Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad
Einde inhoudsopgave
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/6.1:6.1 Inleiding
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/6.1
6.1 Inleiding
Documentgegevens:
mr. A. Karapetian, datum 01-01-2019
- Datum
01-01-2019
- Auteur
mr. A. Karapetian
- JCDI
JCDI:ADS347358:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Materieel strafrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 18 februari 2000, NJ 2000/295 m.nt. J.M.M. Maeijer (NHB/Oosterhof).
HR 8 december 2006, NJ 2006/659, r.o. 2.5.
Zie voor een beschouwing hierover Karapetian 2015a, Verstijlen 2015a. Assink 2013 betwijfelt of de Hoge Raad hier betekenis aan hecht.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De beoordeling van het handelen van de bestuurder bij het verrichten van rechtshandelingen namens de vennootschap krijgt in het in dit boek uitgewerkte kader haar beslag langs de band van informatieplichten die hun oorsprong hebben in de maatschappelijke betamelijkheid die eenieder in het maatschappelijk verkeer jegens een ander heeft in acht te nemen. Eerder werd reeds de vraag opgeworpen of en zo ja in hoeverre belangen van maatschappelijke aard de zorgvuldigheidsnorm voor de bestuurder kunnen beïnvloeden. Dat de bestuurder omstandigheden kan aanvoeren die zijn gedrag rechtvaardigen en/of hem disculperen ten aanzien van de opgetreden benadeling, overwoog de Hoge Raad reeds in het arrest NHB/Oosterhof in 2000.1 In het later gewezen en in dit boek meermalen aangehaalde Ontvanger/ Roelofsen werden de rechtvaardigende en disculperende omstandigheden gevangen in het ‘persoonlijke verwijt’, het ontbreken waarvan de bestuurder kon vrijwaren van aansprakelijkheid.2 Hoewel in het weer latere Kloosterbrink/Eurocommerce werd overwogen dat de bestuurder vrijuit ging indien hem geen ‘voldoende ernstig verwijt’ kon worden gemaakt van de benadeling van de schuldeiser, heet het in – voorlopig het eindpunt van de rechtsontwikkeling op dit terrein – RCI/Financial Services Kastrop dat de bestuurder aannemelijk dient te maken dat hem geen ‘ernstig verwijt’ kan worden gemaakt van de benadeling, indien hij aan aansprakelijkheid wil ontsnappen. Daargelaten de betekenis van deze ontwikkeling in de verschillende aansprakelijkheiduitsluitende kwalificaties,3 is helder dat de Hoge Raad uitdrukkelijk ruimte laat voor omstandigheden die de aansprakelijkheid kunnen uitsluiten. Bij de rechtvaardigingsgronden speelt de principiële vraag of omstandigheden zijn aan te wijzen die rechtvaardigen dat de bestuurder, in weerwil van zijn wetenschap van (een risico op) niet nakoming, de schuldeiser in een rechtsverhouding met de vennootschap betrekt zonder zich te kwijten van zijn mededelingsplicht. Met betrekking tot de disculpatiemogelijkheden is het gelet op de vertegenwoordigende positie van de bestuurder vooral zinvol de dwaling in de feiten te onderzoeken, voornamelijk tegen de achtergrond van de vraag of de bestuurder aansprakelijk kan worden gehouden voor door anderen verstrekte onjuiste informatie over de financiële toestand van de vennootschap.