Hof Den Haag, 04-11-2015, nr. 200.166.634/01
ECLI:NL:GHDHA:2015:3132, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
04-11-2015
- Zaaknummer
200.166.634/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:3132, Uitspraak, Hof Den Haag, 04‑11‑2015; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2881, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Wetingang
art. 157 Burgerlijk Wetboek Boek 1
- Vindplaatsen
JPF 2016/27
PFR-Updates.nl 2015-0336
Uitspraak 04‑11‑2015
Inhoudsindicatie
afbouw partneralimentatie; van de hoogopgeleide vrouw kan worden verwacht dat zij op termijn geheel in eigen levensonderhoud voorziet
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 4 november 2015
Zaaknummer : 200.166.634/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-3952
Zaaknummer rechtbank : C/09/466612
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.C. van Bodegom te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. B. Fresco te Den Haag.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 18 maart 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 december 2014 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 26 mei 2015 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 8 juli 2015 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 1 mei 2015 een brief van 29 april 2015 met bijlage;
- op 25 augustus 2015 een V-formulier met bijlagen.
De zaak is op 4 september 2015 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is - voor zover in dit hoger beroep van belang - de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) als volgt bepaald:
- -
met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot vier jaar na die datum op € 2.730,- per maand, telkenmale bij vooruitbetaling uiterlijk op de eerste dag van de maand te voldoen;
- -
na verloop van vier jaar na de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand tot zeven jaar na de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op € 2.730,- per maand te verminderen met de dan geldende bijstandsnorm voor een alleenstaande, telkenmale bij vooruitbetaling uiterlijk op de eerste dag van de maand te voldoen;
- -
na verloop van zeven jaar na de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op nihil.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de daarin door de man aan de vrouw te betalen maandelijkse bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw en, opnieuw rechtdoende, zo nodig met verbetering van gronden, te bepalen dat:
- -
primair: de onderhoudsverplichting van de man zal worden gelimiteerd ex artikel 1:157 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW), met dien verstande dat de man voor de duur van maximaal vijf jaar een bijdrage zal leveren in het levensonderhoud van de vrouw te rekenen vanaf de datum van echtscheiding (29 mei 2013) en derhalve op nihil wordt gesteld op 29 mei 2018;
- -
deze bijdrage de eerste twee jaar gesteld wordt op € 2.000,- per maand (periode 29 mei 2013 - 29 mei 2015), de tweede twee jaar op € 1.500,- per maand (periode 29 mei 2015 - 29 mei 2017) en het laatste jaar op € 1.000,- per maand (periode 29 mei 2017 - 29 mei 2018);
- -
subsidiair: de hoogte van de bijdrage gesteld wordt op een bedrag en met bepaling van een termijn (niet hoger en niet langer dan de door de rechtbank vastgestelde bijdrage en termijn) al dan niet met geleidelijke vermindering tot nihil, als het hof in goede justitie juist acht.
2. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de gronden en voor zover de incidentele grieven zich daar niet tegen richten, te bekrachtigen, zulks kosten rechtens en waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, waarbij de grieven van de man ongegrond worden verklaard.
3. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw het hof de bestreden beschikking, waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen voor zover de incidentele grieven zich daartegen richten en, opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de gronden en kosten rechtens, te bepalen dat de bijdrage van de man aan de vrouw wordt gesteld op € 3.500,- per maand, althans op een zodanig hoger bedrag dan € 2.730,- als het hof juist acht.
4. De man verweert zich daartegen, persisteert bij zijn verzoeken zoals geformuleerd in het beroepschrift en verzoekt het hof de grieven van de vrouw ongegrond te verklaren.
Datum echtscheiding
5. De man wijst er op dat partijen op 29 mei 2013 zijn gescheiden in plaats van op 29 mei 2014 zoals in de bestreden beschikking staat vermeld. De vrouw refereert zich aan het oordeel van het hof.
6. Uit de verklaringen van partijen en de overgelegde stukken blijkt dat partijen op 29 mei 2013 zijn gescheiden, zodat het hof van deze datum uitgaat.
Partneralimentatie
Toepasselijk recht
7. Nu partijen geen grief hebben gericht tegen de toepasselijkheid van het Nederlands recht op de vaststelling van partneralimentatie, zal het hof hiervan uit gaan.
Behoefte en behoeftigheid van de vrouw
8. De man stelt dat de rechtbank de behoefte van de vrouw ten onrechte heeft vastgesteld op€ 4.635,- netto per maand. Partijen zijn in mei 2009 uiteen zijn gegaan en de vrouw heeft sindsdien rond kunnen komen van de bij voorlopige voorzieningen vastgestelde partneralimentatie van€ 3.750,- bruto per maand. Zij heeft hier geen wijziging van verzocht, ook niet in de door de man in [land] aanhangig gemaakte procedure. De huwelijksgerelateerde behoefte is door het stilzitten van de vrouw verbleekt en kan daardoor niet langer worden gerelateerd aan het uitgave patroon ten tijde van het huwelijk van partijen, maar moet worden vastgesteld op het bedrag waarvan de vrouw de afgelopen jaren is rondgekomen ad € 3.750,- bruto per maand, zijnde € 2.657,- netto per maand. Bovendien heeft de vrouw een eigen verdiencapaciteit. Zij is 47 jaar oud, afgestudeerd in informatica, en de kinderen van partijen gaan inmiddels hun eigen weg. De vrouw toont niet aan te solliciteren, terwijl zij geacht kan worden minstens een inkomen gelijk aan de bijstandsnorm te kunnen verwerven en binnen vier jaar na echtscheiding € 2.000,- bruto per maand. Vanaf mei 2018 moet zij in staat worden geacht geheel in eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.
9. De vrouw bestrijdt de stellingen van de man. Partijen hebben destijds gekozen voor een traditionele zorgverdeling en zij heeft vanaf 2000 haar vakgebied niet meer bijgehouden. Zij heeft in haar tekort voorzien door leningen bij haar familie af te sluiten. Ook heeft er nog geen verdeling van de gemeenschappelijke bezittingen en schulden plaatsgevonden, hetgeen impliceert dat de aanvankelijke lotsverbondenheid nog immer is blijven bestaan. In het door haar overgelegde behoefteoverzicht heeft zij nog niet eens opgenomen dat zij geen aanspraak op enig ouderdomspensioen van de man kan maken waardoor haar werkelijke behoefte nog hoger uit zou komen. In incidenteel appel verzoekt de vrouw dan ook de door de rechtbank gehanteerde behoefte van € 4.653,- te verhogen met een gematigd gecalculeerde extra pensioenbehoefte van € 500,- per maand.
10. Het hof is van oordeel dat de rechtbank de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw op juiste gronden heeft vastgesteld op € 4.635,- netto per maand, zijnde € 8.906,- bruto per maand. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die tot een ander oordeel leiden. De man heeft deze behoefte weliswaar op punten betwist, maar gelet op het inkomen gedurende het huwelijk van afgerond€ 13.000,- netto per maand en het uitgavenpatroon van partijen zoals dit uit de verklaringen van partijen en de overgelegde stukken blijkt, acht het hof de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de vrouw alleszins redelijk. Daar komt bij dat niet duidelijk is of, en zo ja welk bedrag, de vrouw uit de boedelscheiding krijgt en onweersproken is dat er een noodzaak is voor een pensioenvoorziening voor de vrouw. De stelling van de man dat de aan de welstand ten tijde van het huwelijk gerelateerde behoefte van de vrouw inmiddels zou zijn verbleekt, acht het hof onvoldoende onderbouwd. Partijen zijn weliswaar al jaren uit elkaar, maar zij zijn pas in mei 2013 officieel gescheiden en de onderhandelingen over de afwikkeling van hun huwelijk duren tot op heden voort.
11. Met betrekking tot de mate waarin de vrouw zelf in deze behoefte kan voorzien - de behoeftigheid - overweegt het hof als volgt. Het hof is van oordeel dat de vrouw ernstig nalatig is geweest met betrekking tot haar inspanningen om - in ieder geval deels - in eigen levensonderhoud te voorzien. Zij is evenals de man afgestudeerd in computerwetenschappen. Er mag dan sprake zijn van de nodige veranderingen op dit gebied en van een grote investering qua tijd en financiën die de vrouw moet doen om zich op de arbeidsmarkt voor te bereiden, gebleken is echter dat de vrouw tot op heden geen enkele inspanning heeft gedaan om weer aan de slag te komen. Dit terwijl partijen vanaf 2009 uit elkaar zijn en onweersproken is dat het voor de vrouw duidelijk was dat van haar verwacht werd dat zij weer aan het werk zou gaan. Gezien de aard van haar academische opleiding, haar werkervaring tot 2000 en het tekort aan IT specialisten, is het hof van oordeel dat de vrouw zich tot het uiterste moet inspannen om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en dit ook binnen afzienbare termijn zal kunnen. Een afbouw van de alimentatie zoals door de rechtbank vastgesteld, acht het hof dan ook alleszins redelijk.
Draagkracht van de man
Expatriation allowance
12. Volgens de man dient bij de becijfering van zijn inkomen geen rekening te worden gehouden met de “expatriation allowance”, die een tegemoetkoming is in alle kosten die de man extra heeft omdat hij in Nederland werkt. Te denken valt aan de extra kosten van bezoek aan het thuisland, woonkosten in het thuisland en reservering voor pensioenterugval. De man lijdt aan Psoriasis en wenst daardoor vervroegd met pensioen te gaan. Een aanvullend pensioen is daarom nodig, mede gezien de enorme inkomensachteruitgang bij pensionering, te weten minder dan 50% van het laatst genoten salaris. Indien de expatriation allowance wordt meegerekend als netto inkomen, dan moet er ook rekening worden gehouden met de werkelijke reiskosten en de kosten voor aanvullend pensioen van € 500,- per maand.
13. De vrouw stelt dat deze vergoeding gedurende het huwelijk werd aangewend ten behoeve van het gezin en dan ook zowel behoeftevormend als draagkrachtbepalend is. Deze werd nimmer aangewend voor een aanvullend pensioen. De man dient dit te voldoen uit zijn vrije ruimte, dan wel zijn vermogen na boedelscheiding. Er is ook geen bewijs dat de man door zijn ziekte gedwongen zal zijn eerder met pensioen te gaan. Bovendien mag een eventueel pensioentekort niet leiden tot een lagere bijdrage ten behoeve van de vrouw.
14. Het hof ziet in de stellingen van de man geen reden om bij de becijfering van de draagkracht van de man geen rekening te houden met de door hem ontvangen expatriation allowance. De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat dit een bron van inkomen is die gedurende het huwelijk ten goede kwam aan het gezin en niet aangewend werd voor de door de man thans opgeworpen doeleinden. Het kan zo zijn dat een dergelijke inkomsensbestanddeel door de werkgever wordt uitgekeerd met het oog op de te maken onkosten zoals vakanties in, en bezoek aan het thuisland. Dit maakt echter niet zonder meer dat een dergelijk bedrag niet kan worden aangemerkt als netto te besteden inkomen waarmee in de berekening van de alimentatie rekening dient te worden gehouden. Hierbij is van belang dat de noodzaak van een bepaalde uitgave wordt aangetoond en ook dat deze uitgave voorrang heeft op de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw. De noodzaak om de expatriation allowance te bestemmen voor de doeleinden van de man is evenwel niet dan wel onvoldoende aangetoond, evenmin als de noodzaak om te sparen voor een vervroegd pensioen. Dit past ook niet in de huidige maatschappelijke ontwikkelingen waarin men geacht wordt langer door te werken.
Dependants allowance
15. De man is van mening dat ten onrechte rekening is gehouden met een “dependants allowance” van € 1.289,64 die dient ter vervanging van kinderbijslag. De man ontvangt deze ten behoeve van vier kinderen, waaronder zijn stiefdochter. Een bedrag van € 322,41 per maand dient aan haar ten goede te komen.
16. Volgens de vrouw dient bij de berekening van de kosten van de stiefdochter van de man rekening te worden gehouden met bestaande onderhoudsverplichtingen voor zowel de vrouw als de kinderen van partijen. Voorts is de moeder van de stiefdochter primair onderhoudsplichtig en is bovendien in de gezinsnorm al rekening gehouden met deze kosten.
17. Het hof houdt bij de becijfering van de draagkracht van de man rekening met de door hem ontvangen dependance allowance. De man stelt dat deze voor een kwart ten goede dient te komen aan zijn stiefdochter, maar heeft in het geheel geen gegevens met betrekking tot deze stiefdochter overgelegd. Ter zitting is namens de man gesteld dat de stiefdochter 17 of 18 jaar oud is en in Rotterdam studeert. Verder ontbreekt iedere informatie aangaande de behoefte van de stiefdochter, de vermogenspositie van haar moeder en de onderhoudsverplichting van haar vader. Naar het oordeel van het hof heeft de man dan ook zijn stelling dat geen rekening moet worden gehouden met een deel van de door hem ontvangen dependance allowance, onvoldoende onderbouwd.
Inkomen
18. Nu de grieven die de man heeft gericht tegen het oordeel van de rechtbank ter zake van zijn inkomen niet slagen, gaat het hof evenals de rechtbank uit van een inkomen van de man van€ 13.387,- netto per maand.
Woonlasten
19. Wat betreft de woonlasten stelt de man dat rekening dient te worden gehouden met een maandlast van € 1.817,- per maand, dan wel subsidiair met de werkelijke huurlast van € 1.140,- per maand. Gezien de leeftijd van de man en de regelgeving kon hij niet anders dan een annuïteitenhypotheek afsluiten met versnelde aflossing.
20. De vrouw stelt dat de man zijn woonlasten niet heeft aangetoond. Tot de boedelverdeling tussen partijen heeft plaatsgevonden dient rekening te worden gehouden met € 1.195,- netto per maand.
21. Het hof acht het redelijk rekening te houden met de door de man opvoerde werkelijke huurlast van € 1.140,- per maand, verminderd met € 227,- per maand die in de bijstandsnorm is begrepen. Ook in hoger beroep heeft de man niet aangetoond daadwerkelijk de door hem opgevoerde hogere woonlasten te hebben, zodat het hof - gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw - hier geen rekening mee houdt.
22. Wat betreft de door de man opgevoerde kosten van de woning te [land] overweegt het hof als volgt. Vast staat dat de lasten hiervan € 700,- per maand bedragen en dat de man deze kosten voldoet zolang de woning nog niet is verkocht. Het hof zal hier dan ook rekening mee houden.
Ziektekosten
23. Door zijn ziekte stelt de man € 675,25 per maand kwijt te zijn aan extra niet vergoede ziektekosten.
24. De vrouw stelt dat de man de objectieve noodzaak van deze kosten niet heeft onderbouwd.
25. Het hof houdt evenals de rechtbank rekening met zorgkosten van in totaal € 400,- per maand, te verminderen met € 85,- per maand die reeds in de bijstandsnorm is begrepen. De noodzaak van een behandeling voor de aandoening van de man in Egypte en de onmogelijkheid van een minder kostbare wijze van behandelen, acht het hof - gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw - onvoldoende onderbouwd.
Reiskosten
26. De man is van mening dat rekening dient te worden gehouden met € 650,- per maand aan reiskosten, gelet op de vele reizen die de man maakt naar zijn familie in [land] en de oudste zoon van partijen die in Engeland studeert.
27. De vrouw stelt dat deze kosten gedurende het huwelijk niet werden gemaakt en dat de man ook nog eens een camper heeft gekocht waar hij mee reist.
28. Het hof houdt evenals de rechtbank rekening met reiskosten van € 325,- per maand. Het meerdere heeft de man - gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw - onvoldoende onderbouwd.
[naam werkgever] lening
29. Beide partijen houden rekening met € 597,- per maand aan aflossing op een lening van de werkgever van de man. Deze is volgens de man aangegaan ter financiering van de voormalige echtelijke woning, en volgens de vrouw ter financiering van allerlei lasten, waaronder de aanschaf en het onderhoud van twee woningen.
Kosten van de kinderen
30. Volgens de man heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met de zorgkorting van € 150,- per maand en zijn de kosten van de oudste zoon omhoog gegaan. De kosten van de kinderen bedragen € 3.150,- per maand. Dit bedrag dient ten laste te komen van de draagkrachtruimte waarbij een draagkrachtpercentage van 45% dient te worden gehanteerd. Partijen vinden het van groot belang dat de kinderen goed worden verzorgd en een goede opleiding krijgen.
31. De vrouw stelt dat de man de hogere huurlast van de oudste zoon niet heeft aangetoond. Bovendien zal deze niet veel langer dan tot september 2016 in Londen blijven studeren. Er dient rekening te worden gehouden met een gemiddelde van € 1.495,- per maand vanaf mei 2013. De zorgkorting dient te worden gehalveerd. Een bedrag van € 2.550,- per maand in totaal aan kosten van de kinderen acht de vrouw redelijk.
32. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, alsmede rekening houdend met mogelijke koerswisselingen, is het hof van oordeel dat de kosten van de zoon studerend in Londen in redelijkheid op gemiddeld € 1.800,- per maand zijn vast te stellen. De kosten van de twee jongste kinderen van partijen stelt het hof vast op € 500,- per maand per kind, zodat de kosten van de kinderen € 2.800,- per maand in totaal bedragen. Het hof is van oordeel dat de vrouw haar stelling dat de omgangskosten van € 150,- per maand dienen te worden gehalveerd, onvoldoende heeft onderbouwd, zodat het hof rekening houdt met € 2.950,- per maand aan kosten van de kinderen. Het hof acht het redelijk om bij de bepaling van het draagkrachtloos inkomen deze daadwerkelijke kosten van de kinderen geheel in aanmerking te nemen.
Aanvullende pensioenpolis
33. De man stelt € 500,- per maand nodig te hebben voor een aanvulling op zijn pensioen.
34. De vrouw heeft de noodzaak van deze post bestreden.
35. Het hof houdt bij de berekening van de draagkracht van de man geen rekening met deze opgevoerde last. Nu er onvoldoende gegevens met betrekking tot het pensioen zijn overgelegd, kan het hof de noodzaak van een aanvulling daarop niet beoordelen.
Kosten van de lening ten behoeve van de aanschaf van een camper
36. De vrouw stelt in haar incidenteel appel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man de kosten van een geldlening voor een camper van € 500,- per maand ten laste van zijn inkomen mag brengen. Ondanks dat zij hier uitdrukkelijk bezwaar tegen heeft gemaakt, heeft de man deze aankoop van bijna € 50.000,- gedaan nadat partijen uit elkaar waren. Het betreft een voertuig voor vakanties, onder meer naar [land] , en de man wil deze schuld ook inbrengen bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Op zijn minst zouden de kosten ten laste van de expatriation allowance moeten komen, aldus de vrouw.
37. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd weersproken.
38. Het hof is van oordeel dat de man de kosten van de camper, waarvan onweersproken is dat hij deze na het uiteengaan van partijen heeft aangeschaft, uit zijn vrije draagkrachtruimte dient te voldoen. Het hof acht het niet redelijk de kosten van de camper voor te laten gaan op de onderhoudsverplichting jegens de vrouw. De man heeft de noodzaak van de aanschaf van de camper en de lening daarvoor onvoldoende onderbouwd en kan zich bovendien eenvoudig van deze last bevrijden door de camper te verkopen.
Draagkrachtpercentage
39. De vrouw kan zich vinden in de berekeningswijze van de rechtbank, zij het dat zij wenst te rekenen met een percentage van 52,5% gelet op het netto karakter van de berekening en de verhoudingsgewijs hoge inkomsten van de man en de fiscale scheefgroei tussen partijen.
40. De man kan zich vinden in het draagkrachtpercentage voor een gezin van 45%.
41. Het hof acht het redelijk rekening te houden met een draagkrachtpercentage van 45%. Onweersproken is dat de man hertrouwd is en dat zijn nieuwe echtgenote de Nederlandse taal nog niet machtig is en thans niet in eigen levensonderhoud voorziet.
Conclusie
42. Rekening houdend met voormelde lasten alsmede de niet bestreden lasten en de bijstandsnorm voor een gezin, becijfert het hof het draagkrachtloos inkomen van de man op € 7.175,- per maand, zodat zijn draagkrachtruimte € 6.212,- per maand bedraagt. Hiervan is 45% beschikbaar voor alimentatie, derhalve € 2.795,- netto per maand aan draagkracht, zijnde € 5.072,- bruto per maand.
43. Nu het incidenteel appel van de vrouw ten dele slaagt zal het hof de partneralimentatie bepalen op € 3.500,- per maand en voorts de afbouw van de rechtbank handhaven, nu deze niet dan wel onvoldoende is weersproken door partijen en het hof deze redelijk acht, zoals sub 11 overwogen.
44. Gezien de voorgaande overwegingen ziet het hof in de stellingen van de man onvoldoende aanleiding om de partneralimentatie verder in duur te limiteren.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man:
- -
met ingang van 29 mei 2013 tot 29 mei 2017 op € 3.500,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling uiterlijk op de eerste dag van de maand te voldoen;
- -
met ingang van 29 mei 2017 tot 29 mei 2020 op € 3.500,- per maand te verminderen met de dan geldende bijstandsnorm voor een alleenstaande, telkenmale bij vooruitbetaling uiterlijk op de eerste dag van de maand te voldoen;
- -
met ingang van 29 mei 2020 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Sutorius-van Hees en Mulder, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2015.