Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317 m.nt. Schalken, rov. 3.23-3.24 sub b.
HR, 06-10-2015, nr. 14/05150
ECLI:NL:HR:2015:2983
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-10-2015
- Zaaknummer
14/05150
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2983, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑10‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1939, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:1939, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑09‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2983, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0431
Uitspraak 06‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Betekening appeldagvaarding aan de griffier ex art. 588.1.b.3 Sv. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2002:AD5163. Uit de stukken blijkt niet dat is getracht de appeldagvaarding uit te reiken aan het in de schriftelijke bijzondere volmacht a.b.i. art. 450.1.b Sv vermelde adres van de verdachte, terwijl niet blijkt dat dit door de verdachte opgegeven adres door een latere opgave was achterhaald. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend, is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed. HR verklaart appeldagvaarding om doelmatigheidsredenen nietig.
Partij(en)
6 oktober 2015
Strafkamer
nr. S 14/05150
ABO/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag, Enkelvoudige Kamer, van 16 januari 2014, nummer 22/003956-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N. Flikkenschild, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de appeldagvaarding.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend.
2.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) een appelakte van 10 september 2013 waarin is vermeld dat de verdachte is "Vertrokken, onbekend waarheen";
(ii) een aan voormelde akte gehechte schriftelijke bijzondere volmacht als bedoeld in art. 450, eerste lid onder b, Sv van de verdachte van 10 september 2013 waarin als zijn adres is vermeld: [a-straat 1] te Sliedrecht;
(iii) een aan het dubbel van de appeldagvaarding van de verdachte gehechte akte van uitreiking, inhoudende dat die dagvaarding op 27 november 2013 is uitgereikt aan de Griffier van de Rechtbank Den Haag "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is";
(iv) een eveneens aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte akte van uitreiking, inhoudende dat:
- die dagvaarding op 2 december 2013 tevergeefs is aangeboden op het adres [b-straat 1] te Rotterdam "omdat de in de adressering aangegeven woning niet bestaat" en op 6 december 2013 is uitgereikt aan de Griffier van de Rechtbank Den Haag "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is", en
- een afschrift van de appeldagvaarding op 6 december 2013 is verzonden aan het adres [b-straat 1] te Rotterdam;
(v) een drietal aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte ID-staten SKDB van onderscheidenlijk 21 november 2013, 25 november 2013 en 6 december 2013, inhoudende dat:
- de verdachte op dat moment niet gedetineerd is,
- de verdachte met ingang van 17 september 2012 is "Vertrokken Onbekend Waarheen" en
- als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats - met als datum registratie: 6 maart 2013 - [b-straat 1] te Rotterdam;
(vi) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat de verdachte geen bekende woon- of verblijfplaats hier te lande heeft en voorts inhoudende als vaststelling van het Hof dat de verdachte niet is verschenen.
2.3.
De bestreden uitspraak is bij verstek gewezen. Ingevolge art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3˚, Sv wordt een dagvaarding uitgereikt aan de griffier indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de GBA noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is. Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan evenwel niet worden aangenomen, indien niet is getracht de uitreiking van de dagvaarding te doen plaatsvinden op het uit de stukken blijkend - voor de hand liggend en niet door een latere opgave achterhaald - adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden (vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.24 sub b).
2.4.
Uit de stukken van het geding blijkt niet dat is getracht de appeldagvaarding uit te reiken aan het hiervoor onder 2.2 sub (ii) vermelde adres [a-straat 1] te Sliedrecht. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat uit de stukken van het geding voorts niet blijkt dat dit door de verdachte opgegeven adres door een latere opgave was achterhaald, is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend, niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de appeldagvaarding om doelmatigheidsredenen nietig verklaren.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2015.
Conclusie 01‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Betekening appeldagvaarding aan de griffier ex art. 588.1.b.3 Sv. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2002:AD5163. Uit de stukken blijkt niet dat is getracht de appeldagvaarding uit te reiken aan het in de schriftelijke bijzondere volmacht a.b.i. art. 450.1.b Sv vermelde adres van de verdachte, terwijl niet blijkt dat dit door de verdachte opgegeven adres door een latere opgave was achterhaald. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend, is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed. HR verklaart appeldagvaarding om doelmatigheidsredenen nietig.
Nr. 14/05150 Zitting: 1 september 2015 | Mr. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De enkelvoudige kamer van het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 16 januari 2014 de verdachte bij verstek met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de Rechtbank Rotterdam van 10 juni 2013, waarbij de verdachte wegens “als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op de weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden” bij verstek is veroordeeld tot hechtenis voor de duur van twee weken en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
2. Deze zaak hangt samen met een andere zaak tegen de verdachte (nr. 14/05151), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
3. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. N. Flikkenschild, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel behelst de klacht dat het hof de dagvaarding in hoger beroep ten onrechte geldig heeft verklaard.
5. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) De kantonrechter in de Rechtbank Rotterdam heeft de verdachte bij verstek gewezen vonnis van 10 juni 2013 veroordeeld. Dit vonnis vermeldt geen adres van de verdachte (“vetrokken, onbekend waarheen”).
(ii) De verdachte heeft door middel van een e-mailbericht van 10 september 2013 een schriftelijke bijzondere volmacht zoals bedoeld in art. 450, derde lid, Sv, in verbinding met art. 450, eerste lid, aanhef en onder b, Sv, verleend aan een medewerker van de strafgriffie van de Rechtbank Rotterdam om namens hem hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de kantonrechter. Vervolgens is op diezelfde datum de “akte instellen hoger beroep” opgemaakt, waaraan een uitdraai van de bijzondere volmacht is gehecht. De appelakte vermeldt geen adres van de verdachte (“vertrokken, onbekend waarheen”). De schriftelijke bijzondere volmacht vermeldt als adres van de verdachte [a-straat 1] in Sliedrecht.
(iii) De dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting van het Gerechtshof Den Haag van 16 januari 2014 is op 27 november 2013 uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Den Haag, omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Daarnaast is de appeldagvaarding op 2 december 2013 tevergeefs aangeboden op het adres [b-straat 1] in Rotterdam, doch niet uitgereikt omdat de woning niet zou bestaan. Vervolgens is de appeldagvaarding op 6 december 2013 nogmaals uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Den Haag, omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Voorts is op 6 december 2013 een afschrift van de dagvaarding verzonden naar voornoemd adres in Rotterdam.
(iv) De aan de appeldagvaarding gehechte ID-staten SKDB betreffende de verdachte van 6 december 2013, 25 november 2013 en 21 november 2013 houden in dat de verdachte niet was gedetineerd, dat hij met ingang van 17 september 2012 niet stond ingeschreven in de GBA (“Vetrokken Onbekend Waarheen (VOW)”), dat zijn laatst opgegeven woon- of verblijfplaats (met als datum registratie 6 maart 2013) [b-straat 1] in Rotterdam was en dat hij vanaf 25 juni 2010 tot 17 september 2012 in de GBA stond ingeschreven op het adres [b-straat 1] in Rotterdam.
(v) Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 januari 2014 blijkt dat de verdachte niet op die terechtzitting is verschenen en dat namens hem evenmin een raadsman is verschenen. Het hof heeft verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte en heeft vervolgens bij arrest van diezelfde datum de verdachte met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Het proces-verbaal vermeldt geen adres van de verdachte (“zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande”).
(vi) De mededeling uitspraak van het hof is op 10 februari 2014 uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Den Haag, omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. De aan de verstekmededeling gehechte ID-staat SKDB betreffende de verdachte van 10 februari 2014 houdt in dat de verdachte niet was gedetineerd en dat hij met ingang van 17 september 2012 niet stond ingeschreven in de GBA (“Vetrokken Onbekend Waarheen (VOW)”). Vervolgens is de mededeling uitspraak op 7 september 2014 in persoon uitgereikt aan de verdachte op een politiebureau in Rotterdam.
(vii) De aan de aanzegging in cassatie gehechte ID-staten SKDB betreffende de verdachte van 11 november 2014 en 6 november 2014 houden in dat de verdachte vanaf 17 september 2012 tot 16 oktober 2014 niet stond ingeschreven in de GBA (adres onbekend) en dat hij met ingang van 16 oktober 2014 in de GBA stond ingeschreven op het adres [c-straat 1] in Dordrecht.
6. Ingevolge art. 588, eerste lid, onder b, sub 3°, Sv wordt de appeldagvaarding uitgereikt aan de griffier wanneer de verdachte niet is gedetineerd, hij niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, van hem geen feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is en van hem geen adres in het buitenland bekend is. Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan evenwel niet worden aangenomen indien niet is getracht de uitreiking van de appeldagvaarding te doen plaatsvinden op een uit de stukken van het geding blijkend - voor de hand liggend en niet door een latere opgave achterhaald - adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon of verblijfplaats van de verdachte zou kunnen gelden. Daarbij kan worden gedacht aan het adres dat de verdachte bij het instellen van het hoger beroep heeft opgegeven en - indien hij daarbij geen woon- of verblijfplaats heeft opgegeven - het adres dat hij bij de betekening van de uitspraak in eerste aanleg dan wel op de terechtzitting in eerste aanleg heeft opgegeven.1.
7. In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van het hof besloten dat de appeldagvaarding op 6 december 2013 overeenkomstig art. 588, eerste lid, onder b, sub 3º, Sv rechtsgeldig is betekend.
8. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat is getracht de appeldagvaarding uit te reiken aan het hiervoor onder 5 sub ii vermelde adres, dat de verdachte bij het instellen van het hoger beroep in zijn - aan de akte gehechte - schriftelijke bijzondere volmacht aan een griffiemedewerker heeft opgegeven ([a-straat 1] in Sliedrecht). Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Gelet hierop en in het licht van hetgeen hiervoor onder 6 is voorop gesteld, is het oordeel van het hof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend niet zonder meer begrijpelijk. De Hoge Raad kan de appeldagvaarding om doelmatigheidsredenen nietig verklaren.2.
9. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
10. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de appeldagvaarding.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑09‑2015
Vgl. HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2193, rov. 2, HR 7 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1628, rov. 2, HR 24 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ9076, rov. 2, HR 26 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3678, rov. 2, HR 3 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5022, rov. 3, HR 16 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3320, rov. 3 en HR 9 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1706, rov. 3.