Hof Amsterdam, 05-10-2009, nr. 21-004112-08
ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ9389
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
05-10-2009
- Zaaknummer
21-004112-08
- LJN
BJ9389
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ9389, Uitspraak, Hof Amsterdam, 05‑10‑2009; (Hoger beroep)
Uitspraak 05‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zijn huisgenoot gewurgd. Het hof acht voorbedachte raad niet bewezen en veroordeelt verdachte voor doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar onvoorwaardelijk met aftrek van voorarrest. Daarnaast legt het hof verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op. De broers en een zus van het slachtoffer en hun partners hebben zich als benadeelde partijen in het strafproces gevoegd. Het hof verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vordering, nu de gestelde materiële schade niet ziet op schadeposten vermeld in artikel 6:108 BW. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor shockschade volgt eveneens een niet-ontvankelijk verklaring, aangezien een dergelijke vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding (vgl. Hoge Raad LJN AZ 5670).
Partij(en)
Parketnummer: 21-004112-08
2
arrest
GERECHTSHOF AMSTERDAM
NEVENZITTINGSPLAATS ARNHEM
Sector strafrecht
Parketnummer: 21-004112-08
Uitspraak d.d.: 5 oktober 2009
TEGENSPRAAK
(Promis)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 2 oktober 2008 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting [penitentiaire inrichting].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 september 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr T.P. Schut, naar voren is gebracht.
Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door en namens de benadeelde partijen [benadeelde partij] c.s. naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd, zoals deze tenlastelegging is gewijzigd, dat:
hij op of omstreeks 21 maart 2008 te [gemeente], althans in het arrondissement [arrondissement], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, die [slachtoffer] gewurgd door (met kracht) zijn arm om de nek van die [slachtoffer] te drukken en/of te houden en/of aan die nek te trekken en/of door een (elektriciteits)kabel/snoer, althans een soortgelijk voorwerp, om de nek van die [slachtoffer] strak te trekken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De vaststaande feiten en omstandigheden1
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 23 maart 2008 is het levenloze lichaam van [slachtoffer] door zijn drie broers in de badkuip in de badkamer van zijn woning in [plaatsnaam] aangetroffen.2 De schouwarts heeft vastgesteld dat het een niet natuurlijke dood betrof.3 Het stoffelijk overschot is in beslag genomen en overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut.4 Sectieonderzoek heeft uitgewezen dat het slachtoffer is overleden door verstikking als gevolg van hevig (mogelijk langer volgehouden) samendrukkend (en mogelijk ook samensnoerend) geweld ter plaatse van de hals.5
Verdachte is diezelfde dag nog aangehouden en heeft bij de politie verklaard dat hij op 21 maart 2008 rond half tien 's avonds het slachtoffer in zijn woning heeft gewurgd door eerst zijn linkerarm om de nek van het slachtoffer te doen en daarna met kracht aan diens nek te trekken. Na twee of drie seconden was het slachtoffer volgens verdachte bewusteloos. Verdachte heeft toen de elektriciteitskabel van een wekkerradio strak om de nek van het slachtoffer gedaan en is daar hard aan gaan trekken tot het slachtoffer niet meer bewoog en niet meer ademde.6 Deze verklaring heeft verdachte bij de behandeling in eerste aanleg en in hoger beroep gehandhaafd.7
Voorbedachte raad
Zowel de advocaat-generaal als de verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen verklaard kan worden dat verdachte met voorbedachte raad het slachtoffer heeft gedood en moord derhalve niet bewezen kan worden verklaard. Van dat onderdeel van de tenlastelegging moet verdachte, aldus de advocaat-generaal en de raadsman, worden vrijgesproken.
Verdachte heeft [slachtoffer] op 21 maart 2008 opzettelijk om het leven gebracht. De vraag is of hij dit al dan niet met voorbedachte raad heeft gedaan. Voor de bewezenverklaring van voorbedachte raad is het volgens de Hoge Raad voldoende wanneer vast komt te staan dat de verdachte alvorens [slachtoffer] te doden voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat hij gelegenheid had om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.8
Op grond van de enkele - door verdachte betwiste - verklaring van getuige [getuige D], inhoudende dat verdachte hem circa drie jaar eerder had verteld dat hij [slachtoffer] wilde vermoorden, kan niet worden vastgesteld dat verdachte vóór 21 maart 2008 met de gedachte rondliep om [slachtoffer] te doden. Dat verdachte al drie jaar serieus van plan was [slachtoffer] te vermoorden is niet waarschijnlijk.
Verdachte heeft het slachtoffer, bij wie hij inwoonde, op 21 maart 2008 meermalen om tien euro gevraagd om weed te kunnen kopen. Het slachtoffer weigerde telkens en zei uiteindelijk tegen verdachte dat hij er eerst wat voor moest doen. Daarop zijn bij verdachte naar zijn zeggen de stoppen doorgeslagen: hij was boos en had zichzelf niet meer onder controle. Van kalm beraad was op dat moment geen sprake. Verdachte heeft het slachtoffer eerst met zijn handen en vervolgens met het snoer van een wekkerradio gewurgd. Niet kan worden vastgesteld dat er tussen deze twee handelingen sprake van een zodanig tijdsverloop is geweest dat verdachte in relevante mate de gelegenheid heeft gehad na te denken over waar hij mee bezig was. Verdachte heeft verklaard dat het allemaal snel ging, dat hij het snoer van een wekkerradio uit het stopcontact heeft gerukt en vervolgens die hiervoor vermelde handelingen heeft verricht. Het hof gaat van de juistheid van deze verklaring uit, nu deze in zekere mate steun vindt in de bevinding van de technische recherche dat een poot van de stekker van de wekkerradio krom was.9 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat voorbedachte raad niet kan worden bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 maart 2008 te [gemeente] opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, die [slachtoffer] gewurgd door met kracht zijn arm om de nek van die [slachtoffer] te drukken en te houden en aan die nek te trekken en door een (elektriciteits)kabel/snoer om de nek van die [slachtoffer] strak te trekken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
ten aanzien van het bewezenverklaarde: doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
In eerste aanleg heeft de officier van justitie geëist dat verdachte voor doodslag wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank Utrecht heeft de verdachte voor doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wegens doodslag wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De verdediging heeft zich verzet tegen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege en heeft gepleit voor een lagere (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft [slachtoffer] op 21 maart 2008 het meest fundamentele recht, te weten het recht om te leven, ontnomen. Dat is een buitengewoon ernstig feit, hetgeen tot uitdrukking komt in de hoogte van de maximum straf die de wet daarop stelt. De dood van het slachtoffer betekent een groot verlies en een blijvend verdriet voor diens nabestaanden, zoals ook blijkt uit de verklaring die ter terechtzitting in hoger beroep namens de familie van het slachtoffer is afgelegd. Een doodslag als de onderhavige draagt een voor de rechtsorde schokkend karakter. Dat geldt in dit geval in bijzondere mate ook voor de vele collega´s, leerlingen en oud-leerlingen van het slachtoffer die vele jaren als leraar en als directeur werkzaam was op een (basis)school in [plaatsnaam].
Het hof heeft acht geslagen op het op naam van verdachte gestelde uittreksel justitiële documentatie d.d. 2 september 2009, waaruit blijkt dat verdachte eerder bij thans onherroepelijke uitspraken is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof acht geslagen op straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd. Hoe ernstig deze zaak ook is, er zijn nog gruwelijker gevallen van doodslag, hoe onvoorstelbaar dit voor de direct betrokkenen in deze zaak ook kan zijn. In extreem ernstige gevallen van doodslag pleegt een gevangenisstraf van tien jaren of meer te worden opgelegd. Van een dergelijk extreem geval is hier geen sprake, terwijl naast de gevangenisstraf bovendien de hierna vermelde maatregel wordt opgelegd.
Anders dan de advocaat-generaal, maar in navolging van de rechtbank is het hof van oordeel dat met een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar kan, en derhalve ook moet, worden volstaan, nu verwacht moet worden dat de hierna vermelde maatregel tot een vele jaren durende opname in een kliniek zal leiden. Aan de beslissing om de maatregel van terbeschikkingstelling met last tot verpleging van overheidswege op te leggen ligt het volgende ten grondslag.
Zowel uit het psychiatrisch rapport d.d. 9 juli 2008 opgemaakt door drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater, als uit het psychologisch rapport van 5 augustus 2008, opgemaakt door drs. P.E. Geurkink, komt naar voren dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde leed aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en dat dit feit hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. Het hof neemt deze conclusies over en maakt deze tot de zijne.
Voornoemde gedragsdeskundigen hebben - zakelijk weergegeven - geconcludeerd dat het verdachte aan intrinsieke motivatie ontbreekt om een behandeling te ondergaan. Om het evident verhoogde recidiverisico te beperken, moet volgens de deskundigen een intensieve en langdurige klinische behandeling van verdachte plaatsvinden. Bij de behandeling van verdachte moet aandacht worden besteed aan zijn verslaving, het zich voortdurend gebruikt en achtergesteld voelen, de overgevoeligheid voor onrecht en de gestoorde agressieregulatie als onderdeel van zijn ernstige persoonlijkheidsstoornis en slechte sociaal-maatschappelijk inbedding.
Beide gedragsdeskundigen hebben op 24 juli 2009 na gesprekken met verdachte een aanvullend rapport uitgebracht, waarin zij aangeven de conclusies en het advies, zoals geformuleerd in de rapporten van 9 juli 2008 repectievelijk 5 augustus 2008, te handhaven.
Op grond van het bovenstaande acht het hof de kans op herhaling van ernstig delictgevaarlijk gedrag, zoals bewezenverklaard, groot. Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte behandeld dient te worden en wel binnen een dwingend kader, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van de maatregel ter beschikkingstelling en de daaraan te verbinden last tot verpleging van overheidswege vereist.
Op het bewezenverklaarde feit is naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren gesteld en het was gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van het slachtoffer.
De in beslag genomen voorwerpen
Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van de volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen:
- -
een blauwe Samsonite weekendtas (nummer 10 op de beslaglijst);
- -
spelcomputer X-Box 360 met toebehoren (nummers 11 tot en met 17, 19 en 20 op de beslaglijst);
- -
een pot Palmer's Coconut-oil (nummer 22 op de beslaglijst);
- -
een acceptgiro met begeleidende brief (nummer 23 op de beslaglijst);
- -
vier wegwerpscheermesjes in een houdertje, Gilette Mach 3 (nummer 26 op de beslaglijst);
- -
een Pompje handzeep, merk Palmolive (nummer 28 op de beslaglijst).
Ten aanzien van de volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen merkt het hof de gezamenlijke erfgenamen van [slachtoffer] als rechthebbenden aan:
- -
foto's van [slachtoffer] (nummers 1 tot en met 9 op de beslaglijst);
- -
een rozenkrans, kleur rood (nummer 18 op de beslaglijst);
- -
een zilveren houder ten behoeve van een maggiflesje (nummer 21 op de beslaglijst);
- -
een witte envelop in vier stukken gescheurd (nummer 24 op de beslaglijst);
- -
een fles wijn, Chablis 2006 (nummer 25 op de beslaglijst);
- -
een mapje met daarin drie waardebonnen (nummer 27 op de beslaglijst).
Het hof zal de teruggave van deze voorwerpen aan genoemde personen gelasten.
Vorderingen tot schadevergoeding
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij] c.s
De benadeelde partijen [benadeelde partij] c.s. hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding welke in totaal bedragen EUR 6.183,18. De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van hun oorspronkelijke vorderingen.
Zowel de advocaat-generaal als de verdediging heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen, nu, kort gezegd, niet voldaan is aan de wettelijke voorwaarden voor voeging in het strafproces.
De vorderingen zien op materiële schade en immateriële schadeposten. Uit de bijlagen bij het voegingsformulier en de toelichting ter zitting blijkt dat het naast een vordering van [benadeelde partij] ook vorderingen zijn van broers en een zus van het slachtoffer en hun partners.
Artikel 51a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering geeft nabestaanden het recht om zich in het strafproces te voegen om schade te verhalen op de verdachte. Het moet dan gaan om erfgenamen met hun onder algemene titel verkregen vorderingen en personen, bedoeld in artikel 6:108, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, doch uitsluitend terzake van in dat laatste artikel genoemde schadeposten. De vorderingen met uitzondering van de schadepost shockschade hebben geen betrekking hebben op schadeposten vermeld in art. 6:108 van het Burgerlijk Wetboek zodat in zoverre de vorderingen niet kunnen worden ontvangen. Het hof komt derhalve aan een inhoudelijke beoordeling van die vorderingen op die grond niet toe.
Daarnaast vordert [benadeelde partij] immateriële schade voor de door hem geleden "shockschade".
Of verdachte aansprakelijk is voor de de door [benadeelde partij] gestelde "shockschade" is een niet eenvoudig te beoordelen rechtsvraag. Weliswaar heeft de civiele kamer van de Hoge Raad HR in 2002 (LJN AD5356) vastgesteld dat onder bijzondere omstandigheden aansprakelijkheid bestaat voor een dergelijke schade, echter in 2007 heeft de strafkamer van de Hoge Raad (LJN AZ5670) met betrekking tot een vordering als de onderhavige met eenzelfde verweer van verdachte geoordeeld dat een dergelijke vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Het hof komt met betrekking tot de door [benadeelde partij] gevorderde "shockschade" tot eenzelfde oordeel.
Uit het voorgaande volgt dat de benadeelde partijen [benadeelde partij] c.s. niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen. Zij moeten worden aangemerkt als in het ongelijk gestelde partijen en in de proceskosten worden verwezen. Die kosten, voor zover aan de zijde van verdachte gemaakt, worden overigens begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
De in beslag genomen voorwerpen
Gelast de teruggave aan de erfgenamen van [slachtoffer] van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
foto's van [slachtoffer] (nummers 1 tot en met 9 op de beslaglijst);
- -
een rozenkrans, kleur rood (nummer 18 op de beslaglijst);
- -
een zilveren houder ten behoeve van een maggiflesje (nummers 21 op de beslaglijst);
- -
een witte envelop in vier stukken gescheurd (nummer 24 op de beslaglijst);
- -
een fles wijn, Chablis 2006 (nummer 25 op de beslaglijst);
- -
een mapje met daarin drie waardebonnen (nummer 27 op de beslaglijst).
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
een blauwe Samsonite weekendtas (nummer 10 op de beslaglijst);
- -
spelcomputer X-Box 360 met toebehoren (nummers 11 tot en met 17, 19 en 20 op de beslaglijst);
- -
een pot Palmer's Coconut-oil (nummer 22 op de beslaglijst);
- -
een acceptgiro met begeleidende brief (nummer 23 op de beslaglijst);
- -
vier wegwerpscheermesjes in een houdertje, Gilette Mach 3 (nummer 26 op de beslaglijst);
- -
een Pompje handzeep, merk Palmolive (nummer 28 op de beslaglijst).
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij] c.s.:
Verklaart de benadeelde partijen, [benadeelde partij] c.s. , in hun vorderingen niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partijen in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr H. Abbink, voorzitter,
mr C.G. Nunnikhoven en mr C. Caminada, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr I.H.A. Bijl, griffier,
en op 5 oktober 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
- 1.
Voor zover hierna wordt verwezen naar processen-verbaal, wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer PLO915-08/004749B, gesloten en getekend op
30 mei 2008 door [verbalisant], brigadier van politie Utrecht, deels genummerd van pagina 1 tot en met
738.
- 2.
De in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van verhoor van getuige [getuige A] (pagina 275 tot
en met 280, ordner 1), van getuige [getuige B] (pagina 281 tot en met 283, ordner 1) alsmede van getuige [getuige C] (pagina 285 tot en met 288, ordner 1).
- 3.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten het Verslag betreffende het overlijden ten gevolge van een niet-natuurlijke oorzaak, niet zijnde levensbeëindiging op verzoek, hulp bij zelfdoding of levensbeëindiging zonder uitdrukkelijk verzoek, d.d. 23 maart 2008 opgemaakt door [lijkschouwer], lijkschouwer der gemeente Utrecht (pagina 698, ordner 2).
- 4.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, onderwerp: sectie (pagina 385 tot en met 388, ordner 1).
- 5.
Het deskundigenrapport, genummerd 2008.03.21.106, opgemaakt door dr. [arts en patholoog], arts en patholoog, vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, gesloten en getekend op 4 augustus 2008 (ongenummerd).
- 6.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte (pagina 48 tot en met 50, ordner 1)
- 7.
Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 18 september 2008 van de meervoudige kamer in de rechtbank Utrecht en het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 21 september 2009 van dit hof, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
- 8.
Hoge Raad 27 juni 2000, NJ 2000, 605 (LJN-nummer AA6308) en Hoge Raad 30 juni 2009, LJN-nummer BI4070.
- 9.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal technisch onderzoek, nummer PL0915-08/089720 (pagina 8 tot en met 68, ordner 3).