Het slachtoffer heet [slachtoffer], i.p.v. [slachtoffer]. Hier wordt verder niet over geklaagd.
HR, 31-03-2015, nr. 13/03165
ECLI:NL:HR:2015:802
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-03-2015
- Zaaknummer
13/03165
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:802, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑03‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:271, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:271, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑02‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:802, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0163
Uitspraak 31‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Beroep op noodweer(exces). De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2006:AU8087. In het licht van ’s Hofs vaststellingen en gelet op hetgeen in voornoemd arrest is vooropgesteld, getuigt het oordeel van het Hof dat verdachte, door met een busje pepperspray terug te keren naar de plaats waarvandaan hij was gesommeerd te vertrekken, provocerend gedrag heeft getoond en “aldus uit was op een confrontatie” en dat op die omstandigheid het beroep op noodweer(exces) in reactie op de wederrechtelijke aanranding door de aangever afstuit, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en is, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld – in cassatie onbestreden – dat verdachte zich andermaal niets gelegen had laten liggen aan de sommatie van de aangever. Dit oordeel draagt de verwerping van het beroep op noodweer(exces) zelfstandig zodat buiten bespreking kan blijven hetgeen het Hof in dit verband voor het overige heeft overwogen.
Partij(en)
31 maart 2015
Strafkamer
nr. S 13/03165
AGE/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 juni 2013, nummer 20/001468-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer(exces).
2.2.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 5 augustus 2009 te Scharendijke, gemeente Schouwen-Duiveland opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en bewust gericht heeft gespoten met een spuitbusje pepperspray (merk pfeffer KO FOG, kleur zwarte bus met een zwarte plastic top, opschrift in de Duitse taal 'Mit naturlichem hochaggressivem pfefferkonzentrat') in het gezicht van die [slachtoffer], waardoor deze pijn heeft ondervonden."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"1.
Een, van het dossier van de regiopolitie Zeeland, district Oosterscheldebekken, met registratienummer 2009069636-1, afgesloten d.d. 6 augustus 2009, deel uitmakend proces-verbaal van aangifte, op 5 augustus 2009 op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1], voor zover dit als verklaring van aangever [slachtoffer] inhoudt (blz. 4-8):
Ik ben eigenaar van camping [A] aan de [a-straat] te Scharendijke. Op 5 augustus 2009 was ik aan het werk. (...) Er werd gebeld (...) Op het parkeerterrein [stond] een vervelende man. Ik (...) ging vervolgens naar het parkeerterrein toe. (...) Ik zag daar een jongen staan. (...) Ik zei vervolgens dat de jongen weg moest gaan en zag dat hij dit niet deed. (...) Ik zei vervolgens nogmaals dat hij weg moest gaan en gaf hem vervolgens een duw. (...) Ik zag dat de jongen vervolgens naar zijn auto liep. Ik zag dat hij iets uit zijn dashboardkastje pakte. Ik zag dat hij vervolgens weer de auto uitkwam. Ik zag dat hij een zwart voorwerp in zijn hand had. (...) Ik duwde de jongen weer weg en werd meteen in mijn gezicht gespoten met het voorwerp dat hij in zijn handen had. (...) Ik voelde toen dat het spul in mijn gezicht en ogen begon te branden (...). Ik voelde een sterk brandend gevoel aan mijn ogen en hoofd.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Een, van het dossier van de regiopolitie Zeeland, district Oosterscheldebekken, met registratienummer 2009069636-1, afgesloten d.d. 6 augustus 2009, deel uitmakend proces-verbaal van verhoor verdachte, op 5 augustus 2009 op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1], voor zover dit als verklaring van verdachte inhoudt (blz. 11-13):
Ik ben vandaag, 5 augustus 2009, vanuit Duitsland naar Nederland vertrokken (...). Ik reed direct naar camping [A] te Scharendijke. (...) Ik kwam aan bij de camping en parkeerde mijn auto (...) op een parkeerterrein (...) van de camping. (...) Ik zag dat er een Renault Megane naast mijn auto stond. (...) Ik zag dat er op mijn linker achterportier wat lichte lakschade zichtbaar was. (...) Na enige tijd kwam de campingeigenaar. De eigenaar van de camping keek naar mijn auto en zei dat er geen schade was. (...) Ik bleef achter de Renault Megane staan. (...) Ik werd door de eigenaar [van de camping] diverse malen weggeduwd bij de Renault Megane vandaan. Ik ging steeds weer achter de Renault staan (...). Vervolgens werd ik door de eigenaar van de camping vastgepakt en weggetrokken. (...) Ik kon mijzelf lostrekken en liep vervolgens naar mijn auto toe. Ik pakte uit mijn handschoenenkastje een busje pepperspray en liep weer naar de achterzijde van de Renault. (...) Ik werd wederom door de eigenaar van de camping beetgepakt en hij probeerde mij weer bij de achterzijde van de Renault weg te trekken. (...) [Ik] pakte de pepperspray uit mijn broekzak en spoot in het gezicht van de eigenaar van de camping. Ik spoot (...) een flinke straal pepperspray in het gezicht van de man.
3.
Een, van het dossier van de regiopolitie Zeeland, district Oosterscheldebekken, met registratienummer 2009069636-1, afgesloten d.d. 6 augustus 2009, deel uitmakend proces-verbaal van aanhouding, op 5 augustus 2009 op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], voor zover dit als relaas van bevindingen van voornoemde verbalisanten inhoudt (blz. 9-10):
Op 5 augustus 2009 omstreeks 16.30 uur hielden wij, verbalisanten, op de [a-straat] Scharendijke, gemeente Schouwen-Duiveland, als verdachte aan:
Achternaam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornaam vedachte]
Geboren: [geboortedatum] 1989
Geboorteplaats/land: [geboorteplaats]
Geslacht: man
Adres: [b-straat]
Postcode/plaats: [001]
Land: [woonplaats]
Bij de aanhouding werd door [verdachte] een zwart busje pepperspray overhandigd, welke door ons in beslag genomen is.
4. (...)"
2.4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 mei 2013 heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"(...)
De verdediging stelt zich echter op het standpunt dat aan cliënt ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde in het geheel geen straf dient te worden opgelegd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van een hoop gedoe om niets, dat mijn cliënt anders had kunnen handelen en dat louter sprake was van een verzekeringskwestie. Dat ben ik met de advocaat-generaal eens als de schadeveroorzakende partij erkent dat er door zijn of haar toedoen schade is ontstaan. Dat is in de onderhavige zaak echter niet het geval. De bestuurster van de Renault Megane ontkent dat er schade is. Zij wordt hierin bijgevallen door de eigenaar van de camping, [slachtoffer]. Als mijn cliënt een schadeclaim zou indienen bij de verzekeraar van de andere partij dient hij echter wel te bewijzen dat er schade is veroorzaakt, zeker als dit wordt ontkend. Mijn cliënt, een inwoner van Duitsland, heeft om die reden contact opgenomen met de politie. Dat is de juiste werkwijze. Niet zelden wordt iemand door zijn verzekering ook zo geïnstrueerd. Dan is er immers bewijs voor de geleden schade. Het inschakelen van de politie is hier wel de goede werkwijze, want de schade wordt betwist. Mijn cliënt zegt vervolgens op rustige toon tegen de bestuurster van de Renault Megane dat ze moeten wachten op de komst van de politie. Dit wordt door de bestuurster van de Renault, [betrokkene ], bevestigd. Zij heeft daarover verklaard dat mijn cliënt niet agressief of brutaal was. Vervolgens kwam er een medewerker van de camping bij. Hij is weer weggegaan en vervolgens verschijnt de eigenaar van de camping, [slachtoffer]. Hij verzoekt een stagiair een trekker te halen die voor de auto van mijn cliënt wordt geplaatst en hij vraagt deze medewerker om ook andere personen in te schakelen. Dit wordt gedaan, zodat [betrokkene ] met haar dochter kan vertrekken. Mijn cliënt wil echter verhinderen dat dit gebeurt, omdat hij zijn schade dan niet meer kan verhalen. Hij wil het voorval afhandelen met hulp van de politie. Daaruit blijkt ook dat hij geen enkele intentie had om geweld te gaan uitoefenen.
De eigenaar van de camping zegt vervolgens dat het te lang duurt voordat er politie komt en dat [betrokkene ] en haar dochter kunnen gaan. Het is de vraag of mijn cliënt op dat moment al wist dat hij te maken had met de eigenaar van de camping, maar het is nog meer de vraag of de eigenaar gerechtigd was te zeggen dat [betrokkene ] kon gaan, terwijl er sprake was van schade. Mijn cliënt had net een nieuwe auto, waardoor het extra vervelend was dat er schade was ontstaan. Om de schade te kunnen afwikkelen, gaat hij voor de auto van [betrokkene ] staan. Hij is niet agressief. Hij doet dit alleen om te voorkomen dat [betrokkene ] en haar dochter weggaan voordat de politie er is.
Aangever [slachtoffer] zegt vervolgens tegen mijn cliënt dat hij weg moet gaan. Cliënt doet dit niet en zegt erbij dat hij de politie heeft gebeld en dat hij op hun komst wil wachten. Dat blijkt ook uit de aangifte. Aangever [slachtoffer] zegt nogmaals dat hij moet weggaan en geeft hem een duw met beide handen. Dat doet hij meerdere keren. Er is zelfs sprake van het bij de nek pakken. Ik vraag mij dan ook af waarom de advocaat-generaal zich op het standpunt stelt dat het geweld van mijn cliënt is uitgegaan. [betrokkene ] verklaart ook dat het geweld dat aangever op mijn cliënt uitoefende wel fors was. Als de politie later komt, ziet deze dat cliënt rode vlekken in zijn hals had, van een hand of vingers. Cliënt verklaarde dat hij erg bang was en daarom pepperspray had gebruikt. Na overleg is aangever [slachtoffer] ook als verdachte gehoord. Dat cliënt door aangever [slachtoffer] hard moet zijn vastgepakt, constateerde de politie direct ter plaatse. Het is dus niet zo dat cliënt vanuit het niets met pepperspray begint te spuiten. Hij wordt eerst toegetakeld. Dat komt ook terug in de andere verklaringen. In de aangifte staat ook dat cliënt 'Hilfe, hilfe' riep over de telefoon tegen de politie. [betrokkene ] en haar dochter bevestigen ook dat cliënt politie nogmaals heeft gebeld. Cliënt wordt vervolgens nog in bedwang gehouden met een knie op zijn borst of hoofd. Er waren ook veel mensen van de camping aanwezig, waaronder de stagiair. Er was een trekker gehaald om zijn auto te blokkeren. Cliënt wordt zo aangepakt, terwijl hij in de eerste plaats op de camping kwam omdat hij op vakantie wilde gaan. Omdat er geen plaats bleek te zijn, gaat hij terug naar het parkeerterrein, waar hij constateert dat er op dat moment schade aan zijn auto wordt toegebracht. Als hij dit wil afhandelen, wordt hij op deze manier bij zijn nek vastgepakt. Dat is het moment waarop hij pepperspray gebruikt. Er was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, waartegen hij zich mocht verdedigen. In Duitsland is pepperspray niet illegaal. Hij was hier op vakantie. Hier is het voorhanden hebben van pepperspray illegaal, maar dat wist hij niet. Dat had hij misschien moeten weten, maar voor hem was het niet illegaal. Cliënt heeft niet geschopt of geslagen. Hij heeft maar één keer pepperspray gebruikt en vervolgens het busje overhandigd aan de politie. Er is sprake van noodweer, althans noodweerexces. Cliënt is daar alleen en de situatie wordt steeds dreigender. Hij wordt vastgepakt en reageert dan pas. Dat was natuurlijk onder invloed van zijn emoties op dat moment. Een vrijspraak is voor dit feit op zijn plaats, vanwege noodweer. Indien u het beroep op noodweer niet zou honoreren, dan is noodweerexces aan de orde.
(...)
Ik wil verder nog wijzen op de getypte verklaring die een campinggast aan aangever [slachtoffer] heeft overhandigd, die deze op zijn beurt aan de politie heeft gegeven. Deze campinggast verklaart een dag na het voorval dat [betrokkene ] behoorlijk overstuur was omdat mijn cliënt zo tegen haar tekeer zou zijn gegaan. Dat staat echter haaks op de verklaring van [betrokkene ] dat cliënt niet agressief of brutaal was. Ik wil verder wijzen op de passage in de verklaring van [betrokkene ] waar het gaat om het geweld dat [slachtoffer] tegen cliënt heeft aangewend. Zij heeft verklaard dat zij toen riep: "Ophouden, ik wacht wel, dat gaat fout". Dat is ook een indicatie dat het toegepaste geweld niet vanuit cliënt kwam. Of hij de politie had mogen bellen of niet staat niet in de weg aan een geslaagd beroep op noodweer(exces).
(...)
Uit de aangifte van [slachtoffer] volgt ook dat er meer tussen hem en cliënt is voorgevallen dan één enkele duw voordat aangever met pepperspray in zijn gezicht werd gespoten. blijkt ook dat er meer is gebeurd dan eerste duw voordat werd gespoten. Cliënt had ook letsel als gevolg van het handelen van aangever. [slachtoffer] heeft ten overstaan van de politie ook een opmerking gemaakt als: "Nu sla ik eens niet, krijg ik pepperspray". Dat vind ik een veelzeggende opmerking."
2.5.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, althans dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu aan hem een beroep op noodweer(exces) toekomt. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat aangever [slachtoffer] de verdachte meerdere malen heeft geduwd en hem op enig moment zelfs bij zijn hals/nek heeft gepakt. Daarbij was sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Zijn reactie bestond hieruit dat hij pepperspray in het gezicht van de aangever heeft gespoten. Dit was volgens de verdediging een vorm van noodweer of noodweerexces.
Het hof overweegt als volgt.
Van noodweer is sprake indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Het hof gaat aan de hand van de voorhanden zijnde verklaringen uit van de volgende gang van zaken.
Verdachte stond geparkeerd op het parkeerterrein van camping [A] te Scharendijke.
Verdachte verklaarde dat hij zag dat het portier van de naast hem geparkeerde auto bij het openen het portier van zijn auto raakte. Verdachte constateerde een lichte lakschade aan zijn auto. De veroorzaakster van de beweerde schade, de getuige [betrokkene ], zag naar haar zeggen geen schade, waarop verdachte foto's heeft gemaakt en vervolgens de politie heeft gebeld.
[betrokkene ] vroeg daarop verschillende personen of zij schade konden waarnemen en toen die haar meldden dat zij geen schade waarnamen, is zij op aanraden van omstanders de campingeigenaar, de latere aangever [slachtoffer], gaan raadplegen. Op enig moment is [slachtoffer] naar het parkeerterrein gekomen. Hij stelde ook geen schade waar te nemen. Toen de komst van de politie naar zijn oordeel te lang uitbleef, heeft hij tegen [betrokkene ] gezegd dat ze gewoon kon weggaan.
Verdachte bleef erbij dat de komst van de politie moest worden afgewacht en heeft de politie nogmaals gebeld. Verdachte verhinderde het wegrijden van [betrokkene ] door telkens achter haar auto te gaan staan.
Toen verdachte niet voldeed aan de sommatie van [slachtoffer] om weg te gaan, en te kennen gaf dat hij op de politie wilde wachten, heeft [slachtoffer] hem meerdere keren geduwd om hem bij de auto van [betrokkene ] weg te krijgen en hem daarbij ook vastgepakt en weggetrokken. Verdachte heeft zich daarop losgetrokken en heeft in zijn auto een busje pepperspray gepakt en is vervolgens weer achter de auto van [betrokkene ] gaan staan, om het wegrijden, waartoe [betrokkene ] door [slachtoffer] werd aangezet, te blijven belemmeren. Verdachte heeft vervolgens nogmaals de politie gebeld en om hulp geroepen.
In zoverre komen de verklaringen van de verdachte (blz. 11 t/m 13) en [slachtoffer] (blz. 4-5) over hetgeen is voorgevallen in essentie overeen.
Uit de verklaring van verdachte en [slachtoffer] volgt dat [slachtoffer] daarop heeft getracht verdachte van de parkeerplaats te verwijderen, althans te verwijderen van de plek achter de auto van [betrokkene ], en dat in een reactie daarop verdachte met de pepperspray richting [slachtoffer] heeft gespoten.
Verdachte heeft over het door [slachtoffer] toegepaste geweld verklaard dat [slachtoffer] hem ter hoogte van zijn nek vastpakte, dat hij daardoor geen lucht meer kreeg en hij daarop erg bang werd van [slachtoffer]. 'Het is een grote sterke man en hij had mij goed vast' (blz. 13).
Verdachte heeft daarop de pepperspray uit zijn broekzak gehaald en met de pepperspray in het gezicht van [slachtoffer] gespoten. Daarna is verdachte nog door [slachtoffer] naar de grond getrokken.
[betrokkene ] verklaarde (blz. 20-21) dat zij op enig moment genoeg had van de situatie en toen ze zag dat [slachtoffer] verdachte bij zijn nek pakte nadat hij had uitgeroepen dat verdachte van zijn terrein af moest, is uitgestapt en heeft geroepen: 'ophouden, ik wacht wel, dit gaat fout'. Zij zag vervolgens dat [slachtoffer] de verdachte van het terrein probeerde te duwen, waarbij er over en weer werd geduwd en getrokken. Verdachte heeft daarbij op enig moment iets uit zijn zak gehaald en daarmee iets in het gezicht van [slachtoffer] gespoten.
De verklaring van de verdachte dat hij door de aangever bij zijn nek werd vastgepakt, wordt mede ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige] (blz. 17) en door waarneming van verbalisante [verbalisant 2] dat verdachte rode vlekken in de hals had, die volgens haar afdrukken waren van een hand/vingers en dat zij een duidelijke duimafdruk in de hals zag (blz. 32).
Op grond van deze feiten en omstandigheden stelt het hof vast:
- dat [slachtoffer] de verdachte, die zich op het terrein van [slachtoffer] bevond, heeft gesommeerd om zich te verwijderen van de plaats waar deze zich bevond, te weten achter de auto van [betrokkene ];
- dat [slachtoffer], toen de verdachte niet week, met toenemende fysieke drang heeft geprobeerd om de verdachte weg te duwen, maar dat de verdachte telkens terug kwam;
- dat de verdachte, nadat hij door [slachtoffer] was weggetrokken, zich heeft losgetrokken, naar zijn auto is gelopen en daaruit een busje pepperspray heeft gepakt en opnieuw achter de auto van [betrokkene ] is gaan staan;
- dat [slachtoffer] de verdachte wederom heeft vastgepakt en weggeduwd, waarbij hij de verdachte bij de nek heeft gepakt; uit het feit dat de politie rode vlekken en een duimafdruk in de hals van de verdachte heeft gezien, leidt het hof af dat [slachtoffer] met een zekere kracht in de nek heeft geknepen;
- dat de verdachte daarop het busje pepperspray uit zijn broekzak heeft gepakt en spray in het gezicht van [slachtoffer] heeft gespoten.
Het hof is van oordeel dat [slachtoffer], als eigenaar van het terrein, het recht had om van de verdachte te verlangen dat deze zich van het terrein of van een bepaald gedeelte van dat terrein zou verwijderen en voorts dat [slachtoffer], toen de verdachte aan dat verlangen niet voldeed, met een zekere fysieke drang de verdachte mocht trachten te verwijderen. Dat gaf [slachtoffer] echter niet het recht om in de keel van de verdachte te knijpen. In zoverre kan worden gesproken van een wederrechtelijke aanranding van de verdachte door [slachtoffer]. Deze gewelddadige handeling van [slachtoffer] wordt door het hof niet gezien als een poging om de verdachte te wurgen, maar als een te ver doorgeschoten manier om de verdachte te verwijderen.
Toch kan de verdachte zich niet met succes beroepen op handelen in noodweer of noodweerexces.
Daarbij overweegt het hof in de eerste plaats dat de verdachte zich bewust in een situatie heeft begeven waarin hij kon verwachten dat [slachtoffer] met fysieke kracht tegen hem zou optreden. Immers [slachtoffer] had hem, verdachte, al een paar keer weggeduwd of weggetrokken, waartoe [slachtoffer] het recht had, maar verdachte heeft zich vervolgens voorzien van het busje pepperspray en is teruggelopen naar de plaats waar hij van de eigenaar van het terrein niet mocht staan. Dat was provocerend gedrag van de verdachte, die aldus uit was op een confrontatie. Vervolgens heeft [slachtoffer] weliswaar meer fysieke kracht uitgeoefend dan mocht, maar naar het oordeel van het hof was dat geen extreem geweld.
Reeds op deze omstandigheid stuit het beroep op noodweer(exces) af.
In de tweede plaats overweegt het hof dat, zo de verdachte zich al mocht verweren tegen [slachtoffer], hij heeft gekozen voor een middel dat niet in redelijke verhouding staat tot de aanranding. Immers enerzijds bestond de aanranding hierin dat [slachtoffer] de verdachte met enige kracht in de nek kneep bij een hernieuwde poging om de verdachte te doen vertrekken, wat door het hof niet als ernstig geweld wordt aangemerkt bij een op zich zelf legitieme actie, anderzijds bestond het middel hierin dat de verdachte pepperspray in het gezicht en in de ogen van [slachtoffer] heeft gespoten, wat hevige pijn veroorzaakt en schadelijk kan zijn voor de ogen, hetgeen in verhouding veel ernstiger geweld is dan de gedraging van [slachtoffer]. Een beroep op noodweer kan dan niet slagen. Daarbij is niet aannemelijk geworden dat het gebruik van pepperspray het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte, veroorzaakt door de aanranding. De verdachte is immers eerst een busje pepperspray gaan pakken in zijn auto, waarna hij is teruggegaan naar de plek waar hij van de eigenaar van het terrein niet mocht staan. Een beroep op noodweerexces slaagt daarom niet.
Het hof verwerpt het verweer."
2.6.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Gedragingen van de verdachte voorafgaande aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer kunnen onder omstandigheden in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer(exces) door de verdachte. Dat is bijvoorbeeld het geval indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie. De omstandigheid dat de verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten was, sluit op zichzelf niet uit dat ten aanzien van de bewezenverklaarde gedragingen sprake was van noodzakelijke verdediging in de zin van art. 41 Sr. (Vgl. HR 28 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8087, NJ 2006/509).
2.7.
Omtrent de toedracht heeft het Hof het volgende vastgesteld. Op het parkeerterrein van een camping deed zich een woordenwisseling voor tussen de verdachte en een ander over lakschade die door die ander aan de auto van de verdachte zou zijn veroorzaakt. De verdachte belette vervolgens die ander om, in afwachting van de door de verdachte gebelde politie, van daar te vertrekken door achter haar auto te gaan staan. Behalve door de verdachte werd door de omstanders en de eigenaar van de camping, de aangever, geen lakschade geconstateerd. Vervolgens heeft de aangever de verdachte gesommeerd zich van die plaats te verwijderen en heeft hij hem, toen de verdachte niet week, met toenemende fysieke kracht getracht hem daarvandaan weg te duwen. Op zeker moment heeft de verdachte zich losgetrokken en is hij naar zijn auto gelopen, waarvandaan hij een busje pepperspray mee terugnam. Toen de verdachte wederom achter de auto van die ander was gaan staan, heeft de aangever de verdachte opnieuw vastgepakt en trachten weg te duwen, waarbij hij hem met een zekere kracht bij zijn nek heeft vastgepakt. Daarop heeft de verdachte de aangever met pepperspray in zijn gezicht gespoten.
2.8.
In het licht van deze vaststellingen en gelet op hetgeen hiervoor onder 2.6 is vooropgesteld, getuigt 's Hofs oordeel dat de verdachte, door met een busje pepperspray terug te keren naar de plaats waarvandaan hij was gesommeerd te vertrekken, provocerend gedrag heeft getoond en "aldus uit was op een confrontatie" en dat op die omstandigheid het beroep op noodweer(exces) in reactie op de wederrechtelijke aanranding door de aangever afstuit, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en is, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld - in cassatie onbestreden - dat de verdachte zich andermaal niets gelegen had laten liggen aan de sommatie van de aangever.
2.9.
Dit oordeel draagt de verwerping van het beroep op noodweer(exces) zelfstandig zodat buiten bespreking kan blijven hetgeen het Hof in dit verband voor het overige heeft overwogen.
2.10.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2015.
Conclusie 03‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Beroep op noodweer(exces). De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2006:AU8087. In het licht van ’s Hofs vaststellingen en gelet op hetgeen in voornoemd arrest is vooropgesteld, getuigt het oordeel van het Hof dat verdachte, door met een busje pepperspray terug te keren naar de plaats waarvandaan hij was gesommeerd te vertrekken, provocerend gedrag heeft getoond en “aldus uit was op een confrontatie” en dat op die omstandigheid het beroep op noodweer(exces) in reactie op de wederrechtelijke aanranding door de aangever afstuit, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en is, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld – in cassatie onbestreden – dat verdachte zich andermaal niets gelegen had laten liggen aan de sommatie van de aangever. Dit oordeel draagt de verwerping van het beroep op noodweer(exces) zelfstandig zodat buiten bespreking kan blijven hetgeen het Hof in dit verband voor het overige heeft overwogen.
Nr. 13/03165 Zitting: 3 februari 2015 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 10 juni 2012 door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch wegens 1. “Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II” en 2. “Mishandeling”, veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent het inbeslaggenomen voorwerp en de vordering van de benadeelde partij als nader in het arrest omschreven.
Mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, heeft namens verdachte één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel komt op tegen de verwerping door het hof van het beroep op noodweer(exces).
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 5 augustus 2009 te Scharendijke, gemeente Schouwen-Duiveland opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en bewust gericht heeft gespoten met een spuitbusje pepperspray (merk pfeffer KO FOG, kleur zwarte bus met een zwarte plastic top, opschrift in de Duitse taal ‘Mit naturlichem hochaggressivem pfefferkonzentrat’) in het gezicht van die [slachtoffer], waardoor deze pijn heeft ondervonden.”1.
5. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, althans dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu aan hem een beroep op noodweer(exces) toekomt. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat aangever [slachtoffer] de verdachte meerdere malen heeft geduwd en hem op enig moment zelfs bij zijn hals/nek heeft gepakt. Daarbij was sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Zijn reactie bestond hieruit dat hij pepperspray in het gezicht van de aangever heeft gespoten. Dit was volgens de verdediging een vorm van noodweer of noodweerexces.
Het hof overweegt als volgt.
Van noodweer is sprake indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Het hof gaat aan de hand van de voorhanden zijnde verklaringen uit van de volgende gang van zaken.
Verdachte stond geparkeerd op het parkeerterrein van camping [A] te Scharendijke.
Verdachte verklaarde dat hij zag dat het portier van de naast hem geparkeerde auto bij het openen het portier van zijn auto raakte. Verdachte constateerde een lichte lakschade aan zijn auto. De veroorzaakster van de beweerde schade, de getuige [betrokkene ], zag naar haar zeggen geen schade, waarop verdachte foto’s heeft gemaakt en vervolgens de politie heeft gebeld. [betrokkene ] vroeg daarop verschillende personen of zij schade konden waarnemen en toen die haar meldden dat zij geen schade waarnamen, is zij op aanraden van omstanders de campingeigenaar, de latere aangever [slachtoffer], gaan raadplegen. Op enig moment is [slachtoffer] naar het parkeerterrein gekomen. Hij stelde ook geen schade waar te nemen. Toen de komst van de politie naar zijn oordeel te lang uitbleef, heeft hij tegen [betrokkene ] gezegd dat ze gewoon kon weggaan.
Verdachte bleef erbij dat de komst van de politie moest worden afgewacht en heeft de politie nogmaals gebeld. Verdachte verhinderde het wegrijden van [betrokkene ] door telkens achter haar auto te gaan staan.
Toen verdachte niet voldeed aan de sommatie van [slachtoffer] om weg te gaan, en te kennen gaf dat hij op de politie wilde wachten, heeft [slachtoffer] hem meerdere keren geduwd om hem bij de auto van [betrokkene ] weg te krijgen en hem daarbij ook vastgepakt en weggetrokken. Verdachte heeft zich daarop losgetrokken en heeft in zijn auto een busje pepperspray gepakt en is vervolgens weer achter de auto van [betrokkene ] gaan staan, om het wegrijden, waartoe [betrokkene ] door [slachtoffer] werd aangezet, te blijven belemmeren.
Verdachte heeft vervolgens nogmaals de politie gebeld en om hulp geroepen.
In zoverre komen de verklaringen van de verdachte (blz. 11 t/m 13) en [slachtoffer] (blz. 4-5) over hetgeen is voorgevallen in essentie overeen.
Uit de verklaring van verdachte en [slachtoffer] volgt dat [slachtoffer] daarop heeft getracht verdachte van de parkeerplaats te verwijderen, althans te verwijderen van de plek achter de auto van [betrokkene ], en dat in een reactie daarop verdachte met de pepperspray richting [slachtoffer] heeft gespoten.
Verdachte heeft over het door [slachtoffer] toegepaste geweld verklaard dat [slachtoffer] hem ter hoogte van zijn nek vastpakte, dat hij daardoor geen lucht meer kreeg en hij daarop erg bang werd van [slachtoffer]. ‘Het is een grote sterke man en hij had mij goed vast’ (blz. 13).
Verdachte heeft daarop de pepperspray uit zijn broekzak gehaald en met de pepperspray in het gezicht van [slachtoffer] gespoten. Daarna is verdachte nog door [slachtoffer] naar de grond getrokken.
[betrokkene ] verklaarde (blz. 20-21 ) dat zij op enig moment genoeg had van de situatie en toen ze zag dat [slachtoffer] verdachte bij zijn nek pakte nadat hij had uitgeroepen dat verdachte van zijn terrein af moest, is uitgestapt en heeft geroepen: ‘ophouden, ik wacht wel, dit gaat fout’. Zij zag vervolgens dat [slachtoffer] de verdachte van het terrein probeerde te duwen, waarbij er over en weer werd geduwd en getrokken. Verdachte heeft daarbij op enig moment iets uit zijn zak gehaald en daarmee iets in het gezicht van [slachtoffer] gespoten.
De verklaring van de verdachte dat hij door de aangever bij zijn nek werd vastgepakt, wordt mede ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige] (blz. 17) en door waarneming van verbalisante [verbalisant 2] dat verdachte rode vlekken in de hals had, die volgens haar afdrukken waren van een hand/vingers en dat zij een duidelijke duimafdruk in de hals zag (blz. 32).
Op grond van deze feiten en omstandigheden stelt het hof vast:
- -
dat [slachtoffer] de verdachte, die zich op het terrein van [slachtoffer] bevond, heeft gesommeerd om zich te verwijderen van de plaats waar deze zich bevond te weten achter de auto van [betrokkene ];
- -
dat [slachtoffer], toen de verdachte niet week, met toenemende fysieke drang heeft geprobeerd om de verdachte weg te duwen, maar dat de verdachte telkens terug kwam;
- -
dat de verdachte, nadat hij door [slachtoffer] was weggetrokken, zich heeft losgetrokken, naar zijn auto is gelopen en daaruit een busje pepperspray heeft gepakt en opnieuw achter de auto van [betrokkene ] is gaan staan;
- -
dat [slachtoffer] de verdachte wederom heeft vastgepakt en weggeduwd, waarbij hij de verdachte bij de nek heeft gepakt; uit het feit dat de politie rode vlekken en een duimafdruk in de hals van de verdachte heeft gezien, leidt het hof af dat [slachtoffer] met een zekere kracht in de nek heeft geknepen;
- -
dat de verdachte daarop het busje pepperspray uit zijn broekzak heeft gepakt en spray in het gezicht van [slachtoffer] heeft gespoten.
Het hof is van oordeel dat [slachtoffer], als eigenaar van het terrein, het recht had om van de verdachte te verlangen dat deze zich van het terrein of van een bepaald gedeelte van dat terrein zou verwijderen en voorts dat [slachtoffer], toen de verdachte aan dat verlangen niet voldeed, met een zekere fysieke drang de verdachte mocht trachten te verwijderen.
Dat gaf [slachtoffer] echter niet het recht om in de keel van de verdachte te knijpen. In zoverre kan worden gesproken van een wederrechtelijke aanranding van de verdachte door [slachtoffer]. Deze gewelddadige handeling van [slachtoffer] wordt door het hof niet gezien als een poging om de verdachte te wurgen, maar als een te ver doorgeschoten manier om de verdachte te verwijderen.
Toch kan de verdachte zich niet met succes beroepen op handelen in noodweer of noodweerexces.
Daarbij overweegt het hof in de eerste plaats dat de verdachte zich bewust in een situatie heeft begeven waarin hij kon verwachten dat [slachtoffer] met fysieke kracht tegen hem zou optreden. Immers [slachtoffer] had hem, verdachte, al een paar keer weggeduwd of weggetrokken, waartoe [slachtoffer] het recht had, maar verdachte heeft zich vervolgens voorzien van het busje pepperspray en is teruggelopen naar de plaats waar hij van de eigenaar van het terrein niet mocht staan. Dat was provocerend gedrag van de verdachte, die aldus uit was op een confrontatie. Vervolgens heeft [slachtoffer] weliswaar meer fysieke kracht uitgeoefend dan mocht, maar naar het oordeel van het hof was dat geen extreem geweld.
Reeds op deze omstandigheid stuit het beroep op noodweer(exces) af.
In de tweede plaats overweegt het hof dat, zo de verdachte zich al mocht verweren tegen [slachtoffer], hij heeft gekozen voor een middel dat niet in redelijke verhouding staat tot de aanranding. Immers enerzijds bestond de aanranding hierin dat [slachtoffer] de verdachte met enige kracht in de nek kneep bij een hernieuwde poging om de verdachte te doen vertrekken, wat door het hof niet als ernstig geweld wordt aangemerkt bij een op zich zelf legitieme actie, anderzijds bestond het middel hierin dat de verdachte pepperspray in het gezicht en in de ogen van [slachtoffer] heeft gespoten, wat hevige pijn veroorzaakt en schadelijk kan zijn voor de ogen, hetgeen in verhouding veel ernstiger geweld is dan de gedraging van [slachtoffer]. Een beroep op noodweer kan dan niet slagen.
Daarbij is niet aannemelijk geworden dat het gebruik van pepperspray het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte, veroorzaakt door de aanranding. De verdachte is immers eerst een busje pepperspray gaan pakken in zijn auto waarna hij is teruggegaan naar de plek waar hij van de eigenaar van het terrein niet mocht staan. Een beroep op noodweerexces slaagt daarom niet.
Het hof verwerpt het verweer.”
6. In de toelichting op het middel wordt in de eerste plaats opgekomen tegen het oordeel van het hof dat het beroep op noodweer(exces) afstuit op het provocerende gedrag van de verdachte.
7. Vooropgesteld dient te worden dat gedragingen van de verdachte voorafgaande aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer onder omstandigheden in de weg kunnen staan aan het slagen van een beroep op noodweer(exces) door de verdachte. Dat is bijvoorbeeld het geval indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij kennelijk uit was op een confrontatie.2.
8. Het (impliciete) oordeel van het hof dat provocerend gedrag van een verdachte onder omstandigheden aan een beroep op noodweer(exces) in de weg kan staan, getuigt gelet op deze vooropstelling niet van een onjuiste rechtsopvatting. Blijft over de vraag of het oordeel van het hof dat in de onderhavige zaak sprake is van een dergelijk provocerend gedrag dat dit het beroep op noodweer(exces) in de weg staat, begrijpelijk is.
9. Het hof heeft in de onderhavige zaak geoordeeld dat de verdachte zich provocerend heeft gedragen, door – terwijl hij gelet op het eerdere wegduwen of wegtrekken van [slachtoffer] kon verwachten dat deze fysiek geweld tegen hem zou gebruiken – voorzien van een busje pepperspray terug te lopen naar de plaats waar hij van deze [slachtoffer] (de eigenaar van het terrein) niet mocht komen en dat de verdachte kennelijk uit was op een confrontatie. Dat oordeel lijkt mij, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard die in cassatie niet kunnen worden getoetst, niet onbegrijpelijk. Dat de verdachte vervolgens weer op de betreffende plek is gaan staan met een, in ieder geval in de ogen van de steller van het middel, legitiem doel, doet daaraan niet af. Anders dan de steller van het middel betoogt, heeft het hof niet aangenomen dat de verdachte had moeten voorzien dat hij door zijn gedrag zou uitlokken dat [slachtoffer] zijn keel zou dichtknijpen of zijn toevlucht zou nemen tot handelingen van daarmee vergelijkbare intensiteit. Het hof heeft slechts geoordeeld dat de verdachte, gelet op het eerdere handelen van [slachtoffer], kon verwachten dat deze met fysieke kracht tegen hem zou optreden. Dat verdachte tussendoor pepperspray uit zijn auto ging halen bevestigt de juistheid van dit oordeel: kennelijk zag hij een escalatie aankomen.
10. In de toelichting op het middel wordt in de tweede plaats opgekomen tegen het oordeel van het hof dat de verdachte zich heeft verdedigd met een middel dat niet in redelijke verhouding stond tot de aanranding.
11. Deze klacht is gestoeld op de stelling dat de keel van de verdachte werd dichtgeknepen, zodanig dat hij geen lucht meer kreeg. Het hof heeft echter niet vastgesteld dat sprake is geweest van het dichtknijpen van de keel van de verdachte, zodanig dat deze geen lucht meer kreeg. Het hof heeft eerst weergeven in hoeverre de verklaringen van de verdachte en [slachtoffer] overeenkomen, heeft vervolgens onder andere weergegeven wat de verdachte over de jegens hem gerichte aanranding heeft verklaard (waaronder dat [slachtoffer] hem ter hoogte van nek vastpakte, dat hij daardoor geen lucht meer kreeg en bang werd) om vervolgens pas enige vaststellingen te doen. Die vaststellingen houden niet meer in dan dat de verdachte bij de nek is gepakt en met enige/zekere kracht in de nek is geknepen.3.Het middel berust in zoverre op een onjuiste lezing van het bestreden arrest en mist wat dit onderdeel aangaat dan ook feitelijke grondslag. Ten overvloede merk ik daarbij op dat het oordeel van het hof dat het spuiten van pepperspray in het gezicht niet in redelijke verhouding stond tot de door het hof vastgestelde aanranding ook niet onbegrijpelijk is.
12. In de derde plaats komt het middel op tegen het oordeel van het hof dat het beroep op noodweerexces niet slaagt, omdat niet aannemelijk is geworden dat het gebruik van pepperspray het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte.
13. Voor een groot deel berust ook deze klacht op de stelling dat het hof heeft vastgesteld dat de keel van de verdachte werd dichtgeknepen, dat hij daardoor geen lucht meer kreeg en daarop bang werd. Ook hier geldt echter dat het hof dit niet heeft vastgesteld. Ik verwijs naar hetgeen hiervoor onder 11 is opgenomen. Ook hier berust het middel dan ook op een onjuiste lezing van het bestreden arrest en mist het feitelijke grondslag.
14. Blijft nog over de in het middel vervatte klacht dat, anders dan het hof doet, de vraag of de verdachte handelde in noodweerexces moet worden beoordeeld naar het moment dat de pepperspray ter verdediging werd ingezet en niet op een eerder moment. Aan de steller van het middel moet worden toegegeven dat de motivering van het hof hier tekort schiet. Het hof heeft immers vastgesteld dat [slachtoffer] meer fysieke kracht heeft uitgeoefend dan mocht door verdachte bij zijn nek te pakken en overweegt vervolgens dat er niet gebleken is van een hevige gemoedstoestand omdat verdachte eerst een busje pepperspray is gaan pakken in zijn auto waarna hij is teruggegaan naar de plek waar hij van de eigenaar van het terrein niet mocht staan. Dit laatste zegt niets over een eventuele hevige gemoedsbeweging op het moment dat verdachte door [slachtoffer] bij zijn nek werd gepakt. Dit hoeft echter niet tot cassatie te leiden, nu het hof het beroep op noodweer(exces) heeft verworpen op twee gronden, waarbij de eerste grond de verwerping van het verweer zelfstandig kan dragen.4.Daaraan wil ik nog toevoegen dat uit het verweer zoals dat gevoerd is bij het hof niet blijkt dat er is aangevoerd dat verdachte, toen hij pepperspray gebruikte, in een hevige gemoedstoestand verkeerde.
15. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
16. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑02‑2015
Vgl. HR 28 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8087, NJ 2006/59, m.nt. Y. Buruma en HR 2 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9243, rov. 2.6.
Het hof heeft voorts overwogen dat het de gewelddadige handelingen van [slachtoffer] niet ziet als een poging om de verdachte te wurgen, maar als een te ver doorgeschoten manier om de verdachte te verwijderen.
HR 13 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW3569, rov 3.4. “’Indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweerexces geldt voor wat betreft het door de rechter in te stellen onderzoek het volgende. Van overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan slechts sprake zijn indien:a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indienb. op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding (vgl. HR 18 mei 1993, 1993, 691).”