type: ERMcoll: PvV
Rb. Amsterdam, 20-12-2017, nr. C/13/602863 / HA ZA 16-185
ECLI:NL:RBAMS:2017:9157
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
20-12-2017
- Zaaknummer
C/13/602863 / HA ZA 16-185
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2017:9157, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 20‑12‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:RBAMS:2017:3683, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 24‑05‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NTHR 2018, afl. 4, p. 215
Uitspraak 20‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Renteswap, schending zorgplicht door bank, bank heeft een niet passend product geadviseerd en de klant niet op de hoogte gesteld van het bestaan van een negatieve waarde van de renteswap.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/602863 / HA ZA 16-185
Vonnis van 20 december 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] (gemeente [gemeente] ),
eiseres,
advocaat: mr. L.J.P.E. Donckers-Corten te Breda,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat: mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ABN Amro worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het vonnis in het incident van 24 mei 2017, met de daarin genoemde gedingstukken;
- -
de conclusie van dupliek, met producties;
- -
de akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiseres] (hierna: de [eiseres] ) heeft in de loop der jaren een vijftal vennootschappen (hierna: de vijf vennootschappen) opgericht, waarvan hij directeur, enig aandeelhouder was. In de vijf vennootschappen werden diverse bedrijfsactiviteiten uitgeoefend. In [vennootschap 1] vond de exploitatie van een camping plaats. In [vennootschap 2] (hierna: [vennootschap 2] ) zaten de transportactiviteiten. In [vennootschap 3] (hierna: de Holding ) waren de onroerende zaken van de camping en de eind 2007 gekochte grondkavel waarop de nieuwbouw ten behoeve van [vennootschap 2] zou worden gerealiseerd, ondergebracht. De werkmaatschappij [vennootschap 4] hield zich bezig met de import van en handel in mobiele wooneenheden ten behoeve van de opvang van asielzoekers. Daarnaast leverde zij ook de woonunits voor de huisvesting van de asielzoekers op de camping. De vennootschap [vennootschap 5] betrof een niet-actieve werkmaatschappij.
2.2.
Op 26 september 2008 is tussen de vijf vennootschappen (zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk aangeduid als “kredietnemer”) en ABN Amro een kredietovereenkomst (hierna: kredietovereenkomst I) tot stand gekomen. Daarin is opgenomen dat de omvang van de faciliteit EUR 5.950.000,= bedraagt en dat deze dient ter financiering van de bedrijfsuitoefening van de vijf vennootschappen. De faciliteit is als volgt samengesteld:
Rekening-courant krediet EUR 850.000,=
10-jarige EURIBOR lening EUR 2.250.000,=
21-jarige EURIBOR lening EUR 1.200.000,=
Borgstellingskrediet 13-jarige EURIBOR lening EUR 650.000,=
12-jarige EURIBOR lening EUR 1.000.000,=
In kredietovereenkomst I is verder - voor zover hier van belang - opgenomen dat het renterisico voor tenminste 50% van het leningobligo zal worden afgedekt voor een termijn van tenminste vijf jaar en dat kredietnemer de intentie heeft de camping te verkopen. Daarnaast is in de kredietovereenkomst bepaald dat alle kredietnemers hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het verstrekte krediet.
Verder is in kredietovereenkomst I de volgende bepaling opgenomen.
“In aanvulling op artikel 8 van de Algemene Bepalingen Derivatentransacties mei 2001 zal gelden dat ABN AMRO, zonder dat enige sommatie of ingebrekestelling vereist zal zijn, eveneens één of meerdere lopende transacties onmiddellijk en in zijn geheel kan beëindigen en alles wat door de Cliënt uit hoofde daarvan, al dan niet opeisbaar of onder voorwaarde, is verschuldigd, onmiddellijk in zijn geheel tussentijds kan opeisen, indien en zodra de kredietfaciliteit bij ABN AMRO wordt beëindigd.”
2.3.
Op 20 oktober 2008 heeft de [eiseres] , namens [vennootschap 1] , de “Bevestiging Renteswap transactie”, gedateerd 26 september 2008, ondertekend. Daarin stond, onder meer, vermeld dat de renteswap een vaste rente had van 4,8% en een hoofdsom oplopend van EUR 2.000.000,= tot maximaal EUR 3.450.000,= en dat de ingangsdatum 1 november 2008 en de einddatum 1 januari 2019 was. Uitsluitend de 10-jarige Euribor lening en de 21-jarige Euribor lening werden met de renteswap afgedekt. Deze leningen waren bestemd voor de door de Holding te bouwen bedrijfspanden die aan [vennootschap 2] zouden worden verhuurd. Het Borgstellingskrediet en de 12-jarige Euribor-lening werden niet met de renteswap afgedekt in verband met de aanstaande verkoop van de camping door [eiseres] .
2.4.
Op 22 juni 2009 is er een gewijzigde kredietovereenkomst (hierna: kredietovereenkomst II) met de in kredietovereenkomst I vermelde vennootschappen als kredietnemer, met uitzondering van [vennootschap 5] , gesloten. De omvang van de faciliteit bedroeg in totaal EUR 5.896.572,=, waarbij dezelfde leningen werden verstrekt als bij kredietovereenkomst I.
2.5.
Omstreeks juli 2012 is [vennootschap 2] in financiële problemen gekomen en zijn de vennootschappen ondergebracht bij de Afdeling Bijzonder Beheer van ABN Amro (hierna: Bijzonder Beheer). Vervolgens hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen medewerkers van ABN Amro en de [eiseres] .
2.6.
Bij e-mailbericht van 21 juli 2012 heeft ABN Amro aan de [eiseres] desgevraagd een overzicht van de bij ABN Amro lopende leningen verstrekt. Op dit overzicht staan de Pro resto bedragen opgenomen van de bij de kredietovereenkomsten I en II verstrekte kredieten, zijnde in totaal een bedrag van EUR 4.485.873,=. Op dit overzicht staat de negatieve waarde van de renteswap niet vermeld.
2.7.
Bij brief van 24 augustus 2012 heeft ABN Amro [eiseres] het volgende medegedeeld.
“(…)
Onder meer gezien de algehele precaire positie van uw onderneming, de door gemelde sterk verlieslatende exploitatie en het door u verwachte liquiditeitstekort bij onverkorte continuatie, zijn wij van mening dat de continuïteit van uw onderneming niet langer gewaarborgd is.
Derhalve delen wij u hierbij mede dat wij genoodzaakt zijn gebruik te maken van ons recht van dagelijkse opzegbaarheid van het aan u verstrekte krediet in rekening-courant en wel met onmiddellijke ingang.
Louter een overname van de transportactiviteiten en de verhuur van het warehouse door een derde partij kunnen kennelijk de continuïteit van het bedrijf [vennootschap 2] nog in een ander daglicht stellen.
In de gesprekken alsmede de mail van 23 augustus heeft u de ontwikkelingen/voortgang met betrekking tot uw gesprekken met partijen om overname/verhuur te bewerkstellingen nader toegelicht. Ondanks de urgente situatie is er kennelijk sprake van een tweetal serieuze gesprekspartners welke mogelijk willen overnemen/huren. In de komende twee weken zal hierover meer duidelijkheid ontstaan. Wij wachten dit met veel belangstelling af.
(…)
Voor de goede orde wijzen wij u erop dat voor het overige alle bepalingen zoals vermeld in de kredietovereenkomst, waaronder bepalingen met betrekking tot de zekerheden, bijzondere bepalingen en de bank ter beschikking staande opzeggingsgronden, van kracht blijven tot u uw schuld bij onze instelling integraal heeft afgelost.
(…)”
2.8.
Op dinsdag 11 september 2012 is het faillissement van [vennootschap 2] op eigen verzoek uitgesproken. Op dinsdagavond heeft de [eiseres] (verder) onderhandeld met kandidaat-koper [naam 1] over overname van de boedel en huur van de bedrijfspanden. Deze bespreking heeft plaatsgevonden in het bijzijn van de curator, de adviseurs van de [eiseres] en twee medewerkers van ABN Amro.
2.9.
Op woensdagavond hebben de [eiseres] en zijn adviseurs de details verder met de firma [naam 1] besproken. Er was die avond voor 95% overeenstemming over de overname. Er is die avond tevens telefonisch overleg geweest met de bank.
2.10.
Op donderdagochtend werd de [eiseres] echter gebeld door een derde partij, de firma MTT, met de mededeling dat ze de failliete boedel wilde overnemen. Ze bood de vraagprijs voor de boedel. MTT wilde de bedrijfspanden echter niet huren, maar kopen. Ze stemde in met de vraagprijs voor de bedrijfspanden.
2.11.
De [eiseres] heeft vervolgens in overleg met de curator en na goedkeuring van ABN Amro gekozen voor de optie van verkoop. Op donderdagavond 13 september 2012 is het onroerend goed mondeling verkocht in het bijzijn van de adviseurs van de [eiseres] , de curator en ABN Amro. Het onroerend goed is op 11 oktober 2012 aan de koper geleverd. De verkoopopbrengst van ongeveer EUR 4.000.000,= is aangewend voor de aflossing van de Euribor-leningen.
2.12.
Op verzoek van Bijzonder Beheer is de renteswap vervolgens wat betreft de hoofdsom teruggebracht. Deze is per 1 november 2012 aangepast naar EUR 450.000,= voor de resterende looptijd. Bij brief van 16 november 2012 heeft ABN Amro [eiseres] medegedeeld dat vanwege de voortijdige beëindiging van de renteswap de bank recht heeft op een bedrag van EUR 656.267,= per 20 november 2012. Dit bedrag is de negatieve waarde over het te reduceren deel van de renteswap.
2.13.
Op 20 november 2012 heeft ABN Amro een bedrag van EUR 656.267,= afgeschreven van de rekening van [eiseres] , onder vermelding van “verrekening rente derivaten”.
2.14.
De camping die door [eiseres] werd geëxploiteerd is in 2013 verkocht. Met de opbrengst van EUR 1.400.000,= zijn het Borgstellingskrediet en de 12-jarige Euriborlening afgelost. Het restant is verrekend met de rekening-courantstand.
2.15.
Bij brief van 26 februari 2013 heeft ABN Amro [eiseres] medegedeeld dat de bank vanwege de voortijdige beëindiging van de renteswap recht heeft op een bedrag van EUR 103.155,= per 27 februari 2013. Dit bedrag is vervolgens op deze datum van de rekening van [eiseres] afgeschreven onder vermelding van “verrekening rente derivaten”.
2.16.
Bij brief van 29 april 2013 heeft de voormalige advocaat van [eiseres] ABN Amro aansprakelijk gesteld voor de schade die [eiseres] door onzorgvuldig handelen van ABN Amro heeft geleden.
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert – onderverdeeld in primaire tot en met nog meer subsidiaire vorderingen en zeer samengevat weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verscheidene verklaringen voor recht geeft, de renteswap vernietigt, dan wel ontbindt en ABN Amro veroordeelt tot voldoening aan haar ongedaanmakingsverplichtingen, dan wel tot betaling van schadevergoeding. [eiseres] vordert alles onder veroordeling van ABN Amro in de (na)kosten van de procedure en tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van EUR 38.800,=, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen vergoeding.
3.2.
ABN Amro heeft tegen de vorderingen verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover voor de beoordeling van belang – worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De rechtbank ziet aanleiding in de eerste plaats te beoordelen de stelling van [eiseres] dat ABN Amro niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht, omdat [eiseres] met de renteswap een speculatief instrument is aangegaan, dat voor haar enkel nadelen inhield en geen door haar gelopen renterisico dekte.
4.2.
De zorgplicht van de bank behelst onder meer dat de bank de cliënt moet waarschuwen voor het feit dat een door hem voorgenomen of toegepaste
(beleggings-)strategie mogelijk niet past bij zijn doelstellingen of zijn risicobereidheid. De eisen van de redelijkheid en billijkheid brengen daarnaast mee dat een financiële dienstverlener, in aanmerking genomen zijn maatschappelijke functie en zijn deskundigheid in de verhouding tot een ondeskundige wederpartij steeds dient te onderzoeken welke informatie en/of waarschuwingen hij aan een specifieke cliënt dient te verstrekken, teneinde hem in staat te stellen een voldoende geïnformeerde beslissing te nemen een bepaalde transactie of (combinatie van) product(en) al dan niet aan te gaan of af te nemen.
4.3.
Het meest verstrekkende verweer van ABN Amro is dat [eiseres] niet tijdig heeft geprotesteerd en daardoor op grond van artikel 6:89 BW alle rechten en bevoegdheden terzake heeft verloren. Dit verweer slaagt niet. Uit de rechtspraak volgt dat bij de beoordeling of er tijdig is geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW, groot gewicht toekomt aan het antwoord op de vraag of de bank nadeel lijdt door het tijdsverloop tussen het moment van ontdekking van de tekortkoming en het moment waarop is gepresteerd (vgl. HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600). Indien de schuldenaar het bestaan van zodanig nadeel aan de zijde van de bank betwist, is het aan de bank om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij wel degelijk nadeel heeft geleden door het tijdsverloop (vgl. HR 12 december 2014, JOR 2015, 92). In financiële adviesrelaties dient artikel 6:89 BW altijd terughoudend te worden toegepast (zie HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600). ABN Amro stelt bij conclusie van antwoord weliswaar dat de herinneringen van de betrokken medewerkers zijn vervaagd, maar ABN Amro heeft deze stelling, in het licht van de gedetailleerde en concrete verklaringen van de betrokken medewerkers die zij vervolgens bij conclusie van dupliek in het geding heeft gebracht, onvoldoende onderbouwd. Niet valt dan ook in te zien dat ABN Amro door het tijdsverloop tot aan de eerste klacht in haar bewijspositie is geschaad. Derhalve geldt dat ABN Amro zich ondanks het tijdsverloop bij gebreke van enig nadeel aan haar zijde niet met succes op verval van recht ex artikel 6:89 BW kan beroepen.
4.4.
Vaststaat dat de renteswap werd aangegaan ter afdekking van het renterisico dat werd gelopen op de 10-jarige Euribor lening en op de 21-jarige Euribor lening. Deze leningen waren bestemd voor de door [vennootschap 3] te bouwen bedrijfspanden, die zouden worden verhuurd aan [vennootschap 2] . De (variabele) rentebetalingen op deze leningen en de daarop in rekening gebrachte opslagen heeft [vennootschap 3] betaald. Het renterisico dat op het borgstellingskrediet en de 12-jarige Euribor lening werd gelopen werd niet met de renteswap afgedekt vanwege de aanstaande verkoop van de door [eiseres] geëxploiteerde camping (rov. 2.3.). De renteswap is echter uitsluitend op naam van [eiseres] afgesloten. De vaste swaprente van 4,8% werd ook door [eiseres] betaald en [eiseres] ontving van ABN Amro de variabele Euribor-rente die op het borgstellingskrediet en de 12-jarige Euribor lening diende te worden betaald. [eiseres] liep echter geen renterisico op de 10-jarige en 21-jarige Euribor leningen, daar de rentebetalingen niet door haar, maar door [vennootschap 3] werden voldaan. Reeds hierom moet de conclusie zijn dat ABN Amro het geadviseerde product onvoldoende heeft afgestemd op de wensen van [eiseres] en dat de renteswap aldus voor haar geen passend product was. Dit levert schending van de op ABN Amro rustende zorglicht op. Gesteld, noch gebleken is dat ABN Amro [eiseres] op dit risico bij het aangaan van de renteswap feitelijk en concreet heeft gewezen.
4.5.
ABN Amro heeft er in dit verband nog op gewezen dat de leningen ten behoeve van alle kredietnemers waren afgesloten en dat alle kredietnemers hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schulden bij de bank. Dankzij de renteswap werd het renterisico op een deel van de leningen afgedekt, waarvan alle kredietnemers profiteerden, ook al stond de renteswap op naam van [eiseres] , aldus ABN Amro. ABN Amro deelt dan ook niet het standpunt van [eiseres] dat de renteswap op naam van een andere vennootschap had moeten worden afgesloten.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt naar het oordeel van de rechtbank echter niet te begrijpen dat de renteswap op naam van [eiseres] is afgesloten, terwijl de renteswap niet zag op de voor [eiseres] bestemde kredieten. Zeker nu bekend was dat de camping verkocht zou worden en het risico dus reëel was dat [eiseres] op het moment dat de camping zou worden verkocht ook de renteswap zou willen/moeten beëindigen.
4.6.
Met het faillissement van [vennootschap 2] heeft zich het risico dat voortvloeide uit het (uitsluitend) op naam van [eiseres] stellen van de renteswap, terwijl dit voor haar een niet passend product was, ook verwezenlijkt. Uit de opbrengst van de verkochte roerende zaken uit de boedel van [vennootschap 2] is een deel van de kredieten afgelost en de hoofdsom van de renteswap moest op verzoek van ABN Amro (Bijzonder Beheer) vervolgens worden verlaagd. Indien de renteswap niet op naam van [eiseres] was gezet, dan was de negatieve waarde van de renteswap van EUR 656.276,= in het faillissement van [vennootschap 2] gevallen voor welke vennootschap de renteswap ook was bedoeld. Het risico heeft zich vervolgens opnieuw verwezenlijkt bij de verkoop van de camping in 2013. Op 25 februari 2013 is de renteswap in opdracht van de bank (Bijzonder Beheer) beëindigd en is de resterende negatieve waarde van
EUR 103.155,= bij [eiseres] in rekening gebracht.
4.7.
Daar komt nog bij dat ABN Amro [eiseres] , nadat zij in de zomer van 2012 had gevraagd naar de hoogte van de uitstaande kredieten, er niet op heeft gewezen dat de renteswap een negatieve waarde had welke waarde bij (gedeeltelijke) aflossing van het krediet (gedeeltelijk) door [eiseres] diende te worden vergoed (rov. 2.6.). Hierdoor is [eiseres] niet in staat geweest een voldoende geïnformeerde beslissing te nemen het onroerend goed te verkopen, dan wel te verhuren. Bij verhuur zou immers het krediet niet worden afgelost en zou de negatieve waarde van de renteswap niet behoeven te worden vergoed. Ook dit levert schending van de zorgplicht op. De stelling van ABN Amro dat [eiseres] en haar adviseurs gezien de financiële situatie in 2012 uiteraard ook de kredietovereenkomst op tafel hebben gehad en dat het niet anders kan dan dat hun de passage is opgevallen dat de Bank gerechtigd is de renteswap per direct te beëindigen als de lening wordt afgelost, met opeising van alle onder de renteswap verschuldigde bedragen, is volstrekt onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat ABN Amro wel aan haar zorgplicht heeft voldaan. In de eerste plaats, omdat [eiseres] heeft gevraagd om een opgave van de hoogte van de openstaande kredieten. Zij mocht daarop een volledig antwoord verwachten. In de tweede plaats, omdat met de door partijen in deze procedure genomen conclusies veeleer de indruk ontstaat dat (ook) ABN Amro de renteswap bij de financiële afwikkeling van het faillissement was vergeten. [eiseres] heeft bij conclusie van repliek immers onbetwist gesteld dat, nadat het onroerend goed op donderdagavond 13 september 2012 mondeling was verkocht, de [eiseres] op 14 september 2012 een telefoontje kreeg van een medewerker van ABN Amro, werkzaam bij Bijzonder Beheer, die hij persoonlijk kende. Deze medewerker vroeg hem of hij ook rentederivaten had. De [eiseres] dacht van niet en daarop is deze medewerker op zaterdagochtend 15 september 2012 bij hem langsgekomen om alle stukken van de bank te bekijken. Daarop deelde hij aan de [eiseres] mede dat [eiseres] wel een rentederivaat had en dat dit nog wel eens tot problemen kon leiden. Vervolgens is de negatieve waarde bij [eiseres] geïncasseerd.
4.8.
De subsidiair, onder III, gevorderde verklaring voor recht dat ABN Amro wegens schending van de op haar rustende zorgplicht onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld zal dan ook worden toegewezen.
4.9.
[eiseres] stelt schade te hebben geleden, bestaande uit de ten gevolge van de renteswap betaalde vaste rente minus de ontvangen variabele rente en de in rekening gebrachte negatieve waarde. Ter vaststelling van het causaal verband tussen de door [eiseres] gestelde schade en de zojuist genoemde tekortkomingen in de zorgplicht moet de werkelijke vermogenspositie van [eiseres] worden vergeleken met de hypothetische situatie dat ABN Amro niet was tekortgeschoten. Als ABN Amro haar zorgplicht had nageleefd, dan had zij [eiseres] geen renteswap geadviseerd, althans had zij de renteswap niet op naam van [eiseres] gesteld, omdat de renteswap niet voor (de financieringen van) [eiseres] was bedoeld en dus voor [eiseres] geen passend product was.
4.10.
ABN Amro heeft de gestelde schade en het causaal verband tussen haar handelwijze en de gestelde schade gemotiveerd betwist. ABN Amro heeft betoogd dat [eiseres] het renterisico wilde afdekken en dat het meest voor de hand liggende alternatief voor de combinatie van een variabelrentende lening en een renteswap een vastrentende zakelijke lening is. Een dergelijke lening leidt ook tot de verplichting tot het vergoeden van een vergoedingsrente bij tussentijdse aflossing. De berekeningswijze van deze vergoedingsrente is vrijwel identiek aan de beëindigingskosten van een renteswap. Daarnaast lag het rentetarief van een 10-jarige vastrentende lening medio 2008 hoger dan het tarief van de 10-jaars renteswap. Indien [eiseres] destijds had gekozen voor een 10‑jarige vastrentende lening had [eiseres] gedurende de looptijd meer rente betaald. [eiseres] heeft volgens ABN Amro dan ook geen schade geleden. Tenslotte heeft ABN Amro erop gewezen dat in kredietovereenkomst I de verplichting was opgenomen 50% van het renterisico af te dekken, zodat een volledig variabelrentende lening voor [eiseres] niet mogelijk was.
4.11.
De rechtbank stelt allereerst vast dat teneinde aan de in kredietovereenkomst I opgenomen verplichting 50% van het renterisico af te dekken te voldoen het niet nodig was het renterisico op het borgstellingskrediet en de 12-jarige Euribor lening af te dekken. De hoofdsom van de renteswap was immers EUR 3.450.000,=, terwijl de totale omvang van de faciliteit EUR 5.950.000,= bedroeg. De 10-jarige en 21-jarige Euribor-leningen, waarvan het de bedoeling was het renterisico af te dekken, vertegenwoordigden gezamenlijk een bedrag van EUR 3.450.000,=. Daarnaast is het hiervoor weergegeven standpunt van ABN Amro niet in lijn met de schriftelijke verklaring van [adviseur ABN] van 11 juli 2017. Hij is werkzaam als treasury adviseur bij ABN Amro en was in 2008 betrokken bij het afsluiten van de onderhavige renteswap en heeft daarover met de [eiseres] gesproken. Hij heeft verklaard dat zowel het borgstellingskrediet als de 12-jarige Euribor-lening bewust variabel zijn gehouden. De reden daarvan was, zover [adviseur ABN] zich kan herinneren, dat bij een verkoop van de camping de (netto)overwinst zou worden aangewend ter aflossing van deze leningdelen. De stelling van ABN Amro dat het volledig variabel financieren van [eiseres] niet mogelijk was kan dan ook niet worden gevolgd. Evenmin heeft ABN Amro voldoende feitelijk en concreet onderbouwd haar stelling dat [eiseres] hoe dan ook had gekozen voor een vaste rente. Gezien de beoogde aanstaande verkoop van de camping acht de rechtbank dit ook niet aannemelijk. Daar komt bij dat ABN Amro uitsluitend in algemene bewoordingen spreekt over de wens van “ [eiseres] ” het renterisico af te dekken, maar maakt daarbij niet duidelijk of het hierbij gaat om [vennootschap 3] dan wel [eiseres] .
4.12.
De conclusie is dan ook dat als ABN Amro haar zorgplicht was nagekomen [eiseres] in de positie zou hebben verkeerd dat zij geen renteswap had afgesloten. Alle kosten van [eiseres] die uit de renteswap zijn voortgevloeid kunnen dus worden aangemerkt als staande in causaal verband met het tekortschieten van ABN Amro. Deze kosten kunnen worden aangemerkt als schade, omdat [eiseres] deze niet zou hebben gehad, indien zij geen renteswap had afgesloten.
4.13.
Als schadevergoeding komt in ieder geval in aanmerking: de vaste rente die [eiseres] uit hoofde van de renteswap aan ABN Amro heeft betaald, verminderd met de variabele rente (Euribor) die [eiseres] uit hoofde van de renteswap van ABN Amro heeft ontvangen. [eiseres] heeft als productie 26 bij conclusie van repliek een berekening overgelegd van de door haar, naar zij stelt, teveel betaalde rente, zijnde in totaal een bedrag van EUR 499.732,52. Zij heeft daarbij opgemerkt dat van de in rood vermelde bedragen in het overzicht geen rekeningafschrift beschikbaar was, maar dat de Euribortarieven van internet konden worden afgeleid. Van de in groen vermelde bedragen was evenmin een rekeningafschrift beschikbaar vanwege het feit dat de administratie door het faillissement bij de curator was, maar deze bedragen zijn wel in het grootboek geadministreerd, aldus [eiseres] . De rechtbank merkt allereerst op dat de in het geding gebrachte productie 26 geen kleurenprint betreft, zodat de kleuren rood en groen niet zichtbaar zijn voor de rechtbank. Gezien het feit dat [eiseres] niet meer over alle rekeningafschriften beschikt staat niet zonder meer vast dat zij feitelijk dit bedrag aan rente heeft voldaan. Overigens vordert [eiseres] in haar petitum ook niet terugbetaling van dit bedrag. De rechtbank zal ABN Amro dan ook uitsluitend veroordelen aan [eiseres] te betalen de vaste rente die [eiseres] uit hoofde van de renteswap aan ABN Amro heeft betaald, verminderd met de variabele rente (Euribor) die [eiseres] uit hoofde van de renteswap van ABN Amro heeft ontvangen.
De vordering tot betaling van wettelijke rente is eveneens toewijsbaar, steeds vanaf de dag waarop [eiseres] aan ABN Amro betaalde: het saldo van de door [eiseres] betaalde vaste-rentetermijn en de door ABN Amro betaalde Euribor-rente. De subsidiaire vordering onder IV zal in zoverre worden toegewezen.
4.14.
Voorts komt als schadevergoeding in aanmerking de negatieve marktwaarde van de renteswap die [eiseres] heeft betaald, zijnde een bedrag van in totaal EUR 759.422,= (EUR 656.267,= + EUR 103.155,=), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop [eiseres] deze bedragen heeft voldaan. De subsidiaire vordering onder IV zal ook in zoverre worden toegewezen.
4.15.
[eiseres] heeft daarnaast subsidiair, onder IV, gevorderd ABN Amro te veroordelen aan haar terug te betalen de door haar betaalde provisies. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen. Gesteld, noch gebleken is dat [eiseres] naast de vaste-rentetermijnen en de negatieve waarde nog andere betalingen aan ABN Amro heeft gedaan.
4.16.
[eiseres] heeft daarnaast vergoeding gevorderd van kosten gemaakt ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid en buitengerechtelijke incassokosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW. [eiseres] heeft als productie 27 bij conclusie van repliek de declaraties van de advocaat overgelegd. Daaruit blijkt volgens [eiseres] dat voor een bedrag aan EUR 44.057,45 aan buitengerechtelijke incassokosten in de zin van voornoemd artikel zijn gemaakt. Met ABN Amro is de rechtbank van oordeel dat uit de declaraties niet valt op te maken dat er sprake is van andere kosten dan die dienen ter instructie van de zaak waarvoor de gebruikelijke proceskostenveroordeling al een vergoeding bevat. [eiseres] heeft dat ook niet feitelijk en concreet gesteld. De vordering onder XII zal dan ook worden afgewezen.
4.17.
Het verweer van ABN Amro dat [eiseres] eigen schuld heeft aan de ontstane schade wordt niet gevolgd gezien de omstandigheden van het geval. Aannemen van eigen schuld aan de zijde van [eiseres] zou tot het merkwaardige resultaat leiden dat waar ABN Amro (als ter zake deskundige partij blijkbaar) niet heeft gezien dat de renteswap in dit geval een onnodig en niet passend product was voor [eiseres] , [eiseres] (die juist op het advies van de deskundige bank afging) dat wel had moeten zien.
4.18.
Gelet op al het voorgaande behoeven de overige verwijten van [eiseres] aan het adres van ABN Amro geen nadere bespreking. Niet gesteld of gebleken is immers dat de overige verwijten tot meer of andere schade zouden hebben geleid dan de schade die ABN Amro nu reeds moet vergoeden. De vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure zal om die reden eveneens worden afgewezen. Evenmin is gesteld, of gebleken dat een vernietiging, dan wel een ontbinding van de renteswap ertoe zou leiden dat ABN Amro uit hoofde van de ongedaanmakingsverplichting een hoger of ander bedrag aan [eiseres] zou dienen te betalen, dan thans als schadevergoeding wordt toegewezen. Ook deze vorderingen behoeven daarom geen bespreking.
4.19.
ABN Amro zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden tot op heden begroot op EUR 77,75 voor kosten dagvaarding, EUR 1.929,= voor vastrecht en EUR 10.320,= (4 punten x tarief VII EUR 2.580,=) voor salaris advocaat, zijnde in totaal EUR 12.326,75. De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen zoals hieronder in de beslissing is weergegeven.
4.20.
Beslist wordt als volgt.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat ABN Amro onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld wegens schending van de op haar rustende zorgplicht;
5.2.
veroordeelt ABN Amro aan [eiseres] te betalen de vaste rente die [eiseres] uit hoofde van de renteswap aan ABN Amro heeft betaald, verminderd met de variabele rente (Euribor) die [eiseres] uit hoofde van de renteswap van ABN Amro heeft ontvangen, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop [eiseres] aan ABN Amro die vaste rente betaalde tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt ABN Amro aan [eiseres] te betalen het bedrag van EUR 759.422,= (zegge: zevenhonderdnegenenvijftigduizend vierhonderdtweeëntwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van EUR 656.267,=, vanaf 20 november 2012 tot aan de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van EUR 103.155,=, vanaf 27 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt ABN Amro in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 12.326,75, vermeerderd met wettelijke rente met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der voldoening;
5.5.
veroordeelt ABN Amro in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EUR 131,= aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat ABN Amro niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 68,= aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, vermeerderd met wettelijke rente met ingang van de veertiende dag na betekening van het vonnis tot aan de dag der voldoening;
5.6.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.E. van der Pol, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2017.
Uitspraak 24‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Renteswap. De gevraagde voorlopige voorziening tot het toekennen van een bedrag ter hoogte van het indicatieve bedrag dat onder het Uniform Herstelkader (UHK) zal worden uitgekeerd wordt afgewezen. Onaanvaardbare doorkruising van het UHK.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/602863 / HA ZA 16-185
Vonnis in incident van 24 mei 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] ,
gevestigd te [plaats] (gemeente [plaats] ),
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: voorheen mr. J.P. Heering, thans mr. L.J.P.E. Donckers-Corten te Breda,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ABN Amro worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 12 februari 2016, met producties;
- -
de conclusie van antwoord, met producties;
- -
het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 1 juni 2016, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- -
het proces-verbaal van comparitie, met de daarin genoemde akte aanvulling grondslagen vorderingen;
- -
de conclusie van repliek tevens inhoudende voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, met producties;
- -
de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 223 Rv.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil
in de hoofdzaak
2.1.
[eiseres] vordert – onderverdeeld in primaire tot en met nog meer subsidiaire vorderingen en zeer samengevat weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verscheidene verklaringen voor recht geeft, ABN Amro tot schadevergoeding veroordeelt, de renteswap(overeenkomst) ontbindt en ABN Amro veroordeelt tot voldoening aan haar ongedaanmakingsverplichtingen. [eiseres] vordert alles onder veroordeling van ABN Amro in de (na)kosten van de procedure en tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van EUR 38.800,--, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen vergoeding.
in het incident
2.2.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ABN Amro veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van EUR 185.000,--, dan wel een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, binnen vijf dagen na dagtekening van het te dezen te wijzen vonnis. [eiseres] vordert dit onder veroordeling van ABN Amro in de kosten van de voorlopige voorziening.
2.3.
[eiseres] legt aan haar vordering in het incident ten grondslag, dat haar directeur / enig aandeelhouder als gevolg van de ten onrechte in rekening gebrachte negatieve waarde, de hoge kosten van de renteswap en de kosten die hij moet maken om zijn recht te halen, genoodzaakt is om in een vakantiewoning te wonen. Volgens [eiseres] kunnen deze benarde woonomstandigheden niet te lang voortduren. Op grond van het Uniform Herstelkader (hierna: UHK) dient ABN Amro aan [eiseres] een voorstel te doen. Volgens ABN Amro bedraagt dit voorstel een bedrag van EUR 185.083,--. Dit indicatieve bedrag is, gelet op de omstandigheden van het geval, een minimum compensatie die hoe dan ook aan [eiseres] moet worden betaald. [eiseres] heeft belang bij haar vordering, omdat uit hetgeen in de procedure is aangevoerd volgt dat [eiseres] vorderingen dienen te worden toegewezen. [eiseres] vorderingen zijn aanzienlijk omvangrijker dan ABN Amro op grond van het UHK moet betalen. Het zal nog jaren duren voordat de precieze omvang van het door ABN Amro aan [eiseres] te betalen bedrag is vastgesteld. [eiseres] kan daarop niet wachten. Haar directeur / enig aandeelhouder zou moeten genieten van een welverdiend pensioen, aldus [eiseres] .
2.4.
ABN Amro voert verweer. ABN Amro heeft onder meer aangevoerd dat zij slechts een indicatieve en ongeautoriseerde berekening heeft gemaakt op basis van haar uitleg van het UHK en dat daar op dit moment een bedrag van EUR 185.083,-- uitkomt. Dat betekent niet dat dit bedrag ook de uiteindelijke uitkomst zal zijn. Externe partijen dienen herstelkaderberekeningen van de banken te verifiëren en goed te keuren en thans is nog niet duidelijk of deze externe partijen de berekening op dezelfde wijze zullen maken als ABN Amro thans heeft gedaan, aldus ABN Amro.
2.5.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, (nader) worden ingegaan.
3. De beoordeling in het incident
3.1.
Op grond van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding (lid 1), mits de voorlopige voorziening samenhangt met de vordering in de hoofdzaak (lid 2). Toewijzing van een vordering tot een voorlopige voorziening voor de duur van het geding is alleen mogelijk wanneer daarbij voldoende belang is. Dit kan bijvoorbeeld daarin bestaan dat de afloop van de hoofdzaak niet kan worden afgewacht.
3.2.
Vastgesteld wordt dat [eiseres] vraagt een voorziening te treffen voor de duur van het geding en dat de gevraagde voorziening samenhangt met de vordering in de hoofdzaak. De vordering kan echter niet worden toegewezen. Uit haar stellingen blijkt dat [eiseres] de voorlopige voorziening vraagt omdat haar directeur / enig aandeelhouder als gevolg van het geschil met ABN Amro zich in een situatie bevindt dat hij in een vakantiewoning moet wonen (conclusie van repliek / eis in incident, randnummer 209). Volgens [eiseres] moet die situatie niet al te lang voortduren. Hierbij gaat het dus om een belang van de directeur / enig aandeelhouder, die geen partij is in de hoofdzaak, en niet van [eiseres] zelf. In zoverre ontbreekt een belang van [eiseres] bij haar vordering. Ook overigens heeft [eiseres] onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat zij voldoende belang heeft bij haar incidentele vordering. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat zij niet kan wachten totdat de precieze omvang van het (beweerdelijk) door ABN Amro aan [eiseres] te betalen bedrag is vastgesteld, maar zij heeft niet gesteld waarom zij daarop niet kan wachten. De conclusie is dan ook dat [eiseres] onvoldoende (processueel) belang bij haar incidentele vordering heeft. De vordering kan reeds om deze reden niet slagen.
3.3.
Ook op inhoudelijke gronden kan de vordering niet worden toegewezen. Het komt bij de inhoudelijke beoordeling aan op de vraag of een afweging van de belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel op dit moment rechtvaardigt, onder meer gelet op de proceskansen in de hoofdzaak. Bij een voorziening in de vorm van betaling van een geldsom is dat in verband met het restitutierisico in beginsel alleen het geval indien de vordering tot het beloop van het gevorderde voorschot reeds voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank staat, anders dan [eiseres] stelt, nog niet vast dat haar vorderingen (naar de rechtbank begrijpt: in de hoofdzaak) dienen te worden toegewezen. Het debat tussen partijen is nog niet afgerond. Gelet op de aard van het incident kan de vordering ook niet tot het beloop van het gevorderde voorschot op eenvoudige wijze worden vastgesteld.
3.4.
Voor zover [eiseres] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, dat in ieder geval op grond van het UHK een vergoeding tot het gevorderde bedrag zal worden toegekend, geldt nog het volgende. In het UHK is onder meer het volgende opgenomen:
“2.4.3. Bij het beoordelen van de rentederivatenproblematiek is een terugkerend thema dat moeilijk is na te gaan of, en zo ja, in welke mate ontoereikende informatievoorziening aan een MKB-Klant een schending van de zorgplicht van een Bank oplevert. In het verlengde daarvan is evenzeer moeilijk na te gaan of, en zo ja in hoeverre, de betreffende MKB-Klant daardoor schade heeft geleden. Zo dit probleem al is op te lossen, geldt dat dit dan leidt tot een sterk geïndividualiseerde aanpak die qua tijd, uitvoerbaarheid en vermoedelijk ook kosten, relatief veel zal vergen.
2.4.4.
Bij het opstellen van het Herstelkader is daarom gezocht naar een integrale oplossing die – mede gezien het aantal dossiers, de eenvoud en snelheid waarmee het Herstel moet kunnen worden verkregen – een voor verreweg de meeste betrokkenen doeltreffende oplossing biedt. Meer in het bijzonder, is ervoor gekozen bij het Herstel (...) in hoge mate te abstraheren van het onderliggende dossier van een MKB-Klant. Dit heeft tot gevolg dat in Stap 3 de Bank overgaat tot een coulancevergoeding zonder dat de Bank erkent dat zij schadeplichtig is. In Stap 4 worden eveneens coulancehalve eventuele verhogingen van Renteopslagen teruggedraaid.
(…)
3.6.8.
Een MKB-klant die Herstel uit hoofde van het Herstelkader aanvaardt, verleent daarmee algehele en finale kwijting aan de betreffende Bank ter zake van alle klachten dan wel aanspraken en/of vorderingen die de MKB-Klant jegens de Bank heeft in verband met het Rentederivaat. (…)
3.6.9.
Acceptatie van het Herstel heeft dan ook tot gevolg dat door de MKB-Klant aan de Bank finale kwijting wordt gegeven voor eventuele gevolgschade. (…)”
3.5.
Gelet op de tekst en inhoud van het UHK is een eventueel aanbod uit hoofde van het UHK geen aanbod tot schadevergoeding, maar een coulancevergoeding, die goeddeels is geabstraheerd van de omstandigheden van het geval. Daarnaast doet een afnemer door aanvaarding van een aanbod uit hoofde van het UHK afstand van alle aanspraken die hij vanwege zijn rentederivaten op de Bank meent te hebben. De inschatting van de hoogte van een eventueel door de Bank te doen aanbod uit hoofde van het UHK, dan wel een definitief aanbod, kan dan ook niet dienen als bodem voor, of voorschot op de gevorderde schadevergoeding in de hoofdprocedure. Het is immers mogelijk dat een vordering tot schadevergoeding bij de rechtbank wordt afgewezen, omdat niet aan de wettelijke vereisten is voldaan, maar dat een afnemer wél een coulancevergoeding onder het UHK ontvangt. Daarnaast is het mogelijk dat de rechtbank een schadevergoeding toekent die lager is dan het aanbod onder het UHK. [eiseres] gaat hieraan ten onrechte voorbij. Daarbij komt dat ABN Amro pas een aanbod onder het UHK kan doen, indien de daarvoor voorgeschreven stappen zijn doorlopen. Daarvan is thans nog geen sprake. Een andere benadering zou tot een onaanvaardbare doorkruising van het UHK leiden en is dan ook onaanvaardbaar. Het vorenstaande leidt ertoe dat de vordering zal worden afgewezen.
3.6.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN Amro worden tot op heden begroot op EUR 452,-- (1 punt x tarief EUR 452,--). [eiseres] zal tevens worden veroordeeld in de nakosten aan de zijde van ABN Amro, zoals hierna onder de beslissing vermeld. De gevorderde wettelijke rente over de (na)kosten zal als onbetwist worden toegewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het incident, aan de zijde van ABN Amro tot op heden begroot op EUR 452,--, vermeerderd met wettelijke rente met ingang van de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag der voldoening;
4.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EUR 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, vermeerderd met wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van het vonnis tot aan de dag der voldoening;
4.4.
verklaart de kostenveroordelingen onder 4.2 en 4.3 uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
4.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 5 juli 2017 voor conclusie van dupliek;
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.E. van der Pol, rechter, bijgestaan door mr. E.R. Mac-Donald, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2017.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑05‑2017