recht Etirc Aviation Sarl opgericht, met [eiser 1] als bestuurder.
1.9 Op 26 september 2008 is door de Russische State Corporation Bank for Development and Foreign Economic Affairs (Vnesheconombank) een stuk opgesteld waarin voorwaarden zijn neergelegd waaronder een lening van ten hoogste USD 330.000.000 kan worden verstrekt, aan te wenden voor het verwerven van rechten voor het produceren van de Eclipse 500 in Rusland, het bouwen van een voor die productie geschikte fabriek en andere met die productie verband houdende kosten. Daarbij is vermeld dat naast Etarus CJSC (de beoogde lener van het bedrag) Etirc Aviation Sarl partij bij de financieringsovereenkomst zal worden.
1.10 Eclipse Aviation Inc. heeft in de Verenigde Staten op 25 november 2008 uitstel van betaling (de zogenaamde Chapter 11 status) aangevraagd. Op dat moment was Eclipse Aviation het enige project waarmee Etirc daadwerkelijk bezig was. Andere projecten van Etirc zijn in de loop van 2008, of wellicht al eerder, tot stilstand gekomen.
1.11 Etirc is op zeker moment opgehouden de bedragen te betalen die de Consultants haar ingevolge de managementovereenkomsten in rekening hebben gebracht. Het gaat om bedragen die Etirc verschuldigd is:
- aan [verweerster 1]: vanaf januari 2009,
- aan Jupiter: vanaf december 2008,
- aan [verweerster 3]: vanaf oktober 2008,
- aan QST (Remmerswaal): vanaf januari 2009,
- aan [verweerder 5]: vanaf januari 2009.
1.12 Eclipse Aviation is op 25 februari 2009 failliet verklaard.
1.13 Op 22 maart 2009 is een e-mail aan [eiser 1] gezonden met als bijlage een (niet getekende) brief gedateerd 8 maart 2009, waarvan de strekking is dat de minister-president van de Russische Federatie in overweging wordt gegeven zijn goedkeuring te hechten aan stopzetten van de financiering van de productie van de Eclipse 500 in Rusland.
1.14 Etirc verkeert sinds 7 april 2009 in staat van faillissement.
2. Procesverloop
2.1
De Consultants vorderen in deze procedure (onder meer), samengevat, dat [eiser] c.s. hoofdelijk veroordeeld worden tot betaling van de geldbedragen die corresponderen met de onbetaald gelaten facturen van de Consultants (zie rov. 3.1 eerste tussenarrest).
2.2
Aan hun vorderingen leggen de Consultants onder meer ten grondslag dat [eiser] c.s. jegens de Consultants onrechtmatig gehandeld hebben in hun hoedanigheid van feitelijk beleidsbepaler bij Etirc respectievelijk statutair bestuurder van Etirc. Daartoe stellen de Consultants dat [eiser] c.s. voor de projecten van Etirc een ondoorzichtige structuur hadden gekozen die meebracht dat de vruchten van die projecten niet (rechtstreeks) aan Etirc ten goede zouden komen terwijl Etirc voor haar omzet in feite geheel afhankelijk bleef van één betalende opdrachtgever, Riro Ventures. [eiser] c.s. zouden de Consultants daaromtrent noch bij het aangaan van de managementovereenkomsten noch nadien juist en volledig hebben geïnformeerd. Volgens de Consultants hebben [eiser] c.s. het doen voorkomen alsof de ‘funding’ van Etirc solide was, hebben [eiser] c.s. verhuld dat Etirc alleen Riro Ventures als betalende opdrachtgever had, en hebben zij verzwegen dat alles afhankelijk was geworden van het welslagen van het Eclipse Project. [eiser] c.s. zouden hebben nagelaten om de Consultants op dat laatste te wijzen en zouden juist hebben toegelaten dat Etirc betalingsverplichtingen jegens de Consultants op zich bleef nemen. Bovendien zouden [eiser] c.s. het in geldnood verkerende Etirc ertoe gebracht hebben sommige crediteuren volledig te betalen maar de Consultants helemaal niet te betalen (zie rov. 3.1.1 eerste tussenarrest).
2.3
De Rechtbank Haarlem heeft bij vonnis van 24 november 2010 [eiser] c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [verweerster 1], Jupiter, [verweerster 3], QST en [verweerder 5] van bedragen van respectievelijk € 48.018, € 176.626,-, € 78.013,93, € 51.883,- en € 57.093,-, vermeerderd met de wettelijke handelsrente. [eiser] c.s. zijn daarnaast hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten. Deze veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.4
[eiser] c.s. hebben hoger beroep ingesteld bij het Hof Amsterdam. Het hof heeft een drietal tussenarresten gewezen. Het gaat om het arrest van 14 februari 2012 (eerste tussenarrest), het arrest van 2 oktober 2012 (tweede tussenarrest) en het arrest van 11 december 2012 (derde tussenarrest). Op 3 december 2013 heeft het hof eindarrest gewezen.
2.5
Het hof heeft vastgesteld dat Etirc er in de relevante periode bedrijfseconomisch zeer slecht voorstond en dat aangenomen moet worden dat Etirc voor haar inkomsten geheel afhankelijk was van betalingen door Riro Ventures (zie onder meer rov. 2.2 en 2.25 eindarrest, rov. 3.22 eerste tussenarrest, rov. 2.2 t/m 2.2.5, 2.7 en 2.8 tweede tussenarrest). Verder is vastgesteld dat na april 2008 Etirc niet meer aan Riro Ventures heeft gefactureerd en Etirc haar vorderingen op Riro Ventures niet meer heeft geïnd (zie onder meer rov. 2.13 t/m 2.18 eindarrest). Er bestaat geen grond om aan te nemen dat Riro Ventures vanaf medio 2008 niet tot betaling van de aan Etirc toekomende bedragen in staat was (zie onder meer rov. 2.1, 2.7 eindarrest, rov. 2.5 tweede tussenarrest, rov. 2.2 derde tussenarrest). Het hof oordeelde – kort samengevat – dat gezien deze en andere omstandigheden [eiser] c.s. persoonlijk onrechtmatig gehandeld hadden door (als feitelijk/statutair bestuurders van Etirc) een gang van zaken te bewerkstelligen of toe te laten waardoor, naar zij redelijkerwijs behoorden te begrijpen, bestaande verplichtingen van Etirc niet (meer) konden worden nagekomen en Etirc voor de daardoor ontstane schade van de Consultants ook geen verhaal zou bieden. Het hof overwoog onder meer (rov. 2.25 eindarrest):
“2.25 Al het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat [eiser] c.s. zonder goede grond na april 2008 zijn gestopt met het factureren en innen van aan Etirc toekomende bedragen. In 2007 was al een bedrag van ongeveer € 500.000,00 niet aan Riro Ventures gefactureerd. Bij gebreke van gegevens die tot een andere conclusie kunnen leiden, moet worden aangenomen dat Etirc voor haar inkomsten geheel afhankelijk was van de betalingen door Riro Ventures. Het niet-factureren en innen van de aan Etirc toekomende bedragen zou er dan ook onherroepelijk toe leiden dat Etirc niet in staat was de facturen van de Consultants te voldoen en daarvoor ook geen verhaal zou kunnen bieden. [eiser] c.s. hebben niet aan de hand van concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat Etirc ook los van de omstandigheid dat een deel van de omzet niet is gefactureerd en geïnd in een situatie van betalingsonmacht verkeerde. Aldus blijft het hof bij zijn oordeel dat de handelwijze van [eiser] c.s. in de gegeven omstandigheden als een onbehoorlijke taakvervulling dient te worden beschouwd. [eiser] c.s. valt persoonlijk ernstig te verwijten dat zij een gang van zaken hebben bewerkstelligd of toegelaten waardoor, naar zij redelijkerwijs behoorden te begrijpen, bestaande verplichtingen van Etirc niet (meer) konden worden nagekomen en Etirc voor de daardoor ontstane schade van de Consultants ook geen verhaal zou bieden. Het hof heeft in het tussenarrest van 11 december 2012 al overwogen dat in het midden kan blijven hoe reëel de verwachting was dat Etirc uit de lening van de Russische bank betaald zou worden. [eiser] c.s. mochten in de gegeven omstandigheden niet afzien van het factureren en innen van bedragen ten behoeve van Etirc waarover zekerheid bestond in afwachting van een onzekere betaling door derden.”
Het hof heeft vervolgens het hoger beroep verworpen en het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
2.6
[eiser] c.s. hebben bij dagvaarding van 3 maart 2014 tijdig cassatieberoep ingesteld tegen de genoemde vier arresten van het hof (de tussenarresten van 14 februari 2012, 2 oktober 2012 en 11 december 2012, en het eindarrest van 3 december 2013). De Consultants hebben geconcludeerd tot verwerping en hebben hun standpunt vervolgens schriftelijk toegelicht. [eiser] c.s. hebben afgezien van schriftelijke toelichting en hebben nog gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot repliek.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
Onderdeel 1
3.1
Onderdeel 1.1 klaagt, kort samengevat, dat het hof (in rov. 3.4 eerste tussenarrest) miskend heeft dat bij de beantwoording van de vraag of de bestuurder van een vennootschap op grond van onrechtmatig handelen ten opzichte van een schuldeiser van deze vennootschap persoonlijk aansprakelijk is, in elk geval onderscheid moet worden gemaakt tussen de twee in het arrest Ontvanger/[A] aangeduide categorieën van gevallen.
3.2
De klachten van onderdeel 1.1 zijn ongegrond. Voor het aannemen van persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap zoals hier aan de orde, is vereist dat die bestuurder ter zake van de betreffende benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of een dergelijk ernstig verwijt gemaakt kan worden, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval (zie onder meer HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, NJ 2015/22, rov. 4.2, 4.3). Niet is in te zien waarom bij de beoordeling van de gestelde persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder telkens uitgegaan zou moeten worden van het onderscheid tussen de twee soorten gevallen zoals aangeduid in rov. 3.5 van het arrest Ontvanger/[A] (HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006/659). De klachten van het onderdeel falen derhalve.
3.3
Onderdeel 1.2(a) klaagt, samengevat: “Daarmee, of daarnaast, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting ‘s hofs oordeel in rov. 3.6 TA-1, dat het overwogene in HR 8 december 2006, NJ 2006/659 (geciteerd in rov. 3.5 TA-1) bij de vaststelling van bestuurdersaansprakelijkheid geen zelfstandige betekenis heeft naast de in rov. 3.4 TA-1 geformuleerde (onjuiste) maatstaf omdat ook indien tegenover een schuldeiser van de vennootschap moet worden beoordeeld of de betalingsonmacht van deze vennootschap haar oorzaak vond in betalingsonwil bij haar bestuurder, (ook dan) de maatstaf voor diens persoonlijke aansprakelijkheid blijft of hij door ‘eigen gedrag’ heeft toegelaten of bewerkstelligd dat de vennootschap nalatig bleef en hem ter zake van dat eigen gedrag een ernstig verwijt treft.”2.
3.4
De klachten van onderdeel 1.2(a) zijn ongegrond. Het hof heeft in rov. 3.6 van het eerste tussenarrest terecht aangenomen dat hetgeen overwogen is in rov. 3.3 van het arrest HR 3 april 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0564, NJ 1992/411, niet meebrengt dat er in het onderhavige geval een andere maatstaf voor aansprakelijkheid dient te worden gehanteerd dan de maatstaf als bedoeld bij de bespreking van onderdeel 1.1.
3.5
Onderdeel 1.2(b) klaagt, samengevat: “Bovendien, of althans, heeft het hof (kennelijk en) miskend c.q. is het ten onrechte (rechtens onjuist) eraan voorbijgegaan dat, zoals ook door [eiser] c.s. is aangevoerd, de wetenschap/bewustheid bij [eiser] c.s. van (enige) benadeling van de Consultants als schuldeisers van Etirc als gevolg van hun handelen en/of nalaten als bestuurders van de door hen geleide vennootschap niet met inachtneming van de achteraf bekende (latere) omstandigheden kan (mocht) worden beoordeeld (met ‘hindsight’ inzicht), maar moet (diende te) worden beoordeeld naar de omstandigheden ten tijde van hun handelen en besluitvorming in (medio) 2008, op welk moment [eiser] c.s. nog de reële c.q. gerechtvaardigde verwachting hadden/mochten hebben dat door middel van de, aan het Eclipse Aviation project en ook aan Etirc (concreet) in het vooruitzicht gestelde, lening van de Russische VEB bank aan Etirc gelden ter beschikking zouden komen waarmee haar (opgeschorte) nog na te komen betalingsverplichtingen ook jegens de Consultants zouden worden voldaan.”
3.6
De klachten van onderdeel 1.2(b) zijn ongegrond. Het betoog dat het oordeel van het hof (mede) berust op een ‘hindsight bias’ en dat het hof het aan [eiser] c.s. verweten handelen en nalaten ten onrechte niet beoordeeld heeft aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden van het geval, mist feitelijke grondslag (zie onder andere rov. 2.25 van het eindarrest waarin het hof duidelijk uitgaat van handelen van en kennis bij [eiser] c.s. na april 2008). De klachten van het onderdeel dienen derhalve verworpen te worden.
3.7
Onderdeel 1.3 klaagt, samengevat, dat het hof (in rov. 2.7, 2.8 tweede tussenarrest, rov. 2.4 derde tussenarrest en rov. 2.25 eindarrest) ten onrechte in het midden heeft gelaten “hoe reëel de, door [eiser] c.s. gestelde, (gerechtvaardigde) verwachting was dat Etirc uit de lening van deze Russische bank betaald zou worden, c.q. (voldoende) middelen ter beschikking zou krijgen waarmee Etirc ook aan de betalingsverplichtingen jegens de Consultants (weer) zou kunnen voldoen.”
3.8
Onderdeel 1.4 klaagt, kort samengevat, dat om de redenen als vermeld door onderdelen 1.1 t/m 1.3, ook van een onjuiste rechtsopvatting getuigt het oordeel van het hof in rov. 2.7 en 2.8 van het tweede tussenarrest, rov. 2.2 van het derde tussenarrest en rov. 2.25 van het eindarrest.
3.9
De klachten van onderdelen 1.3 en 1.4 zijn ongegrond. [eiser] c.s. hebben zich blijkens rov. 2.8 van het tweede tussenarrest op het standpunt gesteld dat er mede vanwege de afhankelijkheid van de verstrekking van de lening door de Russische bank, een risico bestond dat de facturen van de Consultants onbetaald zouden blijven. Het hof heeft geoordeeld dat in het midden kan blijven hoe reëel de verwachting was dat Etirc uit de lening van de Russische bank betaald zou gaan worden. Naar het oordeel van het hof ging het namelijk niet aan om, in de verwachting van een onzekere betaling door de Russische bank, af te zien van de facturering van de bedragen door Etirc aan Riro Ventures (zie rov. 2.8 tweede tussenarrest, rov. 2.4 derde tussenarrest en rov. 2.25 eindarrest). In het eindarrest heeft het hof geoordeeld dat het optreden [eiser] c.s. vanwege het niet-factureren en niet-innen van de aan Etirc toekomende bedragen, in de omstandigheden van dit geval als een onbehoorlijke taakvervulling dient te worden beschouwd, en dat [eiser] c.s. ter zake ook persoonlijk een ernstig verwijt treft (zie rov. 2.25 eindarrest). Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Onderdelen 1.3 en 1.4 worden dan ook tevergeefs voorgesteld.
3.10
Onderdeel 1.5(a) klaagt, kort samengevat, dat het hof (met de oordelen welke bestreden worden door onderdelen 1.1 t/m 1.4) de aansprakelijkheid van [eiser] c.s. ten onrechte beoordeeld heeft aan de hand van de maatstaf van art. 2:9 BW.
3.11
De klachten van onderdeel 1.5(a) zijn ongegrond. Het hof heeft onder meer overwogen dat het in het onderhavige geval op de weg van [eiser] c.s. lag om voldoende concreet te onderbouwen dat zij binnen de grenzen van de in art. 2:9 BW bedoelde redelijke taakvervulling hebben gedaan wat mogelijk en noodzakelijk was om te bewerkstelligen dat Etirc alle bedragen die Riro Ventures haar krachtens de overeenkomst van 7 september 2008 verschuldigd was, daadwerkelijk kon innen (zie rov. 3.30 eerste tussenarrest). Dit neemt niet weg dat het hof de gestelde persoonlijke aansprakelijkheid van [eiser] c.s., beoordeeld heeft aan de hand van de maatstaf als vermeld bij de bespreking van onderdeel 1.1 (zie onder meer rov. 3.4 eerste tussenarrest). Onderdeel 1.5(a) faalt derhalve.
3.12
Onderdeel 1.5(b) klaagt, kort samengevat, dat het hof de maatstaf voor bestuurdersaansprakelijkheid in elk geval te beperkt heeft toegepast door onvoldoende in de beoordeling te betrekken de wetenschap of bewustheid bij [eiser] c.s. van (enige) benadeling van de Consultants.
3.13
Onderdeel 1.5(c) klaagt, samengevat: “Indien het hof in zijn hier bestreden oordelen in het tweede en derde tussenarrest en daarop voortbouwend eindarrest van oordeel is geweest dat de, in gevallen als het onderhavige volgens hiervoor vermelde de rechtspraak van de Hoge Raad vereiste, wetenschap c.q. bewustheid bij [eiser] c.s. van (enige) benadeling van de Consultants gelegen was in en/of reeds, als zodanig en zonder meer, gegeven was met het feit dat [eiser] c.s. (zonder goede grond) na april/medio 2008 zijn gestopt met het factureren aan en innen bij Riro Ventures van aan Etirc toekomende bedragen, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.”
3.14
De klachten van onderdelen 1.5(b) en 1.5(c) zijn ongegrond. Het hof heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd geoordeeld dat [eiser] c.s. (als feitelijk/statutair bestuurders van Etirc) persoonlijk ernstig te verwijten valt dat zij een gang van zaken hebben bewerkstelligd of toegelaten waardoor, naar zij redelijkerwijs behoorden te begrijpen, bestaande verplichtingen van Etirc niet (meer) konden worden nagekomen en Etirc voor de daardoor ontstane schade van de Consultants ook geen verhaal zou bieden (zie rov. 2.25 eindarrest). Het genoemde oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is, gezien onder meer de vastgestelde omstandigheden van het geval (Etric stond er zeer slecht voor en was voor inkomsten volledig afhankelijk van Riro) en het gevoerde partijdebat, ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd (zie onder meer rov. 2.22 en 2.23 eindarrest). De tegen dat oordeel gerichte klachten van onderdelen 1.5(b) en 1.5(c) zijn dan ook tevergeefs.
3.15
Onderdeel 1.5(d) klaagt, kort samengevat, dat het hof (in het tweede en derde tussenarrest en in het eindarrest) geen althans onvoldoende rekening heeft gehouden met “de door [eiser] c.s. gestelde (en door het hof in rov. 3.22-3.23 en 3.28 van zijn eerste tussenarrest vastgestelde) wetenschap van de Consultants omtrent de financieringsstructuur binnen het Eclipse Aviation project, de financiële positie van Etirc en de betalingsproblemen die zij in 2008 ondervond […].”
3.16
De klachten van onderdeel 1.5(d) zijn ongegrond. Het hof heeft gemotiveerd geoordeeld dat de juistheid van de stellingen van [eiser] c.s. omtrent de betreffende wetenschap van de Consultants, in het midden kan blijven (zie rov. 2.8 tweede tussenarrest, rov. 2.5 derde tussenarrest). Dat oordeel wordt in cassatie niet adequaat bestreden. De klachten van onderdeel 1.5(d) missen dan ook deugdelijke grond.
3.17
Onderdeel 1.6(a) klaagt, samengevat, dat het hof (in rov. 3.8 en 3.30 eerste tussenarrest, rov. 2.7 tweede tussenarrest, rov. 2.2 en 2.4 derde tussenarrest en rov. 2.25 eindarrest) ten onrechte heeft aangenomen dat het niet aan de Consultants was om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de betalingsonmacht van Etirc veroorzaakt werd door betalingsonwil bij [eiser] c.s.
3.18
Onderdeel 1.6(b) klaagt: “Door in rov. 3.8 TA-1 te oordelen en beslissen als het deed, en daarvan ook verder uit te gaan bij zijn verdere beoordeling in zijn tussenarresten daarop voortbouwende eindarrest, heeft het hof in zoverre dus blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting over de hier geldende stelplicht- en bewijslastverdeling en/of de reikwijdte daarvan.” Het onderdeel stelt voorts onder meer: “Hetzelfde geldt voor ‘s hofs, daarop voortbouwend, onjuiste oordeel in rov. 3.30 TA-1 dat het op de weg van [eiser] c.s. lag om voldoende concreet te onderbouwen dat zij (‘binnen de grenzen van de in art. 2:9 BW bedoelde taakvervulling’) hebben gedaan wat mogelijk en noodzakelijk was om te bewerkstelligen dat Etirc alle bedragen die Riro Ventures aan Etirc krachtens hun overeenkomst verschuldigd was, werkelijk te innen.”
3.19
Onderdeel 1.6(c) klaagt: “Als het hof in rov. 3.30 TA-1, zijn tweede en derde tussenarrest (rov. 2.4 e.v. TA-2; rov. 2.2 e.v. TA-3) en daarop voortbouwend eindarrest (rov. 2.1 e.v. EA) van oordeel is geweest dat de Consultants met hun stelling dat [eiser] c.s. op een zeker moment welbewust zijn opgehouden met factureren ter zake van de vergoeding die Etirc krachtens de (consultancy)overeenkomst met Riro Ventures toekwam, heeft voldaan aan de volgens de rechtspraak van de Hoge Raad op hun rustende stelplicht omtrent de betalingsonwil van [eiser] c.s. en/of bij Etirc daardoor ontstane betalingsonmacht, en het in zijn tweede en derde tussenarrest en daarop voortbouwende eindarrest van oordeel was dat de Consultants waren geslaagd in het door hen te leveren bewijs van hun vorenbedoelde stelling (omdat het vaststelde dat Etirc medio 2008 is gestopt met facturering aan Riro Ventures; rov. 2.18 EA), heeft het hof aan de op de Consultants rustende stelplicht- en bewijslast verkeerde, want: te lichte/beperkte, eisen gesteld.”
3.20
De klachten van onderdelen 1.6(a) t/m 1.6(c) zijn ongegrond. De vordering van de Consultants is, voor zover hier aan de orde, gebaseerd op de stelling dat [eiser] c.s. persoonlijk ernstig verweten kan worden dat zij een gang van zaken hebben bewerkstelligd of toegelaten waardoor, naar zij redelijkerwijs behoorden te begrijpen, bestaande verplichtingen van Etirc niet meer konden worden nagekomen en Etirc voor de daardoor ontstane schade geen verhaal zou bieden (zie rov. 2.25 eindarrest). Het hof heeft, naar ik begrijp, aangenomen dat voor toewijzing van die vordering op die grondslag, niet noodzakelijk is dat de Consultants bewijzen dat het onvermogen van Etirc om hun vorderingen te voldoen het gevolg was van bij [eiser] c.s. aanwezige onwil om de Consultants te voldoen (zie onder meer rov. 3.8 eerste tussenarrest). Verder heeft het hof geoordeeld dat het in het licht van het reeds gevoerde partijdebat op de weg van [eiser] c.s. lag om (in het kader van hun betwisting van de stellingen van de Consultants) voldoende concreet te onderbouwen dat zij binnen de grenzen van de in art. 2:9 BW bedoelde redelijke taakvervulling hebben gedaan wat mogelijk en noodzakelijk was om te bewerkstelligen dat Etirc alle bedragen die Riro Ventures krachtens de overeenkomst van 7 september 2008 verschuldigd was daadwerkelijk kon innen (zie rov. 3.30 eerste tussenarrest). Deze en de overige met onderdelen 1.6(a) t/m 1.6(c) bestreden oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
Onderdeel 2
3.21
Onderdeel 2 stelt voorop: “Nu het hof in zijn tweede en derde tussenarrest en daarop voortbouwend eindarrest in het midden heeft gelaten (rov. 2.7 TA-2; rov. 2.2 en 2.4 TA-2 en rov. 2.25 EA) de in 1 bedoelde, voor de uitkomst van dit geding relevante, (essentiële) stelling van [eiser] c.s. (rov. 3.26 TA-1), samengevat, dat de verwachting in 2008 tot maart 2009 reëel was dat Etirc uit de lening van de Russische VEB bank betaald zou worden met welke gelden zij dan ook haar betalingsverplichtingen jegens de Consultants zou voldoen, kan in cassatie veronderstellenderwijs, bij wijze van hypothetisch feitelijke grondslag, worden uitgegaan van de juistheid van die stelling van [eiser] c.s.” Het onderdeel vervolgt: “Hiervan uitgaande, worden de volgende motiveringsklachten aangevoerd.”
3.22
Onderdeel 2.1 klaagt vervolgens: “‘s Hofs oordeel in rov. 2.6 en 2.7 TA-2 dat Etirc voor haar inkomsten geheel/volledig ‘afhankelijk was van de betalingen door Riro Ventures’, zoals herhaald en gehandhaafd in rov. 2.2 TA-3 en rov. 2.2 en 2.25 EA en tot uitgangspunt genomen voor zijn daarop voortbouwende (als vooronderstelling in rov. 2.7 TA-2, rov. 2.2 TA-3, rov. 2.2 en 2.25 EA gegeven) oordeel dat, samengevat, het niet-factureren en innen bij Riro Ventures van de aan Etirc toekomende bedragen conform haar consultancyovereenkomst met Riro Ventures er ‘onherroepelijk’ toe zou ‘leiden dat Etirc niet in staat was de facturen van de Consultants te voldoen en daarvoor ook geen verhaal zou kunnen bieden’, is in het licht van vorenbedoelde, in cassatie veronderstellenderwijs voor juist te houden, stelling van [eiser] c.s. dat in 2008 en tot maart 2009 de verwachting reëel was dat Etirc uit de lening van de Russische VEB bank zou worden betaald met welke gelden zij jegens de Consultants haar betalingsverplichtingen zou (kunnen) voldoen, onbegrijpelijk.”
3.23
De klachten van onderdeel 2.1 zijn ongegrond. Het hof heeft vastgesteld dat volgens de stellingen van [eiser] c.s. Etirc baat zou hebben bij de verstrekking van de lening door Vnesheconombank, omdat die lening (indirect) aan Riro Ventures de middelen zou verschaffen waarmee Riro Ventures haar schulden aan Etirc zou kunnen voldoen (zie rov. 3.26 eerste tussenarrest). Het oordeel van het hof dat in de gegeven omstandigheden, het niet-factureren en niet-innen van de aan Etirc toekomende bedragen er onherroepelijk toe zou leiden dat Etirc niet in staat was de facturen van de Consultants te voldoen en Etirc daarvoor ook geen verhaal zou bieden (zie onder meer rov. 2.25 eindarrest), is dan ook niet onbegrijpelijk. Dat oordeel is evenmin onvoldoende gemotiveerd.
3.24
Bij het voorgaande teken ik aan dat het hof geoordeeld heeft dat voorbijgegaan dient te worden aan de stelling van [eiser] c.s. dat Riro Ventures vanaf medio 2008 niet tot betaling van facturen van Etirc in staat zou zijn geweest (zie onder meer rov. 2.5 tweede tussenarrest, rov. 2.2 derde tussenarrest, rov. 2.1 en 2.7 eindarrest). Het hof heeft in rov. 2.5 van het tweede tussenarrest overwogen:
“2.5 […] de stelling [van [eiser] c.s.] dat Riro Ventures vanaf medio 2008 niet tot betaling van de facturen van Etirc in staat zou zijn geweest is op geen enkele wijze geadstrueerd. Het hof acht de juistheid van die stelling ook niet evident, aangezien Riro Ventures (zoals uit de naam al blijkt) de persoonlijke investeringsvennootschap is van [eiser 1] en zijn echtgenote [betrokkene 6]. Van de betalingsonmacht van Riro Ventures is ook geen bewijs aangeboden, zodat het hof aan die stelling voorbij gaat.”
Verder wijs ik er op dat het hof geoordeeld heeft dat het niet aanging om, in de verwachting van een onzekere betaling door de Russische bank, af te zien van de facturering en inning door Etirc bij Riro Ventures (zie rov. 2.8 tweede tussenarrest, rov. 2.4 derde tussenarrest en rov. 2.25 eindarrest).
3.25
Onderdeel 2.2(a) klaagt dat het in onderdeel 2.1 vermelde oordeel dat Etirc voor haar inkomsten volledig afhankelijk was van de betalingen door Riro Ventures, om meerdere redenen niet begrijpelijk is.
3.26
Onderdeel 2.2(b) klaagt: “Indien het hof zijn bestreden oordeel in rov. 2.6 TA-2 (en, daarvan uitgaande, in zijn derde tussenarrest en eindarrest) heeft gegrond op de enkele constatering dat uit het door de Consultants in het geding gebracht SVB-rapport bleek dat Etirc voor haar inkomsten geheel afhankelijk was van Riro Ventures, is ‘s hofs oordeel in het licht van de hiervoor onder a. vermelde stellingen en door rechtbank en hof vastgestelde feiten en omstandigheden nog steeds onbegrijpelijk.”
3.27
De klachten van onderdelen 2.2(a) en 2.2(b) zijn ongegrond. Het bestreden oordeel is gezien hetgeen onder meer overwogen is in rov. 3.22, 3.26 en 3.31 eerste tussenarrest, rov. 2.2 t/m 2.2.5 en rov. 2.5 t/m 2.8 tweede tussenarrest en rov. 2.19 t/m 2.25 van het eindarrest niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Dit behoeft geen nadere toelichting.
3.28
Onderdeel 2.2(c) klaagt, kort samengevat, dat onbegrijpelijk is het oordeel van het hof (in rov. 2.6 tweede tussenarrest) “dat [eiser] c.s. voor wat betreft zijn constatering dat uit het SVB-rapport bleek dat Etirc voor haar inkomsten geheel afhankelijk was van (de betalingen door) Riro Ventures, het rapport in zoverre onvoldoende gemotiveerd hebben weersproken […]”.
3.29
De klachten van onderdeel 2.2(c) falen wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Anders dan het onderdeel veronderstelt, heeft het hof in de slotzin van rov. 2.6 van het tweede tussenarrest enkel geoordeeld dat uit het in zoverre door [eiser] c.s. onvoldoende gemotiveerd weersproken rapport van SBV blijkt dat Etirc geen positief eigen vermogen en geen positief werkkapitaal had.
Onderdeel 3
3.30
Onderdeel 3 klaagt, kort samengevat, dat het hof in rov. 2.4 van het derde tussenarrest ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om terug te komen op het oordeel dat gegeven is in rov. 2.7 van het tweede tussenarrest. Het oordeel in rov. 2.4 van het derde tussenarrest zou althans onbegrijpelijk zijn of onvoldoende gemotiveerd.
3.31
De klachten van onderdeel 3 zijn ongegrond. Het hof heeft in rov. 2.4 van het derde tussenarrest geoordeeld dat hetgeen [eiser] c.s. in hun akte van 6 november 2012 naar voren hebben gebracht, het hof met betrekking tot de kwestie van de facturering door Etirc aan Riro Ventures niet op andere gedachten heeft gebracht (zie ook rov. 2.7 tweede tussenarrest). Het hof overweegt: “Hoe reëel de verwachting was dat Etirc uit de lening van de Russische bank betaald zou gaan worden heeft het hof voor zijn in het tussenarrest van 2 oktober 2012 gegeven (deels voorshandse) oordeel niet van belang geacht.” En vervolgens: “Het ging immers niet aan af te zien van bedragen waarover zekerheid bestond en tot de facturering waarvan [eiser] c.s. zich jegens de Consultants contractueel hadden verplicht, in de verwachting van een onzekere betaling door derden” (zie rov. 2.4 derde tussenarrest). In dat kader is van belang dat aangenomen moet worden dat ook indien en zolang geen lening verkregen werd van Vnesheconombank, Riro Ventures gewoon in staat was om de door Etirc te factureren bedragen te voldoen (zie onder meer rov. 2.1, 2.7 eindarrest, rov. 2.5 tweede tussenarrest, rov. 2.2 derde tussenarrest). Het oordeel van het hof dat [eiser] c.s. onder die omstandigheden en gezien de vastgestelde onzekerheid omtrent de verstrekking van de lening door Vnesheconombank (ongeacht hoe reëel nou precies de verwachting was dat die bank een lening zou verstrekken) niet mochten bewerkstelligen of toelaten dat Etirc afzag van de facturering aan Riro Ventures, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. De tegen dat oordeel gerichte klachten falen derhalve.
3.32
De klacht dat het hof in rov. 2.4 van het derde tussenarrest er ten onrechte van is uitgegaan dat [eiser] c.s. zich jegens de Consultants verplicht hadden tot de facturering door Etirc aan Riro Ventures, mist goede grond. Uit rov. 2.2 van dat derde tussenarrest en uit rov. 2.2 van het eindarrest blijkt immers dat het hof in dat verband doelt op de verplichting van [eiser 1] en [eiser 2] als feitelijk bestuurder respectievelijk statutair bestuurder van Etirc, om de kosten van de Consultants door middel van facturering door Etirc door te laten belasten aan Riro Ventures.
Onderdeel 4
3.33
Onderdeel 4.1(a) richt zich tegen het oordeel van het hof (in rov. 2.6 eindarrest) dat de stelling van [eiser] c.s. dat Riro Ventures slechts een entiteit is zonder eigen middelen en Riro Ventures fungeerde als ‘betalingsplatform’, niet verenigbaar is met hetgeen eerder in deze procedure door [eiser] c.s. is verdedigd. Het onderdeel klaagt dat dit oordeel onbegrijpelijk is.
3.34
De klachten van onderdeel 4.1(a) zijn ongegrond. Het hof heeft, zoals vermeld, geoordeeld dat de stelling van [eiser] c.s. dat Riro Ventures slechts een entiteit is zonder eigen middelen welke fungeerde als betalingsplatform, niet verenigbaar is met hetgeen eerder door [eiser] c.s. verdedigd is. Het hof overweegt dat Riro Ventures blijkens de in hoger beroep onbestreden vaststelling van de rechtbank (in rov. 2.5) een door [eiser 1] aangebrachte investeringsmaatschappij is waarvan Etirc financiering verkreeg. In de memorie van grieven (onder 2.5) hebben [eiser] c.s., zo overweegt het hof, Riro Ventures op gelijke wijze als een investeringsmaatschappij gepresenteerd (zie rov. 2.6). Dit oordeel van het hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is, ook in het licht van de betogen van onderdeel 4.1(a) en de door het onderdeel genoemde vindplaatsen in de gedingstukken, niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
3.35
Onderdeel 4.1(b) klaagt onder meer, samengevat: “Ook ‘s Hofs, op rov. 2.6 EA voortbouwende, oordeel in rov. 2.7 EA dat het feit dat Etirc Aviation medio niet in staat was aan Riro Ventures te voldoen, niet uitsloot dat ‘Riro Ventures uit haar eigen middelen de kosten van de consultancywerkzaamheden aan Etirc kon voldoen’, is onbegrijpelijk in het licht van de stellingen van [eiser] c.s. sub a.”
3.36
De klachten van onderdeel 4.1(b) zijn ongegrond. Het oordeel van het hof in rov. 2.7 van het eindarrest dat [eiser] c.s. op geen enkele wijze onderbouwd hebben dat Riro Ventures zelf vanaf medio 2008 niet tot betaling van de aan Etirc toekomende bedragen in staat was en dat [eiser] c.s. daarvan ook niet (op voldoende specifieke wijze) bewijs hebben aangeboden, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd, ook niet in het licht van de klachten en betogen van dit onderdeel (vgl. ook rov. 2.5 tweede tussenarrest, rov. 2.2 derde tussenarrest en rov. 2.1 eindarrest). Een en ander behoeft geen nadere toelichting.
3.37
De klachten van onderdeel 4.2 richten zich tegen het oordeel van het hof in rov. 2.9 van het eindarrest. Deze klachten zijn ongegrond. Het hof heeft in rov. 2.9 van het eindarrest overwogen dat [eiser] c.s. thans (in hun akte van 12 maart 2013) het standpunt ingang willen doen vinden dat Etirc geen betalingsverplichtingen jegens de Consultants had voor zover de Consultants hun werkzaamheden rechtstreeks aan Riro Ventures hebben gefactureerd. Gezien onder meer hetgeen [eiser] c.s. in bijvoorbeeld paragraaf 2.7 van de genoemde akte van 12 maart 2013 gesteld hebben, is die lezing van de gedingstukken allerminst onbegrijpelijk.
3.38
Onderdeel 4.3(a) klaagt dat onbegrijpelijk is het oordeel van het hof (in rov. 2.12 eindarrest) dat aangenomen moet worden dat de doorbelasting van de ‘fees’ aan Riro Ventures steeds de gangbare praktijk is geweest en hooguit met de overeenkomst van 17 september 2008 is geformaliseerd.
3.39
Onderdeel 4.3(b) klaagt dat onbegrijpelijk is het oordeel van het hof (in rov. 2.16 eindarrest) dat ook indien wordt uitgegaan van het door [eiser] c.s. verdedigde standpunt dat de op 17 september 2008 gesloten consultancyovereenkomst voor Etirc pas een grondslag bood voor het doorbelasten van de kosten van de consultancywerkzaamheden aan Riro Ventures, niet blijkt dat Etirc daarvan ook gebruik heeft gemaakt, en dat uit niets blijkt dat Etirc na 17 september 2008 kosten bij Riro Ventures in rekening heeft gebracht of aan haar heeft doorbelast.
3.40
De klachten van onderdelen 4.3(a) en 4.3(b) zijn ongegrond. De door het onderdeel bestreden oordelen zijn ook in het licht van de door deze onderdelen aangeduide rechtsoverwegingen en stellingen, niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Zie in dit verband ook rov. 2.5 tweede tussenarrest, rov. 2.2 t/m 2.4 derde tussenarrest en rov. 2.7 eindarrest. Dit behoeft geen nadere toelichting.
3.41
Onderdeel 4.4 klaagt dat onbegrijpelijk is het oordeel van het hof (in rov. 2.17 eindarrest) dat het gegeven dat Riro Ventures zelf ook vorderingen op Etirc had, voor [eiser] c.s. op zichzelf genomen geen reden kon zijn niet over te gaan tot facturering en inning van de aan Etirc toekomende bedragen.
3.42
De klachten van onderdeel 4.4 zijn ongegrond. Niet is in te zien hoe de stellingen waar het onderdeel zich op beroept, afbreuk doen aan het oordeel van het hof (in rov. 2.17 eindarrest) dat de omstandigheid dat Riro Ventures zelf ook vorderingen op Etirc had, voor [eiser] c.s. als degenen die het beleid en de gang van zaken in deze vennootschap bepaalden op zichzelf genomen geen reden kon zijn om niet tot facturering en inning van aan Etirc toekomende bedragen over te gaan. De klacht dat het hof ten onrechte niet is ingegaan op het door [eiser] c.s. gestelde ontbreken van causaliteit tussen normschending en schade, faalt eveneens. Het hof heeft de betreffende stelling van [eiser] c.s. in rov. 2.25 van het eindarrest gemotiveerd verworpen.
3.43
Onderdeel 4.5(a) klaagt, samengevat: “Bovendien of althans, heeft het hof in rov. 2.22 EA ten onrechte en onbegrijpelijkerwijs (innerlijk tegenstrijdig met zijn oordeel in rov. 3.8 TA-1) de bewijslast bij [eiser] c.s. ‘als degenen die in de relevante periode het beleid en de gang van zaken bij Etirc hebben kunnen bepalen’ van de omstandigheid ‘dat de vennootschap ook zonder dat de facturering en inning van de kosten van de Consultants in staat was haar crediteuren te betalen of verhaal te bieden.’”
3.44
De klachten van onderdeel 4.5(a) missen feitelijke grondslag. Zoals ook uit rov. 2.23 van het eindarrest blijkt, heeft het hof met de bestreden overweging niet geoordeeld dat de betreffende bewijslast bij [eiser] c.s. lag. Het hof heeft geoordeeld dat [eiser] c.s. de aldaar aan de orde zijnde stellingen van de Consultants niet voldoende gemotiveerd betwist hebben.
3.45
Onderdelen 4.5(b) en 4.5(c) klagen, kort samengevat, dat onbegrijpelijk zijn de oordelen van het hof in rov. 2.22 en 2.25 van het eindarrest.
3.46
De klachten van onderdelen 4.5(b) en 4.5(c) zijn ongegrond. Het oordeel (in rov. 2.25 eindarrest) dat [eiser] c.s. niet aannemelijk hebben gemaakt dat Etirc ook los van de omstandigheid dat een deel van de omzet niet is gefactureerd en geïnd in een situatie van betalingsonmacht verkeerde, is niet tegenstrijdig met het oordeel (in rov. 2.22, 2.23 eindarrest) dat [eiser] c.s. onvoldoende gemotiveerd gesteld hebben dat Etirc ook zonder dat facturering en inning van de kosten van de Consultants plaatsvond in staat was om haar crediteuren te betalen of verhaal te bieden. Dat deze oordelen onverenigbaar zouden zijn met hetgeen het hof eerder in zijn arresten heeft overwogen, is niet in te zien, ook niet in het licht van de betogen van onderdelen 4.5(b) en 4.5(c).
3.47
Onderdeel 4.6(a) klaagt, samengevat: “Door bij beoordeling van de toewijsbaarheid van vorderingen van de Consultants (voor zover in hoger beroep nog aan de orde; rov. 3.14 TA-1) in rov. 2.26 EA buiten beschouwing te laten de stelling van [eiser] c.s. dat de bedragen die rechtstreeks aan Riro Ventures zijn gefactureerd niet toewijsbaar zijn, op de grond – kort gezegd – dat hier sprake is van een (nieuwe) grief die bij memorie van grieven had moeten worden aangevoerd en vanwege de (in beginsel strakke) twee-conclusieregel moest worden gepasseerd, miskende het hof dat – zoals het in rov. 3.14 TA-1 met juistheid had vooropgesteld – het als gevolg van het slagen van de grieven van [eiser] c.s. ‘in volle omvang’ had moeten onderzoeken of hun vorderingen toewijsbaar waren, wat het hof ten onrechte (dan ook in strijd met art. 23 en 24 Rv) naliet.”
3.48
Onderdeel 4.6(b) klaagt dat uit hetgeen met onderdeel 4.6(a) is aangevoerd, volgt dat het hof ook in rov. 2.27 van het eindarrest zijn taak als appelrechter dan wel de devolutieve werking van het hoger beroep miskend heeft. Het oordeel in rov. 2.27 van het eindarrest zou in elk geval onbegrijpelijk zijn of onvoldoende gemotiveerd.
3.49
Onderdeel 4.6(c) klaagt, kort samengevat, dat het hof in de bestreden arresten niet althans niet op voldoende duidelijke en gemotiveerde wijze heeft betrokken de stelling van [eiser] c.s. dat aan toewijzing van de vorderingen in de weg staat dat Etirc voor het Eclipse Aviation project na nader vermelde data geen nieuwe opdrachten heeft verstrekt.
3.50
De klachten van onderdelen 4.6(a) t/m 4.6(c) zijn ongegrond. Het oordeel van het hof dat de bij de laatste akte van 12 maart 2013 door [eiser] c.s. aangevoerde stelling dat de bedragen die rechtstreeks aan Riro Ventures gefactureerd zijn niet toewijsbaar zijn, te laat is aangevoerd en daarom buiten beschouwing dient te blijven, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. De klacht dat de devolutieve werking van het appel meebracht dat het hof het betreffende verweer had dienen te beoordelen, mist goede grond. Uit de onderdelen blijkt immers niet dat, en op welke plaats, het betreffende verweer eerder in de procedure (tijdig) gevoerd is. Anders dan in de tweede alinea van onderdeel 4.6(b) wordt betoogd, is het oordeel in rov. 2.27 van het eindarrest ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd in het licht van hetgeen in rov. 3.29 van het eerste tussenarrest overwogen wordt omtrent de informatie die het hof nodig acht om te kunnen beoordelen of [eiser] c.s. ter zake van het onbetaald blijven van de door de Consultants aan Etirc verzonden facturen (persoonlijk) een voldoende ernstig verwijt valt te maken. De klacht van onderdeel 4.6(c) dat het hof ten onrechte niet of niet gemotiveerd is ingegaan op de stellingen die zijn aangevoerd in nrs. 82 e.v. van de conclusie van antwoord, is eveneens tevergeefs. Niet in te zien is immers hoe dat verweer kan afdoen aan het oordeel van het hof (in rov. 2.25 eindarrest) dat, kort gezegd, [eiser] c.s. persoonlijk onrechtmatig gehandeld hebben doordat zij (als feitelijk respectievelijk statutair bestuurder van Etirc) zonder goede grond na april 2008 zijn gestopt met het factureren en innen van aan Etirc toekomende bedragen en dat [eiser] c.s. de als gevolg daarvan door de Consultants geleden schade aan de Consultants dienen te vergoeden.
Slotsom
3.51
Slotsom is dat geen van de klachten slaagt. Het cassatieberoep dient derhalve verworpen te worden.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑05‑2015
Omwille van de leesbaarheid laat ik bij het citeren van passages uit de cassatiedagvaarding, de in de originele passages voorkomende cursiveringen en onderstrepingen achterwege. Ook eventuele voetnoten worden in de citaten niet weergegeven.