Einde inhoudsopgave
Landsverordening op de Loonbelasting 1976 [Curaçao]
Artikel 6D
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
30-12-2019, Publicatieblad van Curaçao 2019, 92 (uitgifte: 31-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-12-2019, Publicatieblad van Curaçao 2019, 92 (uitgifte: 31-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Belastingen overzeese Koninkrijksdelen / Curaçao
1.
Ten aanzien van de werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij direct danwel indirect een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 wordt het in een kalenderjaar genoten loon ten minste gesteld op:
- a.
een bedrag dat gelijk is aan 50% van de omzet van het lichaam; danwel,
- b.
een bedrag van NAf 50.000, indien de omzet van het lichaam meer bedraagt dan NAf 100.000; dan wel,
- c.
indien aannemelijk is dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk is, een bedrag dat gelijk is aan dat lagere loon; danwel,
- d.
indien bij het lichaam of daarmee verbonden lichamen ook andere werknemers in dienst zijn, een bedrag dat niet lager is dan het hoogste loon van de overige werknemers. Ingeval aannemelijk is dat het loon, gelet op wat gebruikelijk is in het economische verkeer waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, op een lager bedrag behoort te worden gesteld dan het hoogste loon van de overige werknemers wordt het, in afwijking in zoverre van de vorige volzin, op een zodanig bedrag gesteld dat het niet meer in belangrijke mate afwijkt van hetgeen gebruikelijk is. Het loon wordt in de gevallen genoemd in de voorgaande twee volzinnen nimmer op een lager bedrag gesteld dan het bedrag dat in het desbetreffende geval geldt ingevolge onderdeel a danwel onderdeel b.
2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt het in een kalenderjaar genoten loon in het jaar van oprichting van het lichaam en de drie daaropvolgende kalenderjaren op verzoek van de werknemer gesteld op het bedrag van de commerciële winst van het lichaam, indien deze lager is dan het bedrag ingevolge het eerste lid, doch niet op een lager bedrag dan nihil.
3.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de werknemer die arbeid verricht ten behoeve van meerdere lichamen waarin hij direct danwel indirect een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943, met dien verstande dat alsdan de totale omzet van die lichamen gezamenlijk in aanmerking wordt genomen. Het aldus vastgestelde loon geldt voor alle lichamen gezamenlijk.
4.
Dit artikel is niet van toepassing op:
- a.
een Curaçaose Beleggingsvennootschap als bedoeld in artikel 1A, eerste lid, onderdeel f, van de Landsverordening op de winstbelasting 1940;
- b.
een doelvermogen als bedoeld in artikel 1B van de Landsverordening op de winstbelasting 1940;
- c.
- d.
een lichaam waarop krachtens overgangsrecht de artikelen 8A, 8B, 14 en 14A van de Landsverordening op de winstbelasting 1940, zoals deze luidden op 31 december 1999 van toepassing zijn;
- e.
een vennootschap die is toegelaten tot een economische zone als bedoeld in de Landsverordening economische zones 2000;
- f.
een lichaam dat in het bezit is van een ontheffing krachtens de Regeling Deviezenverkeer Curaçao en Sint Maarten, voor zover zij op het buitenland gerichte activiteiten verricht;
- g.
een lichaam als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen;
- h.
een bestuurder of commissaris als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel c.
5.
Dit artikel is niet van toepassing indien het bij toepassing van het eerste lid, onderdeel a, vast te stellen loon voor de arbeid in het lichaam, bedoeld in het eerste lid, of daarmee verbonden lichamen, in het kalenderjaar niet hoger is dan NAf 12.500.
6.
In bijzondere situaties kan de Inspecteur op verzoek van de werknemer voor een periode van twee kalenderjaren bij voor bezwaar vatbare beschikking bepalen de toepassing van het eerste lid achterwege te laten. Bij ministeriële regeling met algemene werking worden bijzondere situaties als bedoeld in de eerste volzin vastgesteld.