ABRvS, 06-04-2011, nr. 200910310/1/R3
ECLI:NL:RVS:2011:BQ0251
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
06-04-2011
- Zaaknummer
200910310/1/R3
- LJN
BQ0251
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BQ0251, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 06‑04‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 3.1 Wet ruimtelijke ordening
- Vindplaatsen
JOM 2011/415
Uitspraak 06‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 24 november 2009 heeft de raad besloten het bestemmingsplan "Hof van Twente" niet vast te stellen.
Partij(en)
200910310/1/R3.
Datum uitspraak: 6 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Enschede, en andere (hierna tezamen: [appellanten sub 1]),
2. [appellant sub 2], wonend te Markelo, gemeente Hof van Twente,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Hof van Twente,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2009 heeft de raad besloten het bestemmingsplan "Hof van Twente" niet vast te stellen.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, per faxbericht ingekomen bij de Raad van State op 30 december 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten sub 1], [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2011, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door mr. J. Boogaard, advocaat te Middelburg, en de raad, vertegenwoordigd door B. Overbeek, werkzaam bij de gemeente en bijgestaan door mr. J.H.B. Averdijk, advocaat te Enschede, zijn verschenen. Ook is daar als partij gehoord de Vereniging Verontruste Burgers en andere, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1.
[appellanten sub 1] zijn gerechtigd tot gronden in het plangebied. Reeds hierom zijn, anders dan de raad stelt, [appellanten sub 1] belanghebbenden bij het bestreden besluit in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna:Awb).
2.2.
Het ontwerpplan "Hof van Twente" is opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling van maximaal 350 recreatiebungalows, een 18-holes golfbaan met clubhuis en parkeerterrein, een 9-holes golfoefenbaan, een driving range, centrale voorzieningen en ecologische voorzieningen ten zuidwesten van de kern Goor.
Het beroep van [appellanten sub 1]
2.3.
[appellanten sub 1] betogen dat het plan ten onrechte niet is vastgesteld. In dit verband voeren zij aan dat de raad, door het vaststellen van het plan afhankelijk te stellen van de contractuele aanvaarding van een verbod op de afzonderlijke verkoop van de recreatiewoningen (hierna: het verbod op uitponding), misbruik heeft gemaakt van de hem opgedragen bevoegdheid, nu deze bevoegdheid wordt gebruikt ter behartiging van door hem gewenste eigendomsverhoudingen van recreatiewoningen. Volgens [appellanten sub 1] is het in strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) om in een bestemmingsplan regels betreffende de eigendomssituatie op te nemen. Ook is dit in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) nu hiermee eigendomsrechten worden ontnomen, aldus [appellanten sub 1].
Voorts betogen [appellanten sub 1] dat het besluit niet berust op een deugdelijke motivering, onzorgvuldig tot stand is gekomen en onevenredig bezwarend is. Bij hen was de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat het plan zou worden vastgesteld nu partijen al sedert 2003 betrokken waren bij de ontwikkeling van het plan, voor de realisatie van het plan de m.e.r.-procedure en de bestemmingsplanprocedure zijn gevolgd en overeenstemming was bereikt over de inhoud van de realisatieovereenkomst.
[appellanten sub 1] betogen ten slotte dat bij het besluit ten onrechte de wettelijke grondslag niet is weergegeven.
2.3.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat hij niet heeft beoogd de eigendomssituatie te regelen. Een zodanige regeling kan niet in het plan worden vastgelegd. Wel diende, om de met de andere contractspartijen afgesproken realisatiewijze veilig te stellen, de eis te worden gesteld dat niet tot uitponding mag worden overgegaan. Het verbod op uitponding dient het ruimtelijk relevante belang van duurzame bedrijfsmatige exploitatie van het recreatiepark om zo te voorkomen dat recreatiewoningen particulier worden verkocht en vervolgens permanent bewoond gaan worden. Een dergelijke situatie is een maatschappelijk probleem en dient, zo stelt de raad, met alle mogelijke middelen te worden bestreden.
De raad stelt zich voorts op het standpunt dat hij door het college van burgemeester en wethouders niet kan worden gebonden in de uitoefening van zijn bevoegdheid om bestemmingsplannen vast te stellen. Volgens de raad waren [appellanten sub 1] hier ook terdege mee bekend. De raad betoogt voorts dat het plan, vanwege het ontbreken van zekerheid over de verkoop van recreatiewoningen, in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.3.2.
Op voorstel van het college heeft de raad op 27 september 2005 in beginsel ingestemd met de komst van het vakantie- en golfpark. Ten behoeve van de realisering hiervan is in 2006 een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen het college van burgemeester en wethouders als vertegenwoordigers van de gemeente Hof van Twente, de beoogde ontwikkelaars en de beoogde exploitant. Met eenzelfde oogmerk is in november 2009 een realisatieovereenkomst opgesteld die tijdens de raadsvergadering van 24 november 2009 door partijen zou worden ondertekend. De realisatieovereenkomst is niet ondertekend. Vervolgens heeft de raad het plan niet vastgesteld.
2.3.3.
In artikel 7.1 van de regels van het ontwerpplan is, voor zover hier van belang, bepaald dat de voor "Recreatie-Recreatiewoningen" aangewezen gronden bestemd zijn voor verblijfsrecreatie in de vorm van bedrijfsmatige exploitatie van maximaal 350 recreatiewoningen. Onder bedrijfsmatige exploitatie wordt ingevolge artikel 1 verstaan het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie dat permanent wisselende recreatieve (nacht) verblijfsmogelijkheden worden geboden. Met deze eis van bedrijfsmatige exploitatie wordt beoogd om permanente bewoning van de recreatiewoningen tegen te gaan. Niet in geschil is dat de eis van bedrijfsmatige exploitatie in dit geval ruimtelijk relevant is.
2.3.4.
Voorts is niet in geschil dat de raad in zijn vergadering van 24 november 2009 het bereiken van overeenstemming over het verbod op uitponding als voorwaarde heeft gesteld voor de vaststelling van het plan. Aannemelijk is dat de raad al in 2005 te kennen heeft gegeven waarde te hechten aan de wijze waarop het vakantiepark zou worden uitgebaat. Tussen partijen was duidelijk dat de in 2006 gesloten samenwerkingsovereenkomst de bevoegdheden van de raad in het kader van het vaststellen van het plan onverlet liet.
2.3.5.
De vraag of het een partij is aan te rekenen dat bedoelde voorwaarde niet is vervuld, wat de eventueel daaraan verbonden consequenties zijn en op welke wijze deze voorwaarde eventueel alsnog zou kunnen worden vervuld, kan in deze bestuursrechtelijke procedure niet aan de orde komen. Evenmin kan aan de orde komen de vraag of een verbod op uitponding in een overeenkomst in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Vast staat dat, zolang de door de raad gestelde voorwaarde niet is vervuld, de raad in beginsel niet is gehouden, ondanks zijn eerder geuite voornemen, om het plan vast te stellen. Van omstandigheden die dit anders maken is niet gebleken. Voorts is niet gebleken van een op zichzelf staande, met artikel 3.1 Wro strijdige, wens tot regulering van eigendom.
2.3.6.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel onevenredig bezwarend is. Voorts kunnen aan de door [appellanten sub 1] gestelde omstandigheden geen gerechtvaardigde verwachtingen worden ontleend nu uit de samenwerkingsovereenkomst, noch de realisatieovereenkomst een verplichting van de raad tot vaststelling van het plan voortvloeit.
2.3.7.
Hoewel bij wettelijk voorschrift bepaald, is bij het bestreden besluit de wettelijke grondslag niet weergegeven. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb nu de wettelijke grondslag van het bestreden besluit van meet af aan duidelijk was.
2.4.
Het beroep van [appellanten sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.5.
[appellant sub 2], eigenaar van de landbouwgrond, betoogt dat hij financiële schade lijdt door het niet vaststellen van het plan. Hij stelt dat het raadsbesluit genomen is op basis van dwaling voortvloeiende uit onjuiste informatie en interpretatie.
2.5.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van dwaling. Tijdens de raadsvergadering van 24 november 2009 is unaniem besloten het plan niet vast te stellen. Dat de gronden van [appellant sub 2] daardoor niet de verwachte waardevermeerdering hebben gekregen, is volgens de raad geen reden om het plan vast te stellen.
2.5.2.
Gelet op hetgeen is overwogen in 2.3.2 tot en met 2.3.6 is niet gebleken dat het raadsbesluit in relatie tot het door [appellant sub 2] gestelde, op onjuiste gronden is genomen. Aan het bezwaar van [appellant sub 2] dat hij geen waardevermeerdering kan realiseren door het niet vaststellen van het plan behoefde de raad, gelet op de door hem af te wegen belangen, in redelijkheid geen overwegende betekenis toe te kennen.
2.6.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
de proceskosten
2.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011
45-662.