RvdW 2019/1116
I.c. geen immateriële schade door woninginbraak.
HR 15-10-2019, ECLI:NL:HR:2019:1465
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15 oktober 2019
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, V. van den Brink, J.C.A.M. Claassens
- Zaaknummer
17/05184
- Conclusie
A-G mr. E.J. Hofstee
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Materieel strafrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:1465, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑10‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:427, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑04‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑03‑2018
- Wetingang
Art. 311 Sr; art. 51f Sv; art. 6:106 BW
Essentie
I.c. geen immateriële schade door woninginbraak.
Het hof heeft onjuist dan wel onbegrijpelijk geoordeeld dat de bewoners van het huis waar is ingebroken en sieraden zijn weggenomen ‘op andere wijze’ in hun persoon zijn aangetast cfm. art. 6:106 sub b BW.
Samenvatting
HR herhaalt zijn overwegingen uit het arrest van 28 mei 2019, NJ 2019/379, m.nt. W.H. Vellinga, waarin is verwezen naar HR 15 maart 2019, NJ 2016/162, m.nt. S.D. Lindenbergh en overweegt daarna het volgende.
Het hof — dat niet heeft vastgesteld dat de benadeelde partijen geestelijk letsel hebben opgelopen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.