Rb. Rotterdam, 17-03-2011, nr. AWB 10/2344 WET-T2 en AWB 10/2345 WET-T2
ECLI:NL:RBROT:2011:BP8090
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
17-03-2011
- Zaaknummer
AWB 10/2344 WET-T2 en AWB 10/2345 WET-T2
- LJN
BP8090
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2011:BP8090, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 17‑03‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
GJ 2011/84
Uitspraak 17‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Kliniek is instelling in de zin van de Kwaliteitswet. Onmiddellijke sluiting niet disproportioneel gelet op zeer zorgwekkende situatie ten tijde van inspectie. Niet aan de minimale voorwaarden voor het leveren van verantwoorde zorg voldaan. Verweerders hebben zonder nadere aanwijzingen kunnen besluiten tot sluiting respectievelijk verlenging van de sluiting. Geen sprake van strijd met de Leidraad meldingen.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/2344 WET-T2 en AWB 10/2345 WET-T2
Uitspraak in de gedingen tussen
[A], wonende te [plaats], eiser,
gemachtigde mr. I.H.M. Baas, advocaat te Den Haag,
en
de Inspecteur-generaal voor de Gezondheidszorg en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), verweerders.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 26 juni 2009 (hierna: primair besluit I) heeft de Inspecteur voor de Gezondheidszorg bevolen dat de door eiser geëxploiteerde privékliniek “CityKliniek” te Den Haag (hierna: de kliniek) met ingang van zaterdag 27 juni 2009 voor de duur van zeven dagen wordt gesloten.
Bij besluit van 2 juli 2009 (hierna: primair besluit II) heeft de minister van VWS (hierna: de minister) het bevel tot sluiting van de kliniek verlengd tot het moment dat de kliniek naar het oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: de IGZ) weer verantwoorde zorg kan leveren.
Bij besluit van 7 mei 2010 (hierna: bestreden besluit I) heeft de Inspecteur-generaal voor de Gezondheidszorg het bezwaar van eiser tegen primair besluit I ongegrond verklaard.
Bij besluit van 10 mei 2010 (hierna: bestreden besluit II) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen primair besluit II ongegrond verklaard.
Tegen de bestreden besluiten heeft eiser afzonderlijk beroep ingesteld.
Verweerders hebben ieder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2011. De gemachtigde van eiser is verschenen. De Inspecteur-generaal voor de Gezondheidszorg heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.D. Nienhuis, mr. R.C. van der Veen en P.M. Veeke. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. N.A. Liborang en W. van der Sande.
2. Overwegingen
2.1
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Kwaliteitswet zorginstellingen (hierna: de Kwaliteitswet), zoals die luidde ten tijde van belang, wordt onder instelling verstaan: het organisatorisch verband dat strekt tot de verlening van zorg.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, wordt onder zorgaanbieder verstaan:
- 1.
de natuurlijke persoon of de rechtspersoon, die een instelling in stand houdt;
- 2.
de natuurlijke personen of rechtspersonen, die gezamenlijk een instelling vormen.
Ingevolge artikel 2 van de Kwaliteitswet biedt de zorgaanbieder verantwoorde zorg aan. Onder verantwoorde zorg wordt verstaan zorg van goed niveau, die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht wordt verleend en die afgestemd is op de reële behoefte van de patiënt.
Ingevolge artikel 3 van de Kwaliteitswet organiseert de zorgaanbieder de zorgverlening op zodanige wijze, voorziet hij de instelling zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, en draagt hij zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot een verantwoorde zorg. Hierbij betrekt hij de resultaten van overleg tussen zorgaanbieders, zorgverzekeraars en patiënten/consumentenorganisaties.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Kwaliteitswet omvat het uitvoeren van artikel 3 mede de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de zorg.
Ingevolge het tweede lid draagt de zorgaanbieder ter uitvoering van het eerste lid, afgestemd
op de aard en omvang van de instelling, zorg voor:
- a.
het op systematische wijze verzamelen en registreren van gegevens betreffende de kwaliteit van de zorg;
- b.
het aan de hand van de gegevens, bedoeld onder a, op systematische wijze toetsen in hoeverre de wijze van uitvoering van artikel 3 leidt tot een verantwoorde zorgverlening;
- c.
het op basis van de uitkomst van de toetsing, bedoeld onder b, zonodig veranderen van de wijze waarop artikel 3 wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Kwaliteitswet kan de minister, indien deze van oordeel is dat de artikelen 2, 3, 4 of 5 niet of in onvoldoende mate of op onjuiste wijze worden nageleefd, de zorgaanbieder een schriftelijke aanwijzing geven.
Ingevolge het tweede lid geeft de minister in de aanwijzing met redenen omkleed aan op welke punten de artikelen 2, 3, 4 of 5 niet of in onvoldoende mate of op onjuiste wijze worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.
Ingevolge het vierde lid kan de met het toezicht belaste ambtenaar een schriftelijk bevel geven, indien het nemen van maatregelen in verband met gevaar voor de veiligheid of de gezondheid redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, welke door de minister kan worden verlengd.
2.2
Eiser, die ten tijde in geding in het BIG-register stond ingeschreven als gynaecoloog, is zich vanaf 2000 gaan toeleggen op esthetische chirurgie. Vanaf 2004 was hij als arts verbonden aan de Wellness Kliniek in Genk, België, waar hij zich bezighield met esthetisch chirurgische behandelingen. In april 2008 heeft hij de kliniek in Den Haag geopend, waar hij enkele dagen per week werkzaam was op het gebied van esthetische chirurgie. Hij werd bijgestaan door zijn echtgenote, [B], basisarts, en door een assistente.
2.3
Op 25 juni 2009 heeft de IGZ naar aanleiding van een zestal meldingen in de periode 28 mei 2009 tot en met 22 juni 2009 een onaangekondigd inspectiebezoek aan de kliniek gebracht. De IGZ is op grond van de bevindingen bij dit bezoek tot het oordeel gekomen dat de kwaliteit van de zorgverlening in de kliniek niet of in onvoldoende mate voldeed aan de eisen voor verantwoorde zorg zoals bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4 van de Kwaliteitswet en heeft hierin aanleiding gezien voor primair besluit I. Bij primair besluit II heeft de minister op grond van artikel 7, vierde lid, van de Kwaliteitswet de sluiting verlengd tot aan het moment dat de kliniek naar het oordeel van de IGZ weer verantwoorde zorg kan leveren.
2.4
Verweerders hebben aan de bestreden besluiten het advies van de VWS-commissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) ten grondslag gelegd. De commissie is van oordeel dat eiser, gelet op de hoeveelheid aan en de ernst van de geconstateerde gebreken, op het moment van het bevel tot sluiting en op het moment van het verlengen van dit bevel niet aan de aan het leveren van verantwoorde zorg gestelde eisen voldeed. Naar het oordeel van de commissie kan gezien het inspectierapport niet worden gesproken van zorg van een goed niveau, die in ieder geval doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht wordt verleend en die afgestemd is op de reële behoefte van de patiënt, als bedoeld in artikel 2 van de Kwaliteitswet. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij in staat is te voldoen aan de artikelen 3 en 4 van de Kwaliteitswet. De hoeveelheid en de ernst van de gebreken rechtvaardigde volgens de commissie een onmiddellijke sluiting van de kliniek en de verlenging van het bevel tot sluiting.
2.5
Eiser heeft in de eerste plaats betoogd dat de kliniek geen instelling is in de zin van de Kwaliteitswet, zodat deze wet niet (rechtstreeks) van toepassing is. Dit betoog faalt. Verweerders hebben zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een organisatorisch verband. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat [B] niet in nevenschikking werkzaam was. Bovendien heeft de kliniek zich naar buiten toe altijd als een organisatorisch verband gepresenteerd, zowel naar het publiek als naar de IGZ. Daarbij valt te wijzen op de informatie die was vermeld op de website en op de brief, met bijbehorende ingevulde vragenlijst, van eiser van 12 mei 2009 aan de IGZ.
2.6
Eiser heeft verder betoogd dat sluiting van de kliniek disproportioneel was en dat de besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd. Ook dit betoog faalt. Uit het inspectierapport en de onderliggende stukken is genoegzaam gebleken dat de situatie in de kliniek ten tijde van de inspectie zeer zorgwekkend was en dat niet aan de randvoorwaarden voor het leveren van verantwoorde zorg werd voldaan. Hetgeen eiser daartegenover heeft gesteld is onvoldoende om afbreuk te kunnen doen aan deze conclusie. Verweerders hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat, gelet op de hoeveelheid en de ernst van de geconstateerde gebreken, een reëel gevaar bestond voor de veiligheid en de gezondheid en dat de ernst van de situatie niet toeliet dat binnen de kliniek nog enige vorm van zorg werd verleend. Dat eiser, naar hij stelt, verbouwingsplannen had en bereid was de activiteiten van de kliniek vrijwillig op te schorten, is niet relevant. Dit doet er immers niet aan af dat op grond van de constateringen van de IGZ onmiddellijk ingrijpen in de vorm van een sluiting, dan wel het verlengen van die sluiting, op basis van de Kwaliteitswet gerechtvaardigd was. Anders dan eiser heeft gesteld ziet de rechtbank niet in dat verweerders hierbij oneigenlijk of willekeurig hebben gehandeld.
2.7
Eiser heeft voorts betoogd dat verweerders hun besluiten hebben gebaseerd op onvoldoende kenbare normen en dat zij in strijd met artikel 7, tweede lid, van de Kwaliteitswet verzuimd hebben te vermelden welke concrete maatregelen er door hem genomen moesten worden. Dit betoog faalt evenzeer. Hoewel de normen waaraan eiser als zorgaanbieder moest voldoen tot op zekere hoogte een nadere invulling behoeven, vloeien zij direct voort uit de Kwaliteitswet. Ook anderszins kon eiser als arts hiermee bekend worden verondersteld. Tijdens het inspectiebezoek is gebleken dat de kliniek niet voldeed aan de minimale voorwaarden voor verantwoorde zorg als bedoeld in de Kwaliteitswet. Op basis daarvan is in primair besluit I aangegeven dat eiser tekort is geschoten op onder meer de navolgende punten: kwaliteitsbeleid, klachtenregeling, calamiteitenprocedure, deugdelijke dossiervoering, infectiepreventie en luchtbehandeling, gebruik van medische materialen en apparatuur en geneesmiddelenopslag en -beheer. Aan de hand van de beschrijving van elk van deze punten had het eiser voldoende duidelijk kunnen en moeten zijn welke actie hij diende te ondernemen. Zo nodig had hij daarover met de IGZ in overleg kunnen treden. Verweerders hebben daarom zonder nadere aanwijzingen kunnen besluiten tot sluiting respectievelijk verlenging van de sluiting.
2.8
Voor zover eiser heeft betoogd dat de IGZ heeft gehandeld in strijd met de Leidraad meldingen door niet eerder in te grijpen terwijl zij kennis had gekregen van mogelijke problemen in de kliniek, faalt dit. Anonieme meldingen vallen niet onder deze Leidraad. De eerste niet-anonieme melding, afkomstig van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie, was van 25 mei 2009. Hierin werden nadere en meer gedetailleerde meldingen aangekondigd. Gelet op deze meldingen heeft de IGZ in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om een onaangekondigd inspectiebezoek aan de kliniek te brengen. Dat is op relatief korte termijn gebeurd en heeft geleid tot onmiddellijke sluiting van de kliniek. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de IGZ tijdig en op de juiste wijze heeft ingegrepen. Daarbij merkt de rechtbank op dat, ook als zou zijn gehandeld in strijd met de Leidraad meldingen, dit de bevoegdheid tot een sluitingsbevel niet aantast.
2.9
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat hetgeen eiser heeft aangevoerd niet kan leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten. Deze kunnen in rechte in stand blijven en de beroepen zijn ongegrond.
2.10
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mr. T. Damsteegt, voorzitter, en mr. J. Bergen en mr. R.H.L. Dallinga, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 17 maart 2011.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerders kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: