Rb. Midden-Nederland, 08-06-2016, nr. 5060325 UV EXPL 16-149 LH/1040
ECLI:NL:RBMNE:2016:3052
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
08-06-2016
- Zaaknummer
5060325 UV EXPL 16-149 LH/1040
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2016:3052, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 08‑06‑2016; (Kort geding)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2016:9561, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR 2016/1634
AR-Updates.nl 2016-0614
VAAN-AR-Updates.nl 2016-0614
Uitspraak 08‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Bibliotheek Utrecht heeft besloten de betaalde formatie van bibliotheekmedewerkers in te krimpen. Omdat zij de dienstverlening op peil wil houden, wil zij (extra) vrijwilligers werven. FNV vordert in kort geding naleving van artikel 48 van de CAO Openbare Bibliotheken, dat bepaalt dat de inzet van vrijwilligers niet ten koste gaat van de betaalde formatie van de professionele organisatie. Bibliotheek Utrecht wordt veroordeeld die CAO-bepaling na te leven door werkzaamheden die thans of tot voor kort door bibliotheekmedewerkers in haar dienst worden of werden verricht, niet over te dragen aan vrijwilligers.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5060325 UV EXPL 16-149 LH/1040
Kort geding vonnis van 8 juni 2016
inzake
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Federatie Nederlandse Vakbeweging,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen FNV,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.B. van Voorthuizen,
tegen:
de stichting
Stichting de Bibliotheek Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen Bibliotheek Utrecht,
verwerende partij,
gemachtigden: mr. S.F.H. Jellinghaus en mr. C.P. van den Eijnden.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de concept dagvaarding;
- de op voorhand door Bibliotheek Utrecht toegezonden conclusie van antwoord;
- de door FNV nagezonden producties, genummerd 25 tot en met 33;
- de door Bibliotheek Utrecht nagezonden producties, genummerd 34 tot en met 37.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting van 25 mei 2016, waar Bibliotheek Utrecht vrijwillig is verschenen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. FNV deed dat mede aan de hand van de door haar gemachtigde overgelegde pleitaantekeningen. Partijen hebben geantwoord op door de kantonrechter gestelde vragen en hebben op elkaar kunnen reageren. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Bibliotheek Utrecht is een stichting die sinds de verzelfstandiging in of omstreeks 2012, waarbij de tot dan toe gemeentelijke bibliotheek werd geprivatiseerd, in de stad Utrecht bibliotheekvoorzieningen in stand houdt. Zij is voor haar activiteiten, die worden ontplooid in de centrale bibliotheek en in de twaalf wijkvestigingen, afhankelijk van overheidssubsidie, die voor het merendeel wordt verleend door de gemeente Utrecht. Bibliotheek Utrecht is lid van de Vereniging van Openbare Bibliotheken, welke vereniging aan werkgeverszijde partij is bij de CAO Openbare Bibliotheken (hierna te noemen: de CAO OB). De laatste versie van de CAO OB, aangegaan voor de periode van 15 juni 2015 tot en met 30 juni 2019, is aan werknemerszijde gesloten door onder andere FNV Publiek Belang, de rechtsvoorganger van FNV, een vakbond die zich statutair ten doel stelt om onder meer door het sluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten de belangen te behartigen van de werknemers, werkzaam in de branche. De bepalingen van de CAO OB 2015-2019 zijn bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 september 2015 met ingang van 17 september 2015 algemeen verbindend verklaard.
2.2.
In hoofdstuk VII (getiteld ‘Sociaal-organisatorische regelingen’) van de CAO OB 2015-2019 is in artikel 48 (‘Vrijwilligerswerk’) bepaald:
‘Volgens de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen heeft een openbare bibliotheek in ieder geval vijf functies. Deze functies worden ingevuld door een professionele organisatie. De professionele organisatie staat voor de invulling, continuïteit en doorontwikkeling van deze vijf functies.
1. In een organisatie die valt onder de werkingssfeer van deze cao blijft de inzet van vrijwilligers beperkt tot een aanvulling op de professionele organisatie. Iedere organisatie heeft daarop gericht beleid.
2. Met inachtneming van de WOR overlegt de werkgever met de ondernemingsraad/ personeelsvertegenwoordiging over het vrijwilligersbeleid en over welk deel van de dienstverlening door vrijwilligers uitgevoerd kan worden. Dit wordt jaarlijks geëvalueerd met de ondernemingsraad/personeelsvertegenwoordiging.
3. De inzet van vrijwilligers gebeurt onder supervisie en met ondersteuning van de professionele organisatie. De inzet van vrijwilligers gaat niet ten koste van de betaalde formatie van de professionele organisatie.
4. Het gestelde in de leden 1 tot en met 3 geldt ook voor de inzet van vrijwilligers toegewezen door de subsidiërende overheid.’
2.3.
De inzet van vrijwilligers was ook al bij het sluiten van de CAO OB 2014 onderwerp van gesprek tussen de sociale partners in de sector. In hun opdracht heeft de Stichting Bibliotheekwerk in 2014 een inventarisatie naar de inzet van vrijwilligers in Nederlandse bibliotheken uitgevoerd. Daaruit bleek dat de meeste bibliotheken met vrijwilligers werken, dat deze vrijwilligers onder meer worden ingeschakeld bij de directe dienstverlening, te weten de uitleen van boeken en andere materialen, en dat zij - uit economische noodzaak - niet zelden werkzaamheden verrichten die eerder door een betaalde kracht (werkzaam in een van de reguliere CAO-functies) werden uitgevoerd. Omdat de vakbonden beducht waren voor verdringing van betaald werk door vrijwilligers, is de tekst van artikel 48 van de CAO OB 2014 gewijzigd. Dit heeft geleid tot de hiervoor aangehaalde tekst van artikel 48 van de CAO OB 2015-2019.
2.4.
In april 2015 heeft Bibliotheek Utrecht, die net als veel andere bibliotheken al langer gebruik maakte van vrijwilligers, haar vrijwilligersbeleid schriftelijk vastgesteld. De betreffende nota, genaamd ‘Vrijwilligersbeleid de Bibliotheek Utrecht’, is vervolgens nader uitgewerkt in de ‘Notitie vrijwilliger in de dienstverlening’ van 4 april 2016. Over deze notitie heeft Bibliotheek Utrecht in de periode van oktober 2015 tot april 2016 herhaaldelijk met haar ondernemingsraad overleg gevoerd. De heer [X] , directeur van Bibliotheek Utrecht en bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden (WOR), heeft de ondernemingsraad in de gelegenheid gesteld over de concept notitie te adviseren, maar de ondernemingsraad heeft daar uiteindelijk van afgezien. De uitwerking van het vrijwilligersbeleid van Bibliotheek Utrecht is in bedoelde notitie van 4 april 2016 onder meer gebaseerd op het uitgangspunt dat ‘er (-) geen sprake (is) van verdringing van betaalde banen door onbetaalde medewerkers.’
2.5.
De ontwikkelingen in de informatie- en communicatietechnologie (‘digitalisering van de samenleving’) en maatschappelijke en economische veranderingen, daaronder een terugtredende overheid (‘participatiemaatschappij’) maken dat de traditionele bibliotheek, die zich voornamelijk bezig hield met de uitleen van boeken, onder druk en ter discussie is komen te staan. Een commissie, onder voorzitterschap van [A] , heeft in verband daarmee in een in 2013 verschenen rapport, getiteld ‘Bibliotheek van de toekomst’, geconcludeerd dat de bibliotheken hun dienstverlening anders moeten inrichten en hun bedrijfsvoering anders moeten vormgeven. De commissie voorzag een noodzakelijke transitie ‘van collectie naar connectie’, waarbij de uitleen van boeken minder belangrijk wordt en de bibliotheek zich ontwikkelt tot ‘een platform voor social learning.’
2.6.
Op 26 november 2015 heeft de heer [X] de ondernemingsraad verzocht advies in de zin van artikel 25 WOR uit te brengen over het voornemen van Bibliotheek Utrecht tot het doorvoeren van een reorganisatie, die er onder meer toe leidt dat de functie ‘Medewerker Bibliotheek 1, 2 en 3’ wordt gewijzigd in die van ‘Medewerker dienstverlening vestigingen’, dat de formatie van bibliotheekmedewerkers wordt ingekrompen en een aantal van hen wordt ontslagen. De beweegredenen voor de voorgenomen reorganisatie zijn tweeërlei. Bibliotheek Utrecht wordt geconfronteerd met een verminderde overheidssubsidie (de gemeentelijke subsidie neemt tussen 2010 en 2018 met ongeveer 25% af) en zij ziet zich genoodzaakt de bibliotheek te moderniseren, zodanig dat deze meer als ondernemende en programmerende organisatie gaat functioneren: ‘Dat betekent dat de informatie-, ontwikkel- en leerbehoeften van (groepen in) de samenleving worden geïnventariseerd en bezien wordt welke producten en diensten vanuit de kernfuncties voor wie geschikt en aantrekkelijk zijn. Daarbij wegen we af of we die activiteiten en diensten tegen betaling kunnen uitvoeren of dat daarvoor subsidie kan en mag worden (gebruikt).’ Op aandringen van de gemeente Utrecht is ervoor gekozen alle vestigingen open te houden en de openstellingstijden niet te verkorten (en in de komende jaren waar mogelijk zelfs te verlengen). De consequentie hiervan is dat de noodzakelijke bezuiniging slechts kan worden bereikt door een inkrimping van het personeelsbestand en dat er ongeveer 100 (extra) vrijwilligers zullen worden geworven. De formatie van bibliotheekmedewerkers, werkzaam in de vestigingen, zal worden verminderd met 706 uren (van 2.152 naar 1.446). Ongeveer de helft van deze uren verschuift naar specialistische functies, voornamelijk op het gebied van programmering, ontwikkeling/ ondersteuning en collectie/expertise. De andere helft vloeit af, via natuurlijk verloop en gedwongen ontslagen, hetgeen een jaarlijkse besparing oplevert van € 327.000,--. De nieuwe functie van ‘Medewerker dienstverlening vestigingen’ gaat voor een belangrijk deel bestaan uit de aansturing van vrijwilligers. De totale formatie van Bibliotheek Utrecht zal door de voorgenomen reorganisatie met 230 uren afnemen (van 3.778 naar 3.548).
2.7.
Op 7 januari 2016 heeft de ondernemingsraad over de voorgenomen reorganisatie negatief geadviseerd. De raad vond het plan onvoldoende financieel onderbouwd en voorzag een verlies aan kwaliteit omdat vaste krachten worden vervangen door een fluctuerende groep vrijwilligers. Ook nadat de bestuurder nadere financiële informatie had verstrekt en enkele aanpassingen had aangebracht, heeft de ondernemingsraad op 18 februari 2016 volhard in zijn afwijzende standpunt. De raad onderschreef de opvatting van FNV, in reactie op de voorgenomen reorganisatie bij brief van 18 december 2015 verwoord door haar districtsbestuurder mevrouw [M] , dat de geplande inzet van vrijwilligers in de dienstverlening in strijd met artikel 48 van de CAO OB 2015-2019 leidt tot een verdringing van betaalde arbeid.
2.8.
Bij brief van 22 februari 2016 heeft de heer [X] gereageerd op het advies van de ondernemingsraad. Hij deelde mee dat de reorganisatie noodzakelijk en onontkoombaar is en dat daarom van het OR-advies wordt afgeweken en de reorganisatie wordt doorgezet zoals voorgenomen. Uit de brief: ‘We hebben ook gedeeld dat als er geen vrijwilligers komen de Bibliotheek toch zal moeten overgaan tot ontslagen. Dat betekent dat de vrijwilligers niet de reden voor de ontslagen zijn. Daarmee vervalt mijns inziens uw argument; de vrijwilligers verdringen niet de betaalde arbeid, de vrijwilligers helpen de Bibliotheek in stand te houden nadat we door bezuinigingen gedwongen medewerkers hebben moeten ontslaan.’ Bibliotheek Utrecht heeft de uitvoering van de reorganisatie overeenkomstig artikel 25 lid 6 WOR een maand opgeschort. De ondernemingsraad heeft tegen het reorganisatiebesluit geen beroep ingesteld bij de Ondernemingskamer.
2.9.
Op 14 maart 2016 hebben FNV en Bibliotheek Utrecht met elkaar overlegd. Eind maart 2016 heeft Bibliotheek Utrecht een aanvang gemaakt met de uitvoering van het reorganisatiebesluit. Bij brief van 12 april 2016 heeft FNV zich jegens Bibliotheek Utrecht op het standpunt gesteld dat zij hierdoor in strijd handelt met artikel 48 lid 1, 2 en 3 van de CAO OB 2015-2019. FNV heeft Bibliotheek Utrecht gesommeerd deze CAO-bepaling alsnog na te komen en de uitvoering van de reorganisatie te staken. Bibliotheek Utrecht meent dat van strijd met de CAO geen sprake is en heeft de reorganisatie niet willen stopzetten. Zij heeft een aanvang gemaakt met de plaatsingsprocedure waarin zal worden bepaald wie van de bibliotheekmedewerker herplaatst en wie van hen boventallig wordt. Medio april 2016 is Bibliotheek Utrecht begonnen met de werving van vrijwilligers. Inmiddels hebben tien van haar werknemers te kennen gegeven gebruik te willen maken van de vrijwillige vertrekregeling.
3. De vordering en het daartegen gevoerde verweer
3.1.
FNV vordert in dit kort geding dat Bibliotheek Utrecht wordt veroordeeld om artikel 48 van de CAO OB 2015-2019 na te leven door de uitvoering van het reorganisatiebesluit ten aanzien van de functies van Medewerkers Bibliotheek 1, 2 en 3 te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat zij hieraan niet voldoet. Voorts vordert FNV dat het Bibliotheek Utrecht wordt verboden om de functies van Medewerker Bibliotheek 1, 2 en 3 te doen vervallen en de betreffende medewerkers boventallig te verklaren. Ook vordert FNV dat het Bibliotheek Utrecht wordt veroordeeld om de werving, selectie en training van vrijwilligers te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat zij hieraan niet voldoet. Tevens vordert FNV de veroordeling van Bibliotheek Utrecht om geen vrijwilligers of onbetaalde arbeidskrachten voor de (directe) dienstverlening in te zetten. Ten slotte vordert FNV dat Bibliotheek Utrecht wordt veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis een voorschot van € 10.000,-- te betalen op een schadevergoeding in de zin van de artikelen 15 en 16 Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (Wet CAO), verschuldigd wegens het niet naleven van artikel 48 van de CAO OB 2015-2019, een en ander met veroordeling van Bibliotheek Utrecht in de proces- en nakosten.
3.2.
FNV legt aan haar vordering ten grondslag dat Bibliotheek Utrecht, door uitvoering te geven aan haar reorganisatiebesluit van 22 februari 2016, in strijd handelt met het bepaalde in de leden 1, 2 en 3 van artikel 48 van de CAO OB 2015-2019. Op grond van deze CAO-bepaling mogen bibliotheken alleen gebruik maken van vrijwilligers, indien hun inzet beperkt blijft tot een aanvulling op de professionele organisatie en niet ten koste gaat van de betaalde formatie van de professionele organisatie. Bibliotheek Utrecht wil, om haar dienstverlening met minder personeel op peil te houden, vrijwilligers inzetten voor werkzaamheden die nu nog door betaalde krachten worden verricht. Hierdoor is geen sprake van een aanvulling op de professionele organisatie (in de zin van het eerste lid van genoemd artikel 48), maar van verdringing van werknemers door vrijwilligers (in strijd met het derde lid). FNV meent voorts dat uit de verwijzing naar de WOR in het tweede lid van artikel 48 volgt dat CAO-partijen ingevolge artikel 32 lid 1 WOR aan de ondernemingsraad verdere bevoegdheden hebben willen toekennen, en wel tot advisering over het vrijwilligersbeleid. Bibliotheek Utrecht heeft echter de ‘Notitie vrijwilliger in de dienstverlening’ op 4 april 2016 eenzijdig vastgesteld, zonder het advies van de ondernemingsraad af te wachten.
3.3.
Bibliotheek Utrecht meent dat FNV bij haar vordering geen spoedeisend belang heeft, nu zij al vanaf eind 2015 op de hoogte is van het reorganisatieplan en de daarin voorziene inzet van meer vrijwilligers. Ook na het reorganisatiebesluit van 22 februari 2016 heeft FNV nog geruime tijd gewacht met het aanhangig maken van dit kort geding.
3.4.
Ook ten gronde betwist Bibliotheek Utrecht de vordering. Van strijd met artikel 48 van de CAO OB 2015-2019 is geen sprake, allereerst omdat deze CAO-bepaling niet kan afdoen aan de vrijheid van een ondernemer om zijn organisatie aan gewijzigde externe omstandigheden aan te passen. Het is de ondernemingsraad die daar met toepassing van de WOR tegen kon opkomen en het zijn de individuele werknemers die voor ontslag worden voorgedragen die het ontslagbesluit kunnen laten toetsen door het UWV, maar FNV kan als vakbond met een beroep op genoemde CAO-bepaling niet in rechte afdwingen dat de uitvoering van de reorganisatie wordt gestaakt. De reorganisatie valt aldus buiten de reikwijdte van genoemd artikel 48. Bibliotheek Utrecht verwijst naar de notitie van het Centraal Overleg Arbeidsvoorwaarden Openbare Bibliotheken (COAOB, zijnde het orgaan onder wiens auspiciën de CAO OB wordt afgesloten) van 6 april 2016, waarin is vermeld dat sociale partners het erover eens zijn dat ‘een werkgever los van artikel 48 ertoe mag besluiten zijn organisatie/formatie aan te passen conform de van toepassing zijnde regels.’
3.5.
Voorts bestrijdt Bibliotheek Utrecht dat zij de inzet van vrijwilligers niet beperkt tot een aanvulling op de professionele organisatie, zoals het eerste lid van artikel 48 CAO OB 2015-2019 voorschrijft. De kernfuncties van de bibliotheek, en de bijbehorende coördinerende, meer inhoudelijke, verantwoordelijke en leidinggevende taken zullen vervuld blijven worden door betaalde krachten. De vrijwilligers krijgen slechts eenvoudige, ondersteunende taken toebedeeld en hun inzet valt onder de verantwoordelijkheid van de nieuwe ‘Medewerkers dienstverlening vestigingen’. Ook waar vrijwilligers mogelijk zelfstandig gaan functioneren, geschiedt dat in aanvulling op de professionele organisatie.
3.6.
Ook van strijd met het tweede lid van genoemd artikel 48 is volgens Bibliotheek Utrecht geen sprake, omdat daarin aan de ondernemingsraad alleen het recht van overleg over het vrijwilligersbeleid is verleend. Van een bovenwettelijk advies- of instemmingsrecht is geen sprake. Overigens heeft de ondernemingsraad ervan afgezien om over de ‘Notitie vrijwilliger in de dienstverlening’ te adviseren.
3.7.
Bij toepassing van het derde lid van artikel 48 van de CAO OB 2015-2019 komt het uitsluitend aan op de vraag of in de volledig vernieuwde organisatie van Bibliotheek Utrecht (die is ingericht overeenkomstig het reorganisatiebesluit van 22 februari 2016) sprake is van verdringing van werknemers door vrijwilligers. Voor een vergelijking met de oude organisatie, en de inzet van vrijwilligers daarin, is bij de uitleg van genoemd artikel 48 geen plaats. In de nieuwe organisatie worden geen vrijwilligers ingezet, teneinde de betaalde formatie te kunnen laten krimpen. Het is omgekeerd: door de verminderde subsidiestroom is Bibliotheek Utrecht gedwongen de formatie in te krimpen, en om vervolgens de dienstverlening op peil te kunnen houden is de inzet van meer vrijwilligers onvermijdelijk, aldus Bibliotheek Utrecht.
4. De beoordeling van het geschil
4.1.
In dit kort geding heeft FNV gevorderd dat voorzieningen worden getroffen die kunnen waarborgen dat Bibliotheek Utrecht bij de uitvoering van haar reorganisatiebesluit van 22 februari 2016 het bepaalde in artikel 48 van de CAO OB 2015-2019 naleeft. Dat zij bij haar vordering een spoedeisend belang heeft, is door Bibliotheek Utrecht betwist, maar dit verweer faalt. Het moge zo zijn dat FNV al vanaf eind vorig jaar op de hoogte was van de voorgenomen reorganisatie en de voorziene extra inzet van vrijwilligers, maar haar kan niet worden tegengeworpen dat zij de adviesprocedure in de zin van artikel 25 WOR heeft willen afwachten alvorens Bibliotheek Utrecht in kort geding aan te spreken tot naleving van de CAO. Eerst nadat op 22 februari 2016 het reorganisatiebesluit was genomen en de ondernemingsraad daarna de beroepstermijn van een maand ongebruikt had laten verstrijken, werd het voor FNV opportuun om haar eerder aan Bibliotheek Utrecht kenbaar gemaakte standpunt, dat zij in strijd met de CAO handelde, middels een kort geding kracht bij te zetten. Onder deze omstandigheden komt het bij de beantwoording van de vraag of FNV voldoende spoedeisend belang bij haar vordering heeft, aan op de vraag of van haar eind maart 2016 verlangd mocht worden de rechterlijke uitspraak in een bodemprocedure omtrent het geschil over genoemd artikel 48 af te wachten. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend, nu niet is weersproken dat Bibliotheek Utrecht voornemens is medio juni 2016 te beslissen over de boventalligheid van bibliotheekmedewerkers, en zij doende is vrijwilligers te werven die naar verwachting medio juli 2016 hun werkzaamheden aanvangen.
4.2.
De kantonrechter komt toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil. Het draait daarin om de uitleg van het bepaalde in artikel 48 van de CAO OB 2015-2019. Voor toewijzing van voorzieningen, zoals FNV die in dit kort geding vordert, moet het waarschijnlijk zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Op een uitspraak in een dergelijke bodemprocedure zal dan ook in dit kort geding alleen kunnen worden vooruitgelopen, indien het waarschijnlijk is dat de bodemrechter de door FNV bepleite uitleg van die CAO-bepaling zal onderschrijven.
4.3.
Voorop gesteld wordt dat bij de uitleg van een CAO-bepaling in beginsel de bewoordingen daarvan en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn (vgl. Hoge Raad 17 september 1993 NJ 1994, 173). Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO, voor zover deze niet uit de CAO-bepalingen (en de eventuele toelichting) kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO en de eventuele toelichting zijn gesteld. Daarbij kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden, alsmede op de kennelijke strekking van de regeling waartoe de betreffende bepaling behoort (vgl. laatstelijk HR 18 december 2015 JAR 2016, 39).
Deze zogenoemde CAO-uitlegnorm geldt evenzeer als het geschil omtrent de uitleg is gerezen tussen, of met, partijen die bij de totstandkoming van de CAO waren betrokken, nu niet kan worden aanvaard dat een in een CAO opgenomen beding, dat bedoeld is in de rechtsverhouding tot individuele werknemers te werken, op verschillende wijze zou moeten worden uitgelegd al naar gelang wie bij een geschil daaromtrent als procespartijen optreden (vgl. HR 26 mei 2000 NJ 2000, 473).
4.4.
Het meest verstrekkende verweer dat Bibliotheek Utrecht tegen de vordering van FNV heeft gevoerd, houdt in dat de reikwijdte van het bepaalde in artikel 48 van de CAO OB 2015-2019 in die zin beperkt is dat deze CAO-bepaling geen toepassing vindt bij de beoordeling van een reorganisatie als de onderhavige. De kantonrechter volgt Bibliotheek Utrecht in dit standpunt niet. Nu de ondernemingsraad tegen het reorganisatiebesluit van 22 februari 2016 geen beroep heeft ingesteld bij de Ondernemingskamer, heeft dat besluit weliswaar in dit kort geding te gelden als te zijn genomen overeenkomstig het in de WOR bepaalde, maar dit laat onverlet dat FNV, als partij bij de CAO OB 2015-2019, de bevoegdheid heeft om naleving van de CAO af te dwingen, indien (uitvoering van) de reorganisatie daarmee in strijd komt. Een beperking van de reikwijdte van artikel 48 van die CAO, zoals Bibliotheek Utrecht die voorstaat, is niet te lezen in de tekst van die CAO-bepaling en volgt ook niet uit de context ervan. Artikel 48 maakt deel uit van het hoofdstuk VII van die CAO, dat blijkens de titel betrekking heeft op ‘Sociaal-organisatorische regelingen’ en onder meer ook regels geeft voor het wervings- en aanstellingsbeleid en bij reorganisatie en fusie. Dat duidt er, anders dan Bibliotheek Utrecht meent, niet op dat artikel 48 door een CAO-partij niet kan worden ingeroepen ter toetsing van (de uitvoering van) een reorganisatie als de onderhavige. De door Bibliotheek Utrecht bepleite uitleg zou ook leiden tot het onaannemelijke rechtsgevolg dat de vraag naar verdringing van betaalde door onbetaalde arbeid niet aan de orde zou zijn op - bij uitstek - het moment dat die verdringing zich kan voordoen, en wel bij een reorganisatie. Juist wanneer verdringing zich voordoet, zou het verbod van artikel 48 lid 3 van de CAO zinledig zijn.
4.5.
Dat de deelnemers aan het overleg van het COAOB op 6 april 2016 hebben vastgesteld dat de sociale partners met artikel 48 van de CAO 2015-2019 niet hebben bedoeld een werkgever te beperken in de vrijheid om zijn organisatie of formatie aan te passen, maakt het voorgaande niet anders. Zo dit inderdaad de bedoeling van CAO-partijen is geweest - daarover geeft het verslag van 6 april 2016 geen volledige uitsluitsel en het lijkt er bovendien op dat de deelnemers zich pas recentelijk de mogelijke implicaties van de CAO-bepaling hebben gerealiseerd - blijft die bedoeling, zoals hierboven onder 4.3. is vooropgesteld, bij de uitleg van artikel 48 buiten beschouwing, nu deze bedoeling voor anderen dan de CAO-partijen niet uit de tekst van de CAO-bepaling kenbaar is en ook een toelichting waaruit die bedoeling blijkt, ontbreekt.
4.6.
Partijen twisten voorts over de vraag of sprake is van strijd met het bepaalde in het derde lid van artikel 48 van de CAO OB 2015-2019, in het bijzonder de tweede volzin. Deze vormt de harde kern van artikel 48. Waar het eerste lid met het vereiste dat de inzet van vrijwilligers beperkt blijft tot een aanvulling op de professionele organisatie de ondernemer de nodige ruimte laat en het tweede lid met de eis dat met de ondernemingsraad over het vrijwilligersbeleid wordt overlegd vooral een procedureel karakter heeft, geeft het vereiste van het derde lid, dat de inzet van vrijwilligers niet ten koste gaat van de betaalde formatie een stringente norm, waaraan een CAO-partij de leden van een andere CAO-partij mag houden. Bibliotheek Utrecht heeft betoogd dat bij de toetsing aan deze norm uitsluitend de nieuw te vormen organisatie moet worden betrokken. De kantonrechter verwerpt dit standpunt. Het begrip ‘ten koste van’ duidt erop dat de toetsing aan artikel 48 lid 3 noopt tot een vergelijking tussen de oude en de nieuwe organisatie van de bibliotheek. Datzelfde geldt voor de term ‘verdringing’, waarmee partijen de norm plegen te parafraseren. Zoals het ter zitting aanwezige OR-lid het treffend verwoordde: het concept ‘verdringing’ impliceert noodzakelijkerwijs een vergelijking. Dat dit ook de kennelijke strekking van de CAO-bepaling is volgt tevens uit de wijze waarop de norm in de CAO OB 2014 was geformuleerd. In die versie van de CAO luidde artikel 48 lid 1: ‘In een organisatie die valt onder de werkingssfeer van de CAO Openbare Bibliotheken zullen geen werkzaamheden die onderdeel uitmaken van de in de Salarisregeling van de CAO Openbare Bibliotheken gereguleerde functies, welke thans door een werknemer met een arbeidsovereenkomst worden uitgevoerd, aan vrijwilligers worden overgedragen.’ Niets wijst erop dat CAO-partijen met de bondiger geformuleerde norm in de nieuwe CAO de ondernemer meer ruimte voor vervanging van werknemers door vrijwilligers hebben willen geven.
4.7.
Ook waar Bibliotheek Utrecht de volgordelijkheid van (eerst) het besluit tot inkrimping van de formatie van bibliotheekmedewerkers en (daarna) het besluit tot inzet van meer vrijwilligers heeft benadrukt, kan dit haar niet baten. De kantonrechter begrijpt dat Bibliotheek Utrecht, onder druk van de gemeentelijke politiek, niet heeft willen besluiten tot beperking van haar dienstverlening (bijvoorbeeld door vestigingen te sluiten of openstellingstijden te verkorten), maar dit leidt er - gezien de beperkt beschikbare financiële middelen - toe dat het werk van betaalde krachten wordt overgelaten aan vrijwilligers, hetgeen de CAO verbiedt. Ook in de door de heer [X] ter zitting geschetste situatie dat Bibliotheek Utrecht na de afslanking van de organisatie enige tijd zou hebben gewacht met de extra inzet van vrijwilligers zou de uitkomst van dit geding niet anders zijn geweest. Het gaat immers niet om de vraag of de inzet van vrijwilligers in de tijd aansluit bij het vertrek of de herplaatsing van bibliotheekmedewerkers, maar of zij hun werkzaamheden overnemen.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat Bibliotheek Utrecht in strijd met artikel 48 lid 3 van de CAO OB 2015-2019 handelt door werkzaamheden die thans of tot voor kort door bibliotheekmedewerkers in haar dienst worden of werden verricht, te laten uitvoeren door vrijwilligers. FNV heeft in dit kort geding dan ook recht op en belang bij een voorziening, strekkende tot naleving van deze CAO-bepaling en tot verbod van handelingen die daarmee in strijd komen. De vordering wordt daarom toegewezen, zoals hierna omschreven. De totaal te verbeuren dwangsommen zullen worden gemaximeerd tot € 75.000,--. Omdat artikel 48 op zichzelf niet in de weg staat aan een reorganisatie, aan het doen vervallen van functies, aan inkrimping van de formatie van bibliotheekmedewerkers en hun boventalligheidverklaring, en deze CAO-bepaling evenmin de inzet van (meer) vrijwilligers verbiedt, is de vordering in zoverre niet toewijsbaar. De vordering tot betaling van een voorschot op een schadevergoeding in de zin van artikel 15 en 16 Wet CAO wordt toegewezen, nu niet is betwist dat FNV door de handelwijze van Bibliotheek Utrecht schade heeft geleden door verlies aan wervingskracht en reputatieschade. De kantonrechter bepaalt het gevorderde voorschot, gelet op de omstandigheden van het geval, naar billijkheid op € 5.000,--.
4.9.
Bibliotheek Utrecht wordt, als de merendeels in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van FNV, tot dit vonnis begroot op € 1.071,--, bestaande uit € 471,-- aan griffierecht en € 600,-- aan salaris gemachtigde. De nakosten worden toegewezen, zoals hierna omschreven.
5. De beslissing
De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1.
veroordeelt Bibliotheek Utrecht om het bepaalde in artikel 48 lid 3 van de CAO Openbare Bibliotheken 2015-2019 na te leven door werkzaamheden die thans of tot voor kort door bibliotheekmedewerkers in haar dienst worden of werden verricht, niet over te dragen aan vrijwilligers, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat Bibliotheek Utrecht na betekening van dit vonnis nalaat aan deze veroordeling te voldoen;
5.2.
stelt het maximum van de ingevolge de veroordeling onder 5.1. te verbeuren dwangsommen op € 75.000,--;
5.3.
veroordeelt Bibliotheek Utrecht om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis tegen bewijs van kwijting aan FNV te betalen een voorschot van € 5.000,-- op een schadevergoeding in de zin van artikel 15 en 16 Wet CAO;
5.4.
veroordeelt Bibliotheek Utrecht tot betaling van de proceskosten aan de zijde van FNV, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.071,--, waarin begrepen € 600,-- aan salaris gemachtigde;
5.5.
veroordeelt Bibliotheek Utrecht, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door FNV volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,-- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2016.