Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) nr. 168/2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 23-02-2007
- Bronpublicatie:
15-02-2007, PbEU 2007, L 53 (uitgifte: 22-02-2007, regelingnummer: 168/2007)
- Inwerkingtreding
23-02-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-02-2007, PbEU 2007, L 53 (uitgifte: 22-02-2007, regelingnummer: 168/2007)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Instituties
Staatsrecht / Grondrechten
Verordening van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 308,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's,
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
De Europese Unie is gegrondvest op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en van de rechtsstaat, welke waarden de lidstaten gemeen hebben.
- (2)
Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(2), de status ervan en de werkingssfeer en de bijbehorende toelichtingen in aanmerking genomen, geven de rechten weer die met name voortvloeien uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities en internationale verplichtingen van de lidstaten, uit het Verdrag betreffende de Europese Unie en de communautaire verdragen, uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, uit de door de Gemeenschap en de Raad van Europa aangenomen sociale handvesten, alsmede uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
- (3)
De Gemeenschap en haar lidstaten moeten de grondrechten eerbiedigen wanneer zij het Gemeenschapsrecht ten uitvoer brengen.
- (4)
Een grotere kennis van grondrechtenkwesties in de Unie en een bredere bewustmaking op dat gebied dragen ertoe bij dat de grondrechten ten volle worden geëerbiedigd. De oprichting van een agentschap van de Gemeenschap dat wordt belast met het verstrekken van informatie en gegevens over grondrechtenkwesties zou de verwezenlijking van deze doelstelling naderbij brengen. Bovendien is het opbouwen van doeltreffende instellingen voor de bescherming en bevordering van de mensenrechten een gemeenschappelijke waarde van de internationale en de Europese samenlevingen, zoals blijkt uit Aanbeveling R(97) 14 van het Comité van ministers van de Raad van Europa van 30 september 1997.
- (5)
De vertegenwoordigers van de lidstaten zijn in de Europese Raad van 13 december 2003 overeengekomen om voort te bouwen op het bestaande Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat (EUMC), dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 1035/97(3), en om het mandaat daarvan uit te breiden zodat het een mensenrechtenbureau wordt. Zij hebben bij die gelegenheid tevens besloten dat het Bureau in Wenen gevestigd moet blijven.
- (6)
De Commissie heeft hiermee ingestemd en te kennen gegeven dat zij voornemens was een voorstel in te dienen om Verordening (EG) nr. 1035/97 in die zin te wijzigen. Vervolgens heeft de Commissie op 25 oktober 2004 een mededeling over het Bureau voor de grondrechten gepresenteerd, op basis waarvan een brede openbare raadpleging is gehouden.
- (7)
Bijgevolg moet een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten worden opgericht, dat voortbouwt op het bestaande Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat en dat ten doel heeft de betrokken instellingen en instanties van de Gemeenschap en haar lidstaten bij de uitvoering van het Gemeenschapsrecht informatie te verstrekken en bijstand en expertise te verlenen op het gebied van de grondrechten om hen te helpen de grondrechten ten volle te eerbiedigen wanneer zij op hun respectieve bevoegdheidsgebieden maatregelen nemen of acties uitwerken.
- (8)
Erkend wordt dat het Bureau uitsluitend in het kader van het Gemeenschapsrecht mag optreden.
- (9)
Bij zijn werkzaamheden moet het Bureau refereren aan de grondrechten in de zin van artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, met inbegrip van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zoals die met name tot uiting komen in het Handvest van de grondrechten, de status ervan in aanmerking genomen, en de bijbehorende toelichtingen. De nauwe band met het Handvest moet worden weerspiegeld in de naam van het Bureau.
- (10)
Aangezien het Bureau voortbouwt op het bestaande Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat, moeten de werkzaamheden van het Bureau ook in de toekomst betrekking hebben op racisme, vreemdelingenhaat en antisemitisme, de bescherming van de rechten van personen die tot minderheden behoren, alsmede op gendergelijkheid, als essentiële elementen voor de bescherming van de grondrechten.
- (11)
De thematische werkterreinen van het Bureau moeten worden vastgelegd in een meerjarenkader, waarin de grenzen voor de werkzaamheden van het Bureau worden afgebakend. Gelet op het politieke belang van voornoemd meerjarenkader, is het van belang dat de Raad zelf dat kader na overleg met het Europees Parlement op basis van een voorstel van de Commissie goedkeurt.
- (12)
Het Bureau moet objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie verzamelen over de ontwikkeling van de situatie van de grondrechten, deze informatie analyseren uitgesplitst naar oorzaken, gevolgen en uitwerking van de niet-eerbiediging van de grondrechten, en voorbeelden van goede praktijken bij de aanpak van deze kwesties onderzoeken.
- (13)
Het Bureau moet het recht hebben adviezen op te stellen ten behoeve van de instellingen van de Unie en de lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht ten uitvoer brengen, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie, zonder dat daardoor de in het Verdrag vastgestelde wetgevings- en gerechtelijke procedures worden doorkruist. De instellingen moeten evenwel adviezen kunnen inwinnen omtrent hun wetgevingsvoorstellen of de standpunten die zij in de loop van de wetgevingsprocedures hebben ingenomen, wat betreft de verenigbaarheid ervan met de grondrechten.
- (14)
Het Bureau moet een jaarverslag opstellen over grondrechtenaangelegenheden die tot de werkterreinen van het Bureau behoren, waarin tevens aandacht wordt geschonken aan voorbeelden van goede praktijken. Voorts moet het Bureau thematische verslagen opstellen over onderwerpen die voor het beleid van de Unie van bijzonder belang zijn.
- (15)
Het Bureau moet maatregelen nemen om het grote publiek bewust te maken van zijn grondrechten en van de mogelijkheden en de verschillende mechanismen om deze grondrechten in het algemeen af te dwingen; het Bureau zelf behandelt echter geen individuele klachten.
- (16)
Het Bureau moet zo nauw mogelijk samenwerken met alle relevante instellingen van de Unie en met de organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap en de Unie, teneinde overlappingen — in het bijzonder met het toekomstig Europees Instituut voor gendergelijkheid — te voorkomen.
- (17)
Aangezien samenwerking met de lidstaten van essentieel belang is voor een succesvolle uitvoering van de taken van het Bureau, moet dit via zijn verschillende instanties nauw samenwerken met de lidstaten; daartoe moeten de lidstaten nationale verbindingsfunctionarissen aanwijzen als eerste contactpunten van het Bureau in de lidstaten. Het Bureau moet met name informatie uitwisselen met de nationale verbindingsfunctionarissen over verslagen en andere documenten die door het Bureau worden opgesteld.
- (18)
Het Bureau moet tevens nauw samenwerken met de Raad van Europa. Deze samenwerking moet garanderen dat overlappingen tussen de activiteiten van het Bureau en die van de Raad van Europa worden voorkomen, met name door de uitwerking van mechanismen om complementariteit en toegevoegde waarde te bewerkstelligen, zoals de sluiting van een bilaterale samenwerkingsovereenkomst en de deelname van een door de Raad van Europa aangewezen onafhankelijk persoon aan de beheerstructuren van het Bureau waarbij de stemrechten van die persoon passend zijn omschreven.
- (19)
Gelet op de belangrijke rol van het maatschappelijke middenveld bij de bescherming van de grondrechten, moet het Bureau de dialoog met het maatschappelijke middenveld bevorderen en nauw samenwerken met niet-gouvernementele organisaties en met organisaties van het maatschappelijke middenveld die actief zijn op het gebied van de grondrechten. Het Bureau moet een samenwerkingsnetwerk met de naam ‘Platform voor de grondrechten’ instellen met het oog op de totstandbrenging van een gestructureerde en vruchtbare dialoog en nauwe samenwerking met alle belanghebbenden.
- (20)
Gelet op de specifieke taken van het Bureau, moet elke lidstaat een onafhankelijke deskundige aanwijzen als lid van de raad van bestuur. Rekening houdend met de beginselen met betrekking tot de status en de werking van de nationale instellingen voor de bescherming en de bevordering van de mensenrechten (de zogenaamde beginselen van Parijs), moet de samenstelling van de raad van bestuur de onafhankelijkheid van het Bureau ten opzichte van de instellingen van de Gemeenschap en de regeringen van de lidstaten waarborgen en een zo ruim mogelijke expertise op het gebied van de grondrechten samenbrengen.
- (21)
Teneinde de hoge wetenschappelijke kwaliteit van de werkzaamheden van het Bureau te waarborgen, moet het Bureau zelf een beroep doen op een wetenschappelijk comité, dat de werkzaamheden met wetenschappelijke objectiviteit moet begeleiden.
- (22)
De autoriteiten die de leden van de raad van bestuur, het dagelijks bestuur en het wetenschappelijk comité aanwijzen, moeten streven naar een evenwichtige deelname van mannen en vrouwen in deze instanties. Bijzondere aandacht moet tevens uitgaan naar de evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen bij het personeel van het Bureau.
- (23)
Gezien de belangrijke rol die het Europees Parlement speelt op het gebied van de verdediging, mainstreaming en bevordering van de mensenrechten, moet het bij de activiteiten van het Bureau worden betrokken, ook bij de aanneming van het meerjarenkader voor het Bureau alsmede gegeven de uitzonderlijke aard en taak van het Bureau, bij de selectie van de kandidaten die worden voorgesteld voor het ambt van directeur van het Bureau, zonder dat hiermee een precedent wordt geschapen voor andere agentschappen en bureaus.
- (24)
Het Bureau dient de relevante Gemeenschapswetgeving toe te passen betreffende de toegang van het publiek tot documenten zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (4), de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (5), en het taalgebruik zoals bedoeld in Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (6)en in Verordening (EG) nr. 2965/94 van de Raad van 28 november 1994 tot oprichting van een Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (7).
- (25)
Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 23 december 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (8)en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (9), dienen op het Bureau van toepassing te zijn.
- (26)
Het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen en de regels die de instellingen van de Europese Gemeenschappen gezamenlijk hebben goedgekeurd met het oog op de toepassing van dat statuut en die regeling, moeten van toepassing zijn op het personeel en de directeur van het Bureau, met inbegrip van de regels betreffende het ontslag van de directeur.
- (27)
Het Bureau moet rechtspersoonlijkheid bezitten en moet de rechtsopvolger zijn van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat wat betreft de juridische en financiële verplichtingen van het Waarnemingscentrum, de door het Waarnemingscentrum gesloten overeenkomsten en de met het personeel van het Waarnemingscentrum gesloten arbeidsovereenkomsten.
- (28)
Het Bureau moet openstaan voor de deelname van kandidaat-lidstaten. Voorts moeten de landen waarmee een stabilisatie- en associatieovereenkomst is gesloten, aan het Bureau kunnen deelnemen, aangezien de Unie op die manier hun vorderingen naar Europese integratie zal kunnen steunen door hun wetgeving geleidelijk op het Gemeenschapsrecht af te stemmen en de overdracht van kennis en goede praktijken te faciliteren, in het bijzonder op de gebieden van het acquis die als centraal referentiepunt zullen dienen voor het hervormingsproces in de Westelijke Balkan.
- (29)
Het Bureau moet te gelegener tijd de nodige evaluaties van zijn activiteiten verrichten; op basis daarvan kunnen de werkingssfeer, de taken en de werkmethoden van het Bureau worden beoordeeld.
- (30)
Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het verstrekken van vergelijkbare en betrouwbare informatie en gegevens op Europees niveau om de instellingen van de Unie en de lidstaten te helpen bij de eerbiediging van de grondrechten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
- (31)
De bijdrage van het Bureau tot de volledige eerbiediging van de grondrechten in het kader van het Gemeenschapsrecht, zou de doelstellingen van de Gemeenschap kunnen helpen verwezenlijken. Met betrekking tot de vaststelling van deze verordening voorziet het Verdrag in geen andere bevoegdheden dan die van artikel 308.
- (32)
Niets in deze verordening mag worden uitgelegd als vooruitlopend op de vraag of het mandaat van het Bureau kan worden uitgebreid tot de gebieden politiële samenwerking en justitiële samenwerking in strafzaken.
- (33)
Aangezien de oprichting van het Bureau een ingrijpende wijziging van Verordening (EG) nr. 1035/97 zou vergen, moet deze verordening omwille van de duidelijkheid worden vervangen,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 88 van 11.4.2006, blz. 37.
PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.
PB L 151 van 10.6.1997, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1652/2003 (PB L 245 van 29.9.2003, blz. 33).
PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.
PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.
PB 17 van 6.10.1958, blz. 385/58. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).
PB L 314 van 7.12.1994, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1645/2003 (PB L 245 van 29.9.2003, blz. 13).
PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.
PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.