Rb. Almelo, 02-03-2007, nr. 08/710081-06
ECLI:NL:RBALM:2007:AZ9814
- Instantie
Rechtbank Almelo
- Datum
02-03-2007
- Zaaknummer
08/710081-06
- LJN
AZ9814
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALM:2007:AZ9814, Uitspraak, Rechtbank Almelo, 02‑03‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 02‑03‑2007
Inhoudsindicatie
De politierechter veroordeelt de dealer van cocaine maar spreekt hem vrij van heling en witwassen van de onder hem aangetroffen 28.000 eurol met verwijzing naar onder meer de parlementaire geschiedenis van de relevante wetsartikelen. Dat geld, de opbrengst van zijn handel, wordt overigens wel verbeurdverklaard.
Partij(en)
RECHTBANK ALMELO
STRAFVONNIS
(schriftelijk vonnis PR)
Parketnummer: 08/710081-06
Uitspraak 2 maart 2007
De politierechter in de Rechtbank te Almelo, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[verdachte],
geboren te Hengelo (O) op 6 juni 1979,
wonende te Hengelo, Brusselstraat 71,
terechtstaande - terzake dat:
- 1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 17 januari 2006
te Hengelo, gemeente Hengelo (O) en/althans (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt
en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/althans/in
elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (een) materia(a)l(en) bevattende cocaïne en/althans een middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
- 2.
hij op of omstreeks 17 januari 2006 in de gemeente Hengelo (O),
een wapen van categorie I, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een
nabootsing van een pistool (een zogenaamd balletjespistool, merk B.B. Airgun,
type Smith & Wesson P2022) dat door zijn vorm, afmetingen en kleur een
sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (pistool), voorhanden heeft
gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie
art 55 lid 1 Wet wapens en munitie
- 3.
hij op of omstreeks 17 januari 2006, in de gemeente Hengelo (O), althans in
Nederland, tezamen en in verenging met een ander of anderen en/althans alleen,
van een of meer bankbiljetten/geldbedrag(en) (in totaal een geldbedrag van
euro 28.000,--), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat bankbiljetten/geldbedrag(en), was/waren en/of die/dat bankbiljetten/geldbedrag(en) voorhanden heeft gehad, en/of
een of meer bankbiljet(ten)/geldbedrag(en) (in totaal een geldbedrag van euro
- 28.000,--)
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet,
althans van die/dat bankbiljet(ten)/geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) en/althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat bankbiljetten/geldbedrag(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de verkoop van en/of
handel in cocaïne en/althans uit enig uit het misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat hij op of omstreeks 17 januari 2006 in de gemeente Hengelo (O), in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer bankbiljetten/geldbedrag(en) (in totaal een geldbedrag van euro 28.000,--) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die/dat bankbiljetten/geldbedrag(en) wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, ter zake dat hij op of omstreeks 17 januari 2006 in de gemeente Hengelo (O), in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer bankbiljetten/geldbedrag(en) (in totaal een geldbedrag van euro 28.000,--) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die/dat bankbiljetten/geldbedrag(en) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en/of namens verdachte in het midden gebracht;
De politierechter heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring. Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
De politierechter acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte
sub 3, primair, subsidiair en meer subsidiair is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Daartoe overweegt de politierechter als volgt:
Onder 3 is verdachte het witwassen dan wel helen van drugsgelden verweten (al wordt dat in het subsidiaire & meer subsidiaire niet uitdrukkelijk als zodanig genoemd). Louter taalkundig zou er nog sprake kunnen zijn van het verbergen of verhullen van de herkomst van de onder hem aangetroffen EUR 28.000,--. Toch is de politierechter van oordeel dat hier niet wordt voldaan aan het enkele jaren geleden in het Wetboek van Strafrecht toegevoegde artikel 420 bis & artikel 420 quater.
Weliswaar blijkt uit de Memorie van Toelichting bij dat wetsontwerp (kamerstukken vergaderjaar 1999 - 2000, 27 159, nr. 3) dat de wetgever uitdrukkelijk afstand heeft genomen van de "heler - steler - regel" (blz. 6/7 van die Memorie), doch diezelfde Memorie geeft (op blz. 5) ook aan waar het om draait "Primair gaat het bij het witwassen echter om de aantasting van de integriteit van het financiële & economische verkeer & de bedreiging van de openbare orde".
Al eerder (op blz. 4) heeft die Memorie gesteld "In de theorie worden in het hele proces van witwassen drie fasen onderscheiden (...) 1. Placement (plaatsing) (...) 2. Layering (versluiering) (...) 3. Integration (bestemming) " De politierechter begrijpt hieruit dat "de steler" door het enkele ontvangen van geld uit drugstransactie welk geld "alleen maar" wordt weggelegd zich nog niet schuldig maakt aan witwassen. Voor deze opvatting vindt de politierechter steun in het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 november 2004 (NJ 2005, 7) "Naar het oordeel van het hof kan daaruit slechts worden afgeleid dat men zich niet reeds schuldig maakt aan overtreding van art. 420 bis Sr door het enkele verkrijgen van een voorwerp door misdrijf (...) Stelen sluit witwassen (...) in een later stadium (door het brengen ervan in een witwastraject) van hetzelfde voorwerp niet uit maar de dief is geen witwasser van een voorwerp zodra hij het gestolen heeft."
Derhalve kan het onder primair ten laste gelegde niet bewezen worden verklaard.
De onder subsidiair ten laste gelegde opzetheling & meer subsidiair ten laste gelegde schuldheling kunnen evenmin bewezen worden verklaard gelet op de reeds genoemde "hele - steler - regel".
Dat verdachte het hem onder 1 ten laste gelegde heeft begaan leidt de politierechter af uit de volgende passages uit het aan de rechtbank overgelegde proces-verbaal met dossiernummer 05-006557 :
1. Bij de doorzoeking in verdachtes woning is een hoeveelheid cocaïne aangetroffen (waarvan de aard blijkt uit blzz. 009325 - 009327) & waarvan verdachte reeds bij zijn inverzekering stelling heeft verklaard dat het hem toebehoorde (blz. 009007), al verklaart hij wel dat dat slechts voor eigen gebruik zou zijn (de politierechter merkt op dat verdachtes broer Frans op blz. 009354 daarover anders verklaart). Een dergelijke hoeveelheid duidt eerder op een handelsvoorraad dan op een gebruikershoeveelheid. Voorts is er een grote hoeveelheid contant geld (EUR 28.000,--) bij verdachte aangetroffen. Verdachtes verklaring dat dat geld met gokken zou zijn verkregen acht de politierechter niet geloofwaardig.
2. Het op blzz. 009082 - 009084 weergegeven chatverkeer waaraan verdachte deelneemt is eveneens een aanwijzing dat verdachte handelt in drugs.
- 3.
[getuige 1] verklaart op blz. 009194 "Als ik kijk naar de handel van [betrokkene A] & [broer van verdachte] dan denk ik dat ze minimaal 20 gram cocaïne in de week verkopen. Ik weet dat de broer van [de broer van verdachte] (= verdachte ; politierechter) het regelmatig ophaalt (typ fout verbeterd ; politierechter) uit Amsterdam. Deze broer heeft een handeltje met die [betrokkene B]."
- 4.
[getuige 2] verklaart op bz. 009256 "U noemt mij de naam [verdachte]. (…) Ik durf & wil niets over hem verklaren (…) Van heel veel andere mensen weet ik dat [verdachte] een bedrag van 12.000 euro had gespaard. Dit had hij met zwarte zaakjes verdiend."
- 5.
[getuige 3] verklaart op blz. 009272 "Ik denk dat [betrokkene B] de drugs betrekt van [verdachte] (typ fout gecorrigeerd ; politierechter). Ze werken in ieder geval samen. Ik heb gezien dat ze geld & drugs deelden. Ze deden bij voorbeeld een brok cocaïne door midden & beiden namen dan een gedeelte (…) [verdachte] (typ fout gecorrigeerd ; politierechter) is volgens mij de grootste dealer van Hengelo. Gezien zijn dure auto & dure kleding. Hij zei dat hij veel klanten had. Ik zag dat hij veel geld had. Ik zag dat hij briefjes van 500 euro los in zijn zak had. [Betrokkene A] & de andere jongens zeiden ook dat hij de grootste drugsdealer van Hengelo was."
- 6.
[getuige 4] verklaart op blz. 009296 "Vanaf dat moment ben ik begonnen met het gebruiken van cocaïne. Ik kreeg dit van [verdachte] & hoefde er nooit voor te betalen."
- 7.
[betrokkene A] verklaart op blz. 009368 "Verder heeft [verdachte] ook cocaïne verhandeld & deze kreeg dat van twee Surinaamse jongens uit Amsterdam. [broer van verdachte] kreeg de cocaïne dan weer van [verdachte]."
Het onder 2 ten laste gelegde zgn. "balletjespistool" is tijdens de doorzoeking in verdachtes woning aangetroffen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat dat wapen zijn eigendom is. Het wapen is beschreven in het op blz. 009023 opgenomen op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van brigadier L. J. Megelink.
De politierechter is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen – die in de gevallen waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen – waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1 en sub 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
hij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 17 januari 2006 te Hengelo,
gemeente Hengelo (O) en elders in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- 2.
hij op 17 januari 2006 in de gemeente Hengelo (O) een wapen van categorie I, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een nabootsing van een pistool (een zogenaamd balletjespistool, merk B.B. Airgun, type Smith & Wesson P2022) dat door zijn vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het tenlastegelegde feit, waarop die inhoud bijzonderlijk betrekking heeft.
De politierechter acht niet bewezen hetgeen verdachte sub 1 en sub 2 meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezene levert op:
voor wat betreft sub 1, telkens het misdrijf:
"Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd",
strafbaar gesteld bij art. 10 van de Opiumwet jo. ar. 47 Wetboek van Strafrecht,
en voor wat betreft sub 2, het misdrijf:
"Handelen in strijd met artikel 13 lid 1, Wet wapens en munitie",
strafbaar gesteld bij art. 55 Wet wapens en munitie;
De verdachte is deswege strafbaar aangezien van geen zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid is gebleken.
De politierechter overweegt voor wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals hierna zal worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:
Verdachte heeft zich gedurende lange tijd schuldig gemaakt aan handelen in cocaïne.
Hij heeft daarbij uit puur winstbejag aanmerkelijke schade toegebracht aan de volksgezondheid en bijgedragen aan een klimaat van toenemende onveiligheid als gevolg van de vermogenscriminaliteit waarmee de uiteindelijke gebruikers de kosten van hun verslaving bestrijden. Gelet op de ernst van de feiten en ter norminprenting en normhandhaving, is naar het oordeel van de politierechter, een flinke taakstraf in combinatie met een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur thans de meest passende straf.
De politierechter overweegt verder dat de onder verdachte inbeslaggenomen goederen, te weten:
- -
1.00 STK verdovende middelen;
- -
B.B. Airgun P2022, neppistool;
dienen te worden onttrokken aan het verkeer aangezien dit voorwerpen van zodanige aard betreft dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang;
en dat het onder verdachte inbeslaggenomen
- -
geld Nederlands, totaal EUR 28.000,-- (zegge achtentwintigduizend euro) ;
verbeurd dient te worden verklaard nu deze bankbiljetten voorwerpen betreffen die aan de veroordeelde toebehoren en die door middel van het strafbare feit 1 zijn verkregen.
De na te noemen straffen, bijkomende straf en maatregel zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 57 en 91 Wetboek van Strafrecht.
- R.
E C H T D O E N D E:
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte sub 3 primair, subsidiair en meer subsidiair is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat het sub 1 en sub 2 tenlastegelegde in voege als boven omschreven door verdachte is begaan;
Verstaat, dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld;
Verklaart verdachte deswege strafbaar;
Veroordeelt hem te dier zake tot een taakstraf, te weten de werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 100 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen;
en tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
Beveelt dat van de gevangenisstraf een gedeelte groot 137 dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel zal worden in mindering gebracht;
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1 en 2 meer of anders is telastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Verklaart onttrokken aan het verkeer de volgende inbeslaggenomen voorwerpen:
- -
1.00 STK verdovende middelen;
- -
B.B. Airgun P2022, neppistool;
verklaart verbeurd de volgende inbeslaggenomen voorwerpen:
- -
geld Nederlands, totaal EUR 28000,-- (3000 + 25000)
(zegge: achtentwintigduizend euro)
Aldus gewezen door Mr. Bloebaum, politierechter, in tegenwoordigheid van
mr. Krooshof, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 maart 2007.