HR 16 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2670. Wel ondubbelzinnige afstand aangenomen in HR 22 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7886.
HR, 10-03-2015, nr. 13/01321
ECLI:NL:HR:2015:541
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-03-2015
- Zaaknummer
13/01321
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:541, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑03‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:176, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:176, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑02‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:541, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑03‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
10 maart 2015
Strafkamer
nr. S 13/01321
MD/ES
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 28 februari 2013, nummer 21/000502-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 maart 2015.
Conclusie 03‑02‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr. 13/01321
Mr. Machielse
Zitting 3 februari 2015
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft verdachte op 28 februari 2013 voor: schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt dat het hof ten onrechte de verklaring van verdachte, neergelegd in het proces-verbaal van de politie van 8 december 2010, voor het bewijs heeft gebruikt, hoewel verdachte niet de gelegenheid heeft gekregen om voor dat verhoor een advocaat te raadplegen. De steller van het middel huldigt het standpunt dat de verwerping door het hof van een Salduz-verweer op gespannen voet staat met de rechtspraak van het EHRM omdat daaruit niet is af te leiden dat het consultatierecht enkel toekomt aan de aangehouden verdachte.
3.2. In zijn arrest heeft het hof een van een uitvoerige toelichting voorzien verweer van dezelfde strekking aldus verworpen:
“Salduz
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de Salduz-normen in deze zaak zijn geschonden. In casu zijn het de in de pleitnota genoemde omstandigheden die maken dat er sprake is van een bijzonder geval. Ondanks het feit dat zijn cliënt niet was aangehouden, had hem in het politieverhoor waar hij werd aangemerkt als verdachte, moeten worden gewezen op zijn consultatierecht. Uit het dossier blijkt niet dat zijn cliënt op de hoogte was van de omstandigheid dat hij zich desgewenst aan het verhoor had kunnen onttrekken, nu niet kan blijken of hem schriftelijk te kennen is gegeven dat hij als verdachte naar het bureau moest komen en/of dat hij voorafgaand aan zijn verhoor naar behoren is geïnformeerd over zijn rechten voor het raadplegen van een advocaat.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hiertoe als volgt.
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat de 'Salduz- norm' in beginsel alleen geldt voor aangehouden verdachten.
De verklaring in kwestie is door verdachte in volle vrijheid afgelegd, niet slechts nadat hem was meegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, maar bovendien terwijl hij zich niet in voorlopige hechtenis bevond, hij niet in verzekering was gesteld en hij zelfs niet was aangehouden. Er was aldus geen enkel dwangmiddel op hem toegepast. Bovendien is er bij een verdenking van overtreding van artikel 239 Wetboek van Strafrecht geen sprake van een geval waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en kon hij daarom ook niet buiten heterdaad worden aangehouden.
Uit de conclusie van AG Knigge bij het arrest van de Hoge Raad d.d. 9 november 2010 (LJN BN7727) volgt, dat het Salduz-verweer betreffende het recht van een verdachte op consultatie van een advocaat in bijzondere gevallen ook kan gelden voor niet aangehouden verdachten. Naar het oordeel van het hof is er in casu geen sprake van een dergelijk bijzonder geval.
Uit het stamproces-verbaal blijkt dat verdachte op 8 december 2010 is ontboden om als verdachte aan het bureau te Tiel te verschijnen. Hoe het ontbieden feitelijk is gegaan blijkt niet uit het dossier. Verdachte is degene die bij uitstek kan vertellen hoe en onder welke omstandigheden hij is ontboden. Hij heeft er echter voor gekozen een beroep te doen op zijn zwijgrecht en hieromtrent geen duidelijkheid te verschaffen.
In het proces-verbaal van verhoor van verdachte staat de volgende passage (p.19A):
V: Wenst u gebruik te maken van een advocaat?
A: Ik heb geen gebruik gemaakt van een advocaat.
V: Heb je nog gesproken met een/je advocaat?
A: Ik heb helemaal geen contact gehad.
Het hof is van oordeel dat bovengenoemde, ook door de raadsman aangehaalde tekst hoe dan ook niet tot de conclusie noopt dat verdachte niet vrij is geweest om de keuze te maken voorafgaand aan zijn verhoor een advocaat te raadplegen. In tegendeel, het hof leidt hieruit af dat de verdachte kennelijk voorafgaand aan het verhoor op het consultatierecht is gewezen en dat hij nogmaals door de verhorende verbalisanten (direct na de cautie en nog voor het verhoor) op dit recht is gewezen. Deze gang van zaken is door de verdachte, die in het geheel geen verklaring ten overstaan van het hof heeft willen geven, niet weersproken.
Het een en ander betekent dat de door de verdachte afgelegde verklaringen kunnen worden gebruikt voor het bewijs.”
3.3. Ik heb mijn twijfels of de uitleg die het hof geeft aan de antwoorden van de verdachte op vragen, hem door een verbalisant gesteld, door de beugel kan. Naar mijn mening is uit deze woorden niet af te leiden dat verdachte uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend, maar in ieder geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van een eventueel bestaand consultatierecht.1.Maar de Hoge Raad heeft steeds het consultatierecht gekoppeld aan de vrijheidsbeneming van de verdachte. In zijn overwegingen over het consultatierecht spreekt de Hoge Raad steeds van de "aangehouden verdachte".2.In 2013 heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk gesteld dat de regel dat verdachte voor het eerste verhoor een advocaat moet kunnen raadplegen niet geldt voor de verdachte die zich op verzoek van de politie op het politiebureau heeft gemeld.3.De Hoge Raad is aan deze beperking blijven vasthouden hoewel gewezen is op ontwikkelingen binnen de EU die getuigen van een ruimere blik op het consultatierecht.4.Ondanks goed gedocumenteerde5.of hartstochtelijke6.pogingen de Hoge Raad een andere richting in te duwen, lijkt zijn koers zo vast dat ook de poging die de steller van het middel in het werk stelt gedoemd lijkt te mislukken.
4. Het middel faalt. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑02‑2015
HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:234; HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1363; HR 17 september 2013, NJ 2014, 91 m.nt. Schalken; HR 4 februari 2014,ECLI:NL:HR:2014:234.
HR 11 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA2555. Zie eerder al HR 7 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6908.
Zie bijv. Jan Leliveld en Petra van Kampen, Rechtsbijstand in de voorfase van het strafproces, NJB 2013, 2191, p. 2604 e.v.
Taru Spronken, The Dutch exception, NJB 2012/2094; Taru Spronken, De EU-Richtlijn over het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures, NJB 2013/1434. Zie ook HR 1 april 2014, NJ 2014, 268 m.nt. Schalken, waarin de HR de conclusie van zijn AG, mr. Spronken, die een lans brak voor de aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor, niet volgde.
Robert Peter Kuijper, Salduz-moeheid of juist moe van Calvijn? NJB 2014, 1999, p. 2774-2781.