Einde inhoudsopgave
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/5.6.4.4
5.6.4.4 ‘Assumption of responsibility’: de gezichtspunten
mr. A. Karapetian, datum 01-01-2019
- Datum
01-01-2019
- Auteur
mr. A. Karapetian
- JCDI
JCDI:ADS344887:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Materieel strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Het informele karakter van het verzoek en de aansluitende informatieverstrekking kan pleiten tegen het aannemen van ‘proximity’, met name indien dit min of meer vrijblijvend gebeurt. Hedley Byrne, rechter Pearce; Howard Marine & Dredging Co Ltd v A Ogden & Sons (Excavations) Ltd [1978] 1 QB 574, 592, CA (rechter Denning); Shaddock & Associates Pty Ltd v Parramatta City Council [1081] 150 C.L.R. 225, 231.
Zie Hedley Byrne v Heller, per rechter Morris.
Howard Marine & Dredging Co Ltd v A Ogden & Sons (Excavations) Ltd [1978] 1 QB 574, 592, CA (rechter Denning).
Rb. Rotterdam 12 juli 2006 (ECLI:NL:RBROT:2006:AY3969). De uitspraak is een zeldzaam voorbeeld in de rechtspraak waarin de Beklamel-norm vanuit het perspectief van mededelingsplichten wordt benaderd.
[1964] A.C. 465. 505, HL (rechter Hodson).
Met betrekking tot de ‘correctieve’ overwegingen van de Hoge Raad verdient nog opmerking dat deze niet wegnemen dat de bestuurder ten tijde van zijn handelen feitelijk de ‘bestuurderspet’ op had en zich als zodanig gedroeg jegens de benadeelden. Hieraan werd reeds in hoofdstuk 2 aandacht besteed. Zie Verstijlen 2015a, p. 325.
Een ander voorbeeld is de uitspraak van Rb. Midden-Nederland 12 oktober 2016 (ECLI:NL:RBMNE:2016:5261) waarin de rechtbank overweegt dat de bestuurder die niet direct betrokken was bij de desbetreffende overeenkomst een zorgplicht had jegens de benadeelde schuldeiser die hieruit bestond dat hij nader had moeten onderzoeken welke risico’s de schuldeiser door de voorliggende overeenkomst liep gelet op de financiële positie van de vennootschap teneinde de schuldeiser hierover volledig te informeren.
Aldus rechter Goff in Spring v Guardian Assurance plc, [1995] 2 A.C. 296, HL.
Zie Henderson v Merrett Syndicates Ltd, [1995] 2 A.C. 145, 180, per rechter Goff; Queen v Cognos Inc [1993] 1 S.C.R. 87, 117 -118 (rechter Iacobucci); Esanda Finance Corp Ltd v Peat Marwick Hungerfords (1997) 188 C.L.R. 241, 265, (rechters Toohey and Gaudron).
Houwing noemt in zijn reeds aangehaalde oratie eveneens als omstandigheid dat bij de beoordeling van de zorgvuldigheid van het niet-weten dient te worden afgewogen of de vrager van inlichtingen zich de gevraagde informatie ook op andere wijze kan verschaffen. Houwing 1948, p. 12.
Rb. Midden-Nederland 23 september 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:6918.
Witting 2004, p. 186-190.
Aldus verwoord in Caparo Industries, per rechter Bridge, nr. 621.
Zie over deze gedachtegang Fletcher v Manitoba Public Unsurance Co (1990] 3 S.C.R. 191, 214.
Van belang is derhalve ook de identificatie van het doel waarvoor de informatie wordt gegeven en de daarmee samenhangende vraag bij de beoordeling of een ‘assumption of responsibility’ kan worden aangenomen of het doel waarvoor de ontvanger de informatie heeft gebruikt daarmee overeenstemt. Zie Witting 2004, p. 190.
Witting 2004, p. 199 die verwijst naar Williams v Natural Life Health Foods Ltd, [1998] 1 W.L.R. 829, HL, nr. 836.
Witting 2004, p. 197.
Als gezegd brengen de omstandigheden waaraan het Engelse recht het predicaat ‘assumption of responsibility’ verbindt, mee dat de vereiste ‘proximity’ tussen de betrokken partijen bestaat. En ‘proximity’ is wezenlijk voor het aannemen van een ‘duty of care’.
Een eerste gezichtspunt dat een aanwijzing vormt voor ‘proximity’ is een verzoek om informatie en/of advies door de benadeelde in het kader van een zakelijke aangelegenheid.1 Het verzoek schept, als het ware, een betrokkenheid tussen partijen waarin ‘mede rekening’ dient te worden gehouden met elkaars belangen, meer dan indien informatie uit eigen beweging wordt gestrekt. Hoe formeler en meer gedetailleerd het verzoek is ingekleed, hoe meer de rechter geneigd zal zijn hieruit de noodzakelijke ‘proximity’ af te leiden.2 Dit geldt ook voor schriftelijk gedane verzoeken tot informatie.3 De ratio hierachter is dat een specifiek verzoek om advies of informatie voor de betrokkene aanleiding geeft tot het besef dat die partij zijn handelen op de verstrekte informatie zal baseren.
Een voorbeeld in de Nederlandse rechtspraak waarin deze omstandigheid als zodanig toepassing vond is een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam in 2006. De rechtbank verwierp de stelling dat de bestuurder de schuldeiser niet had ingelicht over de (slechte) financiële toestand van de onderneming met de overweging dat de schuldeiser daar ook niet naar gevraagd heeft. 4
Het andere gezichtspunt betreft de kennis en deskundigheid van de handelende ten opzichte van de ontvanger van de informatie, de benadeelde. Personen die deskundig zijn op een bepaald terrein en zich als zodanig voordoen richting de benadeelde, dienen zorgvuldigheid te betrachten bij het doen van mededelingen. Dit volgt reeds uit Hedley Byrne v Heller waarin het ging om de bank die als professionele dienstverlener uitspraken deed over de kredietwaardigheid van een onderneming die een kredietrelatie met haar had. Onder deskundigheid wordt verstaan het bezitten van een speciale vaardigheid of competentie die door middel van training en het opdoen van ervaring kan worden verworven.5
Een fraai geval uit de Nederlandse rechtspraak waarin aannemelijk is dat de deskundigheid van de bestuurder een rol heeft gespeeld bij de beoordeling van de aansprakelijkheid betreft het reeds in het tweede hoofdstuk uitgebreid besproken arrest Van de Riet/Hoffmann. Kort gezegd had Van de Riet verzuimd Hoffmann te informeren over de afbraakplannen van de Spaanse gemeente die funest zouden blijken voor het lot van de door Hoffmann begeerde villa. Van de Riet werd in die zaak aansprakelijk gehouden voor de door Hoffmann geleden schade. Hoewel de Hoge Raad in een later arrest overwoog dat Van de Riet/Hoffmann nadrukkelijk niet een kwestie was van bestuurdersaansprakelijkheid, maar van aansprakelijkheid van Van de Riet in de hoedanigheid van professionele dienstverlener, is het arrest illustratief voor het belang dat in de beoordeling van de aansprakelijk werd gehecht aan de deskundigheid van Van de Riet.6 Indien het vizier namelijk wordt gericht op de inhoud van de zorgvuldigheidsnorm in kwestie en de beoordeling van het handelen van Van de Riet in de feitelijke instanties, dan wordt duidelijk dat Van de Riet wegens zijn deskundigheid en de wijze waarop hij zich daarop liet voorstaan jegens de benadeelden, werd geacht hen in te lichten over de risico’s van de overeenkomst die zij sloten. Het hof oordeelde dat Van de Riet ‘in de door [hem] gepresenteerde hoedanigheid van deskundig bemiddelaar’ zich de belangen van de kopers had moeten aantrekken door zich goed op de hoogte te stellen van de geldende voorschriften ter plaatse en door de kopers ter zake juist en volledig te informeren of te waarschuwen. De overweging van het hof is een helder voorbeeld van een geval waarin de aansprakelijk gestelde persoon onderzoek behoorde te doen teneinde zich te kunnen kwijten van zijn mededelingsplicht. Het hof had op het niveau van normstelling hetzelfde gesteld indien het had overwogen dat Van de Riet behoorde te weten welke risico ’s de overeenkomst voor de benadeelden met zich bracht. Het concretiseren van de norm die het ‘behoren te weten’ in dit geval voor Van de Riet meebracht, is niet alleen verhelderend ten aanzien van de vraag wat hij verkeerd heeft gedaan, maar geeft ook inzicht in de criteria die een rol spelen bij de beoordeling van zijn gedrag.7
Hiervoor kwam reeds aan de orde dat uit de op Hedley Byrne volgende rechtspraak gaandeweg helder werd dat het gezichtspunt van de deskundigheid meer omvat dan de vraag of de handelende (bestuurder) zich beroepsmatig inlaat met de informering en advisering van derden in een bepaald vakgebied. Het gaat tevens – en wellicht veeleer – om de ‘special knowledge’ van de aangesproken partij, of beter gezegd: om de toegang tot specifieke kennis voor degene die tot schadevergoeding wordt aangesproken.8 De beoordeling richt zich dan op de vraag of de betrokkene in verhouding tot de ontvanger van de informatie in de betere positie verkeerde om correcte informatie te verstrekken vanwege het (relatieve) gemak waarmee deze door hem kon worden verworven. In de beoordeling wordt in de Engelse rechtspraak de toegankelijkheid van de informatie voor de spreker afgezet tegen de (relatieve) onmogelijkheid daartoe door de ontvanger.9 Indien de ontvanger evenzeer toegang heeft tot die informatie of evenzeer in staat is de risico’s van zijn voorgenomen gedrag in te schatten en de gevolgen daarvan te beoordelen, wordt hij geacht voor zijn eigen financiële belangen te moeten waken. De risico’s van het nalaten hiervan kan hij niet op de ander afwentelen. Dit gezichtspunt dwingt derhalve ook acht te slaan op de (mogelijkheid tot het verwerven van) kennis van (en door) degene die de informatie ontvangt.10
In de verhouding bestuurder – (potentiele) schuldeiser van de vennootschap speelt hier derhalve ook de eventuele kennis en daaruit voortvloeiende onderzoeksplicht van de schuldeiser. Van de bestuurder mag immers worden aangenomen dat hij in de positie verkeert om correcte informatie over de vermogenstoestand van de onderneming of andersoortige informatie over de onderneming te verkrijgen, maar dit neemt niet weg dat bepaalde schuldeisers die gelegenheid evenzeer kunnen hebben althans kunnen verkrijgen indien daartoe aanleiding bestaat. Die toegankelijkheid van informatie over de financiële stand van zaken kan een incidenteel karakter hebben, maar kan ook meer structureel van aard zijn. Van het eerstgenoemde kan als voorbeeld dienen het geval waarin eerdere en bestaande betalingsachterstanden voor de schuldeiser in kwestie aanleiding vormen (en redelijkerwijs dienen te vormen) voor nader onderzoek. Met betrekking tot de structurele toegankelijkheid van informatie kan worden gewezen op de relatie tussen de onderneming en de professionele kredietverstrekker (lees: de bank) die doorgaans over vergaande bevoegdheden beschikt tot het vergaren van inzicht in de financiële huishouding van de onderneming.
In de Nederlandse rechtspraak kan in ieder geval een zaak worden aangewezen waarin de kennis van de schuldeiser derogeerde aan de aansprakelijkheid van de bestuurder. De Rechtbank Midden-Nederland kende in een zaak uit 2015 belang toe aan de kennis van de schuldeiser die de bestuurder aansprakelijk had gesteld onder andere wegens schending van de Beklamel-norm.11 Zij overwoog dat ‘bezien in het licht van deze gang van zaken, waarbij [eiseres] van de financieel penibele situatie van het [bedrijf] op de hoogte was, (…) niet [kan] worden gezegd dat [gedaagde] (de bestuurder, AK) zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld ten opzichte van [eiseres] dat hem daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt’. De rechtbank leidde dit af uit de omstandigheid dat de vennootschap reeds forse betalingsachterstanden had bij de schuldeiser in kwestie terwijl laatstgenoemde zelf ook had gesteld dat zij wist dat de financiële situatie van de vennootschap ‘niet rooskleurig was’.
Een volgend gezichtspunt dat de Engelse rechter betrekt in zijn beoordeling van de vereiste ‘assumption of responsibility’ is de voorzienbaarheid van schade bij de benadeelde voor de degene die informatie verstrekt.12 Het gaat dan met name om de vraag of de betrokkene wist van de waarschijnlijkheid dat de tegenpartij schade zou lijden indien hij niet de vereiste zorgvuldigheid zou betrachten bij het verstrekken van informatie.13 Immers, de schade kan op zichzelf slechts voorzienbaar zijn indien de betrokkene werkelijk kennis had van de onjuistheid van de te verstrekken informatie, terwijl de hier behandelde gevallen zien op een onzorgvuldig niet-weten. De kennis van de betrokken partij dient dus betrekking te hebben op de waarschijnlijkheid (‘likelihood’) dat de ontvanger van de informatie zijn handelen daarop zou baseren en in geval van onjuistheid en/of onvolledigheid van de informatie schade zou lijden. Deze kennis van de betrokkene betrekt – zo is de gedachte – de ontvanger van informatie in de kring van personen die direct geraakt zullen worden door zijn handelingen en met wier belangen hij, als gevolg daarvan, rekening dient te houden.14
Het gezichtspunt dient voornamelijk ter beperking van aansprakelijkheid in gevallen waarin informatie wordt verspreid aan een onbeperkt publiek zonder dat duidelijk is welke betrokkenen (of groepen van betrokkenen) daarop zullen afgaan voor welke doeleinden. In het geval van de bestuurder die in rechtstreeks contact staat met de schuldeiser (van de vennootschap) en onder die omstandigheden onbewust onjuiste uitspraken doet over de vennootschap, kan dit gezichtspunt beperkend werken indien voor de bestuurder duidelijk was dat de schuldeiser in zijn beslissing tot het sluiten van de overeenkomst relatief weinig waarde zou hechten aan de informatie die door hem werd verstrekt.15 In dat geval mag worden aangenomen dat voor de bestuurder niet voorzienbaar is dat de schuldeiser die in vertrouwen afgaat op de verschafte informatie mogelijk in zijn vermogen wordt getroffen als hij niet de nodige zorgvuldigheid betracht. Een voorbeeld van een dergelijke situatie vormt het geval waarin de schuldeiser op voorhand kenbaar maakt zijn uiteindelijke beslissing afhankelijk te stellen van de resultaten van een door een door hem in te schakelen deskundige uitgevoerd due diligence-onderzoek. Bij dit gezichtspunt komt voor een deel ook het hiervoor besproken vermogen van de schuldeiser om voor zijn belangen te zorgen naar voren. Indien de schuldeiser bijvoorbeeld wordt bijgestaan door een deskundige, heeft dat gevolgen voor de door de bestuurder jegens hem in acht te nemen zorg.
In het Engelse recht lijkt de vraag of de ontvanger van de informatie in redelijkheid is afgegaan (‘reliance’) op de door de spreker verstrekte (onjuiste) informatie niet als een afzonderlijk gezichtspunt te worden behandeld. Of de informatieverstrekking daadwerkelijk als grondslag diende en redelijkerwijs kon dienen voor de beslissing om de overeenkomst te sluiten, wordt als een vraag van causaliteit beschouwd.16 De beoordeling van de redelijkheid van die handeling wordt geacht reeds besloten te liggen in de waardering van de andere gezichtspunten. 17Met name de vraag of degene die om informatie (of advies) werd verzocht als enige (met uitsluiting van de persoon van de ontvanger van de informatie) toegang had tot die informatie en als enige in staat was om zich een oordeel daarover te vormen en het gezichtspunt aangaande de voorzienbaarheid van de belangenaantasting bieden hiervoor de ruimte.