Rb. Oost-Brabant, 22-12-2023, nr. 82/060145-22
ECLI:NL:RBOBR:2023:5992
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
22-12-2023
- Zaaknummer
82/060145-22
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2023:5992, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 22‑12‑2023; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 22‑12‑2023
Inhoudsindicatie
De rechtbank legt aan verdachte, in overeenstemming met de gemaakte vonnisafspraken, een gevangenisstraf op voor de duur van 16 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank wijdt in de aanvulling op het verkorte vonnis overwegingen aan de aanvaardbaarheid van de gemaakte proces- en vonnisafspraken en aan de strafoplegging tegen de achtergrond van die afspraken.
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 82.060145.22
Datum uitspraak: 22 december 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [geboortejaar] 1980,
wonende te [woonplaats],
hierna: verdachte.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 27 juni 2022, 13 september 2022 en 12 december 2023. In deze zaak hebben verdachte en het Openbaar Ministerie een overeenkomst gesloten betreffende procesafspraken, inclusief een afdoeningsvoorstel (hierna: de overeenkomst). De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 mei 2022. Nadat de tenlastelegging is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
[bedrijf 1], op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 31 januari 2019 te Sittard-Geleen en/of Uden en/of Helmond en/of Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, (telkens) opzettelijk de belasting welke op aangifte(n) moet worden voldaan of afgedragen, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een of meer aangifte(n) loonheffing ten name van [bedrijf 1] over de tijdvakken februari 2017 tot en met december 2018 voor een aangiftebedrag van in totaal 298.243 euro (AMB-001-01 p. 4), (telkens) niet en/of gedeeltelijk niet en/of niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft/hebben betaald,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
T.a.v. feit 2:
[bedrijf 2], op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 31 juli 2018 te Eindhoven en/of Geldrop en/of Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, (telkens) opzettelijk de belasting welke op aangifte(n) moet worden voldaan of afgedragen, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een of meer aangifte(n) loonheffing ten name van [bedrijf 2] over de tijdvakken maart 2017 tot en met november 2017 en/of februari 2018 en/of april 2018 tot en met juni 2018 voor een aangiftebedrag van in totaal 188.703 euro (AMB-001-01 p. 6), (telkens) niet en/of gedeeltelijk niet en/of niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft/hebben betaald,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
T.a.v. feit 3:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 april 2017 tot en met 27 juni 2018, te Sittard-Geleen en/of Uden en/of Helmond en/of Weert en/of Tilburg en/of Eindhoven en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van in totaal circa 218.475,39 euro (AMB-012-01 p. 3), althans enig geldbedrag, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die geldbedrag(en) was/waren en/of wie dat/die geldbedrag(en) voorhanden had/hadden,
en/of
een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van in totaal circa 218.475,39 euro (AMB-012-01 p. 3), althans enig geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet en/of van dat/die geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) (telkens) -onmiddellijk of middellijk- geheel of ten dele, afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en aldus van het plegen van witwassen al dan niet een gewoonte heeft gemaakt;
T.a.v. feit 4:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 april 2016 tot en met 7 december 2018 te Sittard-Geleen en/of Uden en/of Helmond en/of Weert en/of Tilburg en/of Eindhoven en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van in totaal circa 326.268,12 euro, bestaande uit:
52.350 euro (AMB-003-01 p. 5/6) en/of
55.825 euro (AMB-003-01 p. 10/11) en/of
117.390,38 euro en/of(AMB-003-01 p. 2 en AMB-028-01) en/of
31.541,98 euro (AMB-003-01 p. 2 en AMB-028-01) en/of
20.300,64 euro (AMB-003-01 p. 2 en AMB-028-01) en/of
31.307,42 euro (AMB-018-01 p. 2 en AMB-028-01) en/of
17.552,70 euro (AMB-018-01 p. 3 en AMB-028-01),
althans enig geldbedrag, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die geldbedrag(en) was/waren en/of wie dat/die geldbedrag(en) voorhanden had/hadden,
en/of
een of meer. voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van in totaal circa 326.268,12 euro, bestaande uit:
52.350 euro (AMB-003-0 l p. 5/6) en/of
55.825 euro (AMB-003-01 p. 10/l l) en/of
117.390,38 euro en/of (AMB-003-01 p. 2 en AMB-028-01) en/of
31.541,98 euro (AMB-003-01 p. 2 en AMB-028-01) en/of
20.300,64 euro (AMB-003-01 p. 2 en AMB-028-01) en/of
31.307,42 euro (AMB-018-01 p. 2 en AMB-028-01) en/of
17.552,70 euro (AMB-018-01 p. 3 en AMB-028-01),
althans enig geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet en/of van dat/die geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) (telkens) -onmiddellijk of middellijk- geheel of ten dele, afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en aldus van het plegen van witwassen al dan niet een gewoonte heeft gemaakt.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.
De beoordeling van de overeenkomst.
De rechtbank is bij de beoordeling van de overeenkomst uitgegaan van het kader dat de Hoge Raad heeft gegeven in zijn arrest van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252).
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij de totstandkoming van de overeenkomst werd bijgestaan door zijn raadsman en dat verdachte kennis heeft genomen van de inhoud van die overeenkomst.
De rechtbank heeft jegens partijen tijdens de zitting benadrukt dat de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering leidend zijn bij de beoordeling van de tenlastelegging en dat de rechtbank geen partij is bij en niet is gebonden aan de gemaakte procesafspraken. De rechtbank heeft de procesafspraken die verdachte en zijn raadsman met de officier van justitie hebben gemaakt, doorgenomen. De in de overeenkomst vastgelegde afspraken en de consequenties daarvan zijn met verdachte besproken. Verdachte heeft ten overstaan van de rechtbank nogmaals bevestigd de inhoud van de overeenkomst en de procesrechtelijke gevolgen hiervan te kennen, te begrijpen en hiermee in te stemmen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten en dat de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen geen afbreuk doet aan het aan verdachte op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces.
De bewezenverklaring.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien, is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
T.a.v. feit 1:
[bedrijf 1], in de periode van 1 april 2017 tot en met 31 januari 2019 in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk de belasting welke op aangiften moet worden voldaan of afgedragen, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften loonheffing ten name van [bedrijf 1] over de tijdvakken februari 2017 tot en met december 2018 voor een aangiftebedrag van in totaal 298.243 euro (AMB-001-01 p. 4), gedeeltelijk niet heeft betaald,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkens
opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedragingen
verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
T.a.v. feit 2:
[bedrijf 2], in de periode van 1 mei 2017 tot en met 31 juli 2018 te Nederland, meermalen, telkens opzettelijk de belasting welke op aangiften moet worden voldaan of afgedragen, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften loonheffing ten name van [bedrijf 2] over de tijdvakken maart 2017 tot en met november 2017 en februari 2018 en april 2018 tot en met juni 2018 voor een aangiftebedrag van in totaal 188.703 euro (AMB-001-01 p. 6), gedeeltelijk niet heeft betaald,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkens opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
T.a.v. feit 3:
hij in de periode van 28 april 2017 tot en met 27 juni 2018, te Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal circa 218.475,39 euro (AMB-012-01 p. 3), de werkelijke aard en de herkomst heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbenden op die geldbedragen waren,
en
voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal circa 218.475,39 euro (AMB-012-01 p. 3), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of omgezet en/of van die geldbedragen gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en (een of meer van) zijn medeverdachten wisten, dat die voorwerpen telkens - onmiddellijk of middellijk - geheel of ten dele, afkomstig waren uit enig misdrijf,
en aldus van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
T.a.v. feit 4:
hij in de periode van 29 april 2016 tot en met 7 december 2018 te Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal circa 326.268,12 euro, bestaande uit:
52.350 euro (AMB-003-01 p. 5/6) en
55.825 euro (AMB-003-01 p. 10/11) en
117.390,38 euro en/of(AMB-003-01 p. 2 en AMB-028-01) en
31.541,98 euro (AMB-003-01 p. 2 en AMB-028-01) en
20.300,64 euro (AMB-003-01 p. 2 en AMB-028-01) en
31.307,42 euro (AMB-018-01 p. 2 en AMB-028-01) en
17.552,70 euro (AMB-018-01 p. 3 en AMB-028-01),
de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbenden op die geldbedragen waren en/of wie die geldbedragen voorhanden hadden,
en
voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal circa 326.268,12 euro, bestaande uit:
52.350 euro (AMB-003-01 p. 5/6) en
55.825 euro (AMB-003-01 p. 10/11) en
117.390,38 euro en/of (AMB-003-01 p. 2 en AMB-028-01) en
31.541,98 euro (AMB-003-01 p. 2 en AMB-028-01) en
20.300,64 euro (AMB-003-01 p. 2 en AMB-028-01) en
31.307,42 euro (AMB-018-01 p. 2 en AMB-028-01) en
17.552,70 euro (AMB-018-01 p. 3 en AMB-028-01),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of omgezet en/of van die geldbedragen gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en (een of meer van) zijn medeverdachten wisten, dat die voorwerpen telkens - onmiddellijk of middellijk - geheel of ten dele, afkomstig waren uit enig misdrijf,
en aldus van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, overeenkomstig de overeenkomst, een gevangenisstraf geëist voor de duur van 16 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen inhoudelijk strafmaatverweer gevoerd en heeft de rechtbank verzocht aan te sluiten bij het afdoeningsvoorstel in de overeenkomst.
Het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan het opzettelijk niet afdragen van loonbelasting door twee B.V.’s. Door de B.V.’s zijn respectievelijk € 281.669 en € 188.595 onbetaald gebleven. Ook heeft verdachte zich op verschillende manieren schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder in het bijzonder de medische situatie van zijn kind. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat het gaat om relatief oude feiten (2016-2018). Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de afspraken in de overeenkomst en de daaruit voortvloeiende strafeis van de officier van justitie.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten acht de rechtbank vanuit het oogpunt van juiste normhandhaving een gevangenisstraf passend en geboden. Met een andersoortige straf, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan. In de overeenkomst is een strafeis van een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren overeengekomen. De rechtbank is van oordeel dat deze straf voldoende recht doet aan deze zaak, waarbij zowel het belang van verdachte als dat van de maatschappij geëerbiedigd wordt.
In een separaat vonnis oordeelt de rechtbank over de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op wat hiervoor werd overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de straf die door de officier van justitie is geëist en met welke eis verdachte heeft ingestemd, niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals deze blijkt uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot de straffen zoals verdachte en het openbaar ministerie die in het afdoeningsvoorstel hebben opgenomen.
Beslag.
In afdoeningsvoorstel is ten aanzien van het beslag vastgelegd dat het Openbaar Ministerie de verbeurdverklaring zal vragen van de inbeslaggenomen geldbedragen en van (de opbrengst van) de personenauto. De opbrengst van de personenauto (vastgesteld op € 16.269,00, zijnde de vervreemdingswaarde van de personenauto) zal in mindering worden gebracht op de ontnemingsvordering.
Voorafgaand aan de terechtzitting van 12 december 2023 heeft de officier van justitie per
e-mail van 11 december 2023 laten weten dat hij in afwijking van het afdoeningsvoorstel de rechtbank zal vragen om de personenauto te bewaren ten behoeve van de rechthebbende in afwachting van een beklagprocedure, waarbij een Duitse Leasemaatschappij stelt eigenaar te zijn van de inbeslaggenomen personenauto. In navolging hierop heeft de officier van justitie per e-mail van dezelfde datum laten weten dat verdachte inmiddels ook zekerheid heeft gesteld voor voormelde vervreemdingswaarde van de personenauto.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank beslissen dat de inbeslaggenomen geldbedragen verbeurd zullen worden verklaard en dat de personenauto dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat de geldbedragen door de strafbare feiten zijn verkregen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 51, 420bis, 420ter Wetboek van Strafrecht, 69a Algemene wet inzake rijksbelastingen.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
Feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon.
T.a.v. feit 2:
Feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon.
T.a.v. feit 3:
Medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
T.a.v. feit 4:
Medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
Een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen geldbedragen, te weten:
- € 7.750,00 (6069198_190505. IBG 28-3-2022), en
- € 1.580,00 (6069198_190506. IBG 28-3-2022).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
-1 STK Personenauto [kentekennummer] (PL2300-2020070715-G1358310).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. S.J.H. van de Kant en mr. R.B.H. Hebbink, leden,
in tegenwoordigheid van G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 22 december 2023.