Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2018, opgenomen als bijlage 1 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PLO100-2018067321 d.d. 3 april 2018, inhoudend de relatering van verbalisanten.
Rb. Noord-Nederland, 02-05-2019, nr. 18/257967-18
ECLI:NL:RBNNE:2019:1862
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
02-05-2019
- Zaaknummer
18/257967-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2019:1862, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 02‑05‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
- Wetingang
art. 285 Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 02‑05‑2019
Inhoudsindicatie
De Rechtbank Noord Nederland heeft een 22-jarige man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren voor de subsidiair ten laste gelegde bedreiging met een terroristisch misdrijf. Daarbij legt zij bijzondere voorwaarden op zoals de reclassering deze heeft geadviseerd, waaronder meldplicht en ambulante behandeling.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/257967-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 mei 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 april 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.N. Noordzee, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Homans-de Boer.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 maart 2018 te Groningen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld de [benadeelde partij]
) te dwingen tot afgifte van 120, althans een aantal, bitcoins, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan de [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander dan aan de verdachte, toebehoorde, naar de klantenservice van de [benadeelde partij] heeft gebeld en/of de medewerker van die klantenservice heeft medegedeeld (zakelijk weergegeven) dat er 120 bitcoins naar hem, verdachte, moesten worden overgemaakt/
gestuurd en als dit niet werd gedaan er binnen 48 uur een terroristische aanslag, althans een aanslag, zou worden gepleegd, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 20 maart 2018 in de gemeente Groningen en/of Stichtse Vecht, althans in Nederland, (een of meer onbekend gebleven personen) heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf en/of enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat en/of enig misdrijf tegen het leven gericht, door naar de klantenservice van de [benadeelde partij]) te bellen en een medewerker mee te delen (zakelijk weergegeven) dat er 120 bitcoins naar hem, verdachte, moesten worden overgemaakt en als dit niet werd gedaan er binnen 48 uur een (terroristische) aanslag zou worden gepleegd, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Beoordeling van het bewijs ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Verdachte heeft weliswaar gedreigd om een aanslag te plegen wanneer er niet binnen 48 uur 120 bitcoins naar hem werden overgemaakt. Hij heeft echter geen nadere instructies gegeven om het bedrag aan bitcoins daadwerkelijk in zijn bezit te krijgen. Er was dan ook sprake van een absoluut ondeugdelijke poging.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Zij kan zich vinden in het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 20 maart 2018 heeft verdachte de klantenservice van de [benadeelde partij] (hierna de [benadeelde partij] ) te Groningen gebeld1.. Verdachte heeft in dat telefoongesprek gezegd dat de [benadeelde partij] hem binnen 48 uur 120 bitcoins moet overmaken en als de [benadeelde partij] dat niet doet er een aanslag volgt. Ook gaf verdachte hierbij aan dat zijn bitcoin-adres te vinden zou zijn op het [benadeelde partij] -forum2..
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde gedragingen van verdachte zijn aan te merken als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf, de poging tot afpersing, en dat sprake is van een voltooide poging.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vraag of sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging, zoals door de officier van justitie en de verdediging is bepleit, het volgende.
Het is vaststaande jurisprudentie dat van een straffeloze, absoluut ondeugdelijke poging pas kan worden gesproken als de uitvoeringshandeling zo kinderlijk, zo ondoeltreffend en/of zo ongerijmd is dat zij nooit tot het door de verdachte beoogde doel had kunnen leiden, zelfs niet onder voor hem zeer gunstige omstandigheden. Het enkele feit dat verdachte uiteindelijk geen instructies met betrekking tot waar naar toe de bitcoins overgemaakt zouden moeten worden op het [benadeelde partij] -forum heeft geplaatst, maakt niet dat er sprake is van absoluut ondeugdelijke poging. Het is namelijk niet uit te sluiten dat als verdachte dit wel had gedaan, zijn handelen zou resulteren in een voltooide afpersing. De vordering tot vrijspraak wordt daarom afgewezen; het verweer wordt verworpen.
Op de vraag of het primair bewezenverklaarde strafbaar is komt de rechtbank hieronder terug.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 20 maart 2018 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld de [benadeelde partij]) te dwingen tot afgifte van 120 bitcoins, dat aan de [benadeelde partij] toebehoorde, naar de klantenservice van de [benadeelde partij] heeft gebeld en de medewerker van die klantenservice heeft medegedeeld (zakelijk weergegeven) dat er 120 bitcoins naar hem, verdachte, moesten worden overgemaakt en als dit niet werd gedaan er binnen 48 uur een terroristische aanslag zou worden gepleegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Naar het oordeel van de rechtbank is de oorzaak van het niet voltooien van het misdrijf, afpersing, gelegen in van de wil van de verdachte afhankelijke omstandigheden en is er daarom sprake van vrijwillige terugtred. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Er is van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht sprake indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt – mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.
Bewezenverklaard is dat verdachte heeft geprobeerd de [benadeelde partij] af te persen door te dreigen met een aanslag als zij niet binnen 48 uur bitcoins naar hem zou overmaken. Verdachte heeft verklaard3.dat hij nadat hij de [benadeelde partij] had gebeld en het dreigement had geuit naar huis is gegaan en erover heeft nagedacht. Toen verdachte naar huis liep, dacht hij "waar ben ik eigenlijk mee bezig". Verdachte heeft vervolgens besloten niet verder te gaan met de uitvoering van zijn plan. Hij heeft daarom ook niet op het [benadeelde partij] -forum nadere instructies geplaatst over het bitcoin-adres waarop de [benadeelde partij] de 120 bitcoins kon storten.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de oorzaak van het niet voltooien van de afpersing is gelegen in de wil van verdachte afhankelijke omstandigheden, te weten dat hij nadat hij met de [benadeelde partij] had gebeld, heeft nagedacht over zijn handelen en heeft beseft dat waarmee hij bezig was niet goed was. Hij heeft blijk gegeven van zijn wil om af te zien van zijn plan, door vrijwillig het plan niet verder uit te voeren en geen verdere instructies met betrekking tot waar de bitcoins naar toe overgemaakt zouden moeten worden op het [benadeelde partij] -forum te plaatsen.
Omdat er sprake is van vrijwillige terugtred, kan het primair bewezen verklaarde feit niet worden gekwalificeerd als poging tot een afpersing en dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Beoordeling van het bewijs ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en heeft veroordeling van het subsidiair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
Voor het subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 april 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2018, opgenomen als bijlage 1 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PLO100-2018067321 d.d. 3 april 2018, inhoudend de relatering van verbalisanten.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Uit bovenstaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 20 maart 2018 de [benadeelde partij] heeft gebeld. Vervolgens heeft verdachte in dat telefoongesprek gedreigd een aanslag te plegen als de [benadeelde partij] niet binnen 48 uur bitcoins naar hem zou overmaken.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde uitlatingen van dien aard zijn en zijn gedaan onder zodanige omstandigheden dat hierdoor bij betrokkenen de redelijke vrees kon ontstaan dat er een terroristisch misdrijf kon worden gepleegd dan wel een misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen kon ontstaan.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 20 maart 2018 in de gemeente Groningen en/of Stichtse Vecht een of meer onbekend gebleven personen heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf en/of enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat en/of enig misdrijf tegen het leven gericht, door naar de klantenservice van de [benadeelde partij]) te bellen en een medewerker mee te delen (zakelijk weergegeven) dat er 120 bitcoins naar hem, verdachte, moesten worden overgemaakt en als dit niet werd gedaan er binnen 48 uur een terroristische aanslag zou worden gepleegd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair Bedreiging met een terroristisch misdrijf
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw kan zich vinden in de eis van de officier van justitie. Het is met name van belang dat verdachte ambulante behandeling kan krijgen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland van 27 februari 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 maart 2019, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dreigen met een terroristisch misdrijf. Verdachte heeft de [benadeelde partij] telefonisch bedreigd met een terroristische aanslag. Verdachte heeft met zijn handelen gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht. Het dreigen met een terroristische aanslag is een ernstig en buitengewoon angstaanjagend delict. Dit delict kan de samenleving ernstig ontwrichten.
Verdachte heeft geen relevante justitiële documentatie.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het reclasseringsrapport van 27 februari 2019 blijkt dat verdachte kampt met psychische problemen. In 2016 is hij opgenomen geweest met psychotische klachten in het UMC Utrecht. Momenteel is er geen duidelijk beeld van de gezondheid van verdachte. De reclassering adviseert daarom een behandeling op te starten vanuit een forensisch kader, zodat verdachte kan werken aan verdere stabilisatie van zijn leven.
De rechtbank is, gezien de ernst van het feit en gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS, van oordeel dat een gevangenisstraf op zijn plaats is. Gelet op het advies van de reclassering en ter voorkoming van recidive, zal de rechtbank -conform de eis van de officier van justitie- een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met daarbij de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een ambulante behandeling, zoals geadviseerd door de reclassering.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen als voormeld maar niet te zijn een strafbaar feit.
Ontslaat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde van alle rechtsvervolging.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. verdachte meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres: Vivaldiplantsoen 200, 3533 JE Utrecht. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
2. verdachte laat zich behandelen door forensische polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk (houdt rekening met een wachttijd). De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 mei 2019.