Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad
Einde inhoudsopgave
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/9.3.1.5:9.3.1.5 Aansprakelijkheid en schadevergoeding op grond van art. 6:162 BW
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/9.3.1.5
9.3.1.5 Aansprakelijkheid en schadevergoeding op grond van art. 6:162 BW
Documentgegevens:
mr. A. Karapetian, datum 01-01-2019
- Datum
01-01-2019
- Auteur
mr. A. Karapetian
- JCDI
JCDI:ADS349801:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Materieel strafrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. voor de omvang van de schadevergoeding bij onbevoegde vervreemdingen door de curator Van der Aa 2008, p. 86. Zij stelt dat de schade moet worden bepaald aan de hand van de executiewaarde van de zaken die de leverancier had kunnen realiseren indien zijn recht niet was gefrustreerd. Vgl. verder Verstijlen 1998, p. 349 en Verheul 2016.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Indien de bestuurder voldoet aan de bestanddelen van art. 321 Sr dan is hij jegens de schuldeiser schadeplichtig op grond van onrechtmatige daad. De schade kan mijns inziens worden gesteld op het bedrag van de (markt)waarde van de verduisterde zaken. Dat is immers de waarde die de schuldeiser was toegekomen indien de zaken niet waren verduisterd. Doorgaans zal dat de inkoopwaarde zijn van de verduisterde zaken omdat het voor de hand ligt dat de leverancier de zaken bij terugneming zou doorverkopen aan een vergelijkbare (tussen)handelaar.1
Aangezien art. 321 Sr opzet op de wederrechtelijke toe-eigening eist, dient de bestuurder, zoals uit het voorgaande blijkt, wetenschap te hebben gehad van het feit dat de zaken aan de leverancier toebehoorden (omdat diens vordering nog niet is voldaan). Indien de bestuurder in de veronderstelling was dat de desbetreffende zaken waren afbetaald – terwijl dat in werkelijkheid niet het geval was – zal het opzet op de wederrechtelijke toe-eigening ontbreken. De bestuurder meende in dat geval immers eigendommen van de schuldenaar-vennootschap te vervreemden. Bij de verschillende in dit onderzoek bestudeerde gevaltypes is gebleken dat de civielrechtelijke aansprakelijkheidsnorm verstrekkender kan zijn dan de strafrechtelijke normstelling. In situaties waarin zekerheidsrechten worden gefrustreerd, zal de verdergaande aansprakelijkheid zich met name openbaren in de vereiste wetenschap.
Tot op zekere hoogte mag van de bestuurder worden verwacht uit hoofde van zijn betrekking op de hoogte te blijven van de mutaties in de goederenrechtelijke en contractuele aanspraken van de vennootschap. De leverancier die de zaken aan de vennootschap levert, mag ervan uitgaan dat binnen de organisatie van de onderneming van de schuldenaar kan worden achterhaald welke goederenrechtelijke rechten derden op een bepaald moment geldend kunnen maken. De bestuurder die namens de vennootschap over zaken wil beschikken en uit de aard der zaak weet dat de rechtspersoon die hij bestuurt contractspartijen heeft die mogelijk een eigendomsvoorbehoud hebben bedongen, dient zich voldoende inspanningen te getroosten om te voorkomen dat hij met zijn gedragingen rechten van derden frustreert. Het ontbreken van de wetenschap dat het zaken betrof ten aanzien waarvan een eigendomsvoorbehoud gold, zal daarom in civielrechtelijke zin niet snel tot de conclusie leiden dat hij niet aansprakelijk is. De dwaling zal wel verschoonbaar zijn indien de bestuurder niet redelijkerwijs behoefde te twijfelen aan de juistheid van de informatie die hem door derden in de organisatie werd aangereikt. De dwaling als disculpatiegrond voor de bestuurder werd uitvoerig besproken in hoofdstuk 6. Voor de gezichtspunten die bij de beoordeling van een dwalingsverweer van de bestuurder relevant kunnen zijn en mutatis mutandis toepassing kunnen vinden bij het frustreren van het eigendomsvoorbehoud van een schuldeiser, zij verwezen naar paragraaf 6.9.