HR, 26-05-2009, nr. S 07/10787
ECLI:NL:HR:2009:BG5975
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-05-2009
- Zaaknummer
S 07/10787
- LJN
BG5975
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Materieel strafrecht (V)
Internationaal strafrecht (V)
Milieurecht (V)
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BG5975, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑05‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:8
- Vindplaatsen
VR 2009, 106
Uitspraak 26‑05‑2009
Inhoudsindicatie
Art. 11 Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs), Richtlijn 94/55/EG, Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route (ADR). Verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk (en in strijd met art. 11 Wvgs) niet vermijden van de bebouwde kom van een gemeente, aangezien hij een trekker met oplegger waarin zich resten van een gevaarlijke stof bevonden, langs de weg binnen de bebouwde kom heeft laten staan. De voorschriften van het ADR met de bijlagen A en B maken deel uit van genoemde Richtlijn. Die bijlagen zijn thans ondergebracht in bijlage 1 van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen. Hoofdstuk 8.4 van bijlage B van het ADR bevat parkeervoorschriften voor voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren in nader aangegeven hoeveelheden. I.c. gaat het echter om een tankwagen waarin zich resten bevonden van een gevaarlijke stof. ’s Hofs (kennelijke) oordeel dat het de nationale wetgever vrijstaat verdergaande beschermingsmaatregelen te treffen dan voorzien in het ADR, is juist. Naar volgt uit de considerans sub 9 en uit art. 5 van de Richtlijn is het een lid-staat toegestaan bij het geven van voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen door op zijn grondgebied geregistreerde of in gebruik genomen voertuigen "stringentere bepalingen" toe te passen. Van die mogelijkheid heeft de NL wetgever gebruik gemaakt door de parkeervoorschriften van het ADR ook te laten gelden voor voertuigen met daarin resten van gevaarlijke stoffen (art. 2 Wvgs), alsmede het door hem in het leven geroepen voorschrift dat degene die met een voertuig langs de weg (resten van) gevaarlijke stoffen vervoert, de bebouwde kom dient te vermijden (art. 11 Wvgs).
26 mei 2009
Strafkamer
nr. S 07/10787
DV
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 november 2006, nummer 22/007093-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte heeft gehandeld in strijd met art. 11, eerste lid, Wet vervoer gevaarlijke stoffen (hierna: Wvgs).
2.2. Overeenkomstig de op art. 11, eerste lid, Wvgs toegesneden tenlastelegging is - zakelijk weergegeven - bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk, als degene die met een voertuig langs de weg gevaarlijke stoffen vervoert, niet de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig aangeduide bebouwde kom van de gemeente heeft vermeden, aangezien hij een trekker met oplegger waarin zich resten van een gevaarlijke stof bevonden, langs de weg binnen de bebouwde kom heeft laten staan.
2.3.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar onder meer het volgende aangevoerd:
"De verdachte stond op de desbetreffende parkeerplaats omdat hij daar vlakbij woont. Indien hij verderop had geparkeerd, had hij voorzieningen moeten treffen om bij zijn huis te komen. Er zijn weinig parkeerplaatsen die voldoen aan de eisen. Het betrof hier een tankauto die gevuld was geweest met zuren. De verdachte staat op het standpunt dat de zogenaamde
'b-parkeerplaatsen' niet beschikbaar waren. De ADR is als bijlage opgenomen bij de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen. De tank van de wagen was leeg en nog niet gereinigd. Ik weet niet waar de tank gelost is. Er zijn ook andere redenen om te moeten parkeren, bijvoorbeeld vanwege de Arbeidstijdenwet."
2.3.2. Omtrent de strafbaarheid van het bewezenverklaarde heeft het Hof onder meer het volgende overwogen:
"Gelet op de parkeerregeling van het ADR en in aanmerking genomen dat de verdachte om zowel de gekozen parkeerplaats, als de 'a-parkeerplaats' te bereiken de bebouwde kom niet kon vermijden, komt het hof tot het oordeel dat de verdachte zijn tankauto in dit geval had behoren te parkeren op de 'a-parkeerplaats' in Nieuwerkerk aan den IJssel, waaraan uit een oogpunt van openbare veiligheid een hogere prioriteit toekwam en waarvan moet worden geoordeeld dat deze in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs voor de verdachte beschikbaar was. De enkele omstandigheid dat deze naaste 'a-parkeerplaats' zich op een afstand van 15,6 kilometer van de gebruikte 'c-parkeerplaats' bevond, vormt naar het oordeel van het hof onvoldoende grond om de eerstgenoemde parkeerplaats als niet beschikbaar aan te merken. Naast dit oordeel van het hof kan in het midden blijven of de gekozen parkeerplaats, liggend aan de openbare weg waarover publiek passeert en daarvan niet anders afgescheiden dan door een lijn, als 'c-parkeerplaats' zou mogen gelden.
De slotsom is dat het tweede lid van artikel 11 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, gegeven de daaraan in het arrest van de Hoge Raad d.d. 19 april 2005 gegeven uitleg, in dit geval toepassing mist, zodat het gebod van artikel 11, eerste lid, van die wet onverkort voor de verdachte gold en door hem is overtreden door zijn tankauto binnen de bebouwde kom van Capelle aan den IJssel te parkeren. Het verweer van de raadsvrouw moet dus worden verworpen."
2.4. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende, destijds geldende bepalingen van belang:
Art. 2:
"1. Deze wet is van toepassing op:
(...)
c. het laten staan en het laten liggen van een vervoermiddel, waarin of waarop zich gevaarlijke stoffen of resten daarvan bevinden."
Art. 3:
"Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden gevaarlijke stoffen of categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen, ten aanzien waarvan het verrichten van de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, met bij of krachtens die maatregel aangewezen vervoermiddelen:
a. niet is toegestaan; of
b. is toegestaan mits de bij of krachtens die maatregel terzake gestelde regels in acht zijn genomen."
Art. 11:
"1. Degene die met een voertuig langs de weg gevaarlijke stoffen vervoert is verplicht de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig aangeduide bebouwde kommen van gemeenten te vermijden.
2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is:
a. ten behoeve van het laden of lossen, of
b. omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is."
- Vorenbedoelde AMvB, te weten het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen:
Art. 1:
"In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. wet: Wet vervoer gevaarlijke stoffen;
b. ADR: Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route;
c. ADNR: Règlement pour le transport des matières dangereuses sur le Rhin;
d. RID: Règlement concernant le transport international ferroviaire des marchandises dangereuses;
(...)"
Art. 2:
"1. Overeenkomstig het ADR, het ADNR, het RID dan wel anderszins ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties, worden bij ministeriële regeling gevaarlijke stoffen of categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen ten aanzien waarvan het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet met daarbij aangewezen vervoermiddelen:
a. niet is toegestaan; of
b. is toegestaan mits daarbij gestelde regels in acht zijn genomen.
2. Een regeling als bedoeld in het eerste lid kan aanvullende voorschriften bevatten."
- Vorenbedoelde ministeriële regeling, te weten de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen (VLG):
Art. 1:
"1. In deze regeling wordt verstaan onder:
(...)
c. richtlijn nr. 94/55/EG: richtlijn nr. 94/55/EG van de Raad van de Europese Unie van 21 november 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (PbEG L319);
(...)
2. De in bijlage 1 opgenomen begripsbepalingen zijn van toepassing op de bijlagen 2, 3 en 4 voorzover daarin niet anders is bepaald."
Art. 2:
"Bij deze regeling behoren vier bijlagen:
a. bijlage 1: voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen over land, zijnde de Nederlandse vertaling van de bijlagen A en B van het ADR en de daarbij behorende aanhangsels;
(...)"
- De Nederlandse vertaling van bijlage B van voormeld ADR (Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route):
Hoofdstuk 8.4:
"Voorschriften betreffende het toezicht op voertuigen
Voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren in hoeveelheden, aangegeven in de bijzondere bepalingen s1(6) en sl4 t/m s21 van hoofdstuk 8.5 voor een gegeven stof overeenkomstig kolom (19) van tabel a van hoofdstuk 3.2, moeten onder toezicht worden gesteld of mogen in plaats daarvan, zonder dat er toezicht op wordt gehouden, in een beveiligd depot of op een beveiligd fabrieksterrein worden geparkeerd. Indien dergelijke parkeermogelijkheden niet beschikbaar zijn, mag het voertuig, nadat passende veiligheidsmaatregelen zijn genomen, op een afgelegen plaats, die aan de voorschriften van a), b) of c) hieronder voldoet, worden geparkeerd:
a) een door een bewaker gecontroleerde parkeerplaats voor voertuigen waarbij de bewaker van de aard van de lading en de verblijfplaats van de bestuurder op de hoogte is gebracht;
b) een openbare of particulier parkeerplaats voor voertuigen waar de kans dat het voertuig schade van andere voertuigen zal ondervinden, uitgesloten geacht moet worden; of
c) een geschikte open ruimte, afgescheiden van de openbare weg en van woningen, waar het publiek in de regel niet passeert of bijeenkomt.
De in b) toegestane parkeermogelijkheden mogen alleen worden gebruikt indien de in a) beschreven parkeermogelijkheden niet beschikbaar zijn en die welke in c) zijn beschreven, mogen alleen worden gebruikt, indien de parkeermogelijkheden beschreven in a) en b) niet beschikbaar zijn."
- Richtlijn 94/55/EG (verder: de Richtlijn):
Considerans sub 9:
"Overwegende dat de lid-staten de gelegenheid moeten hebben specifieke voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg op hun grondgebied toe te passen."
Art. 5.3 sub a:
"Iedere lid-staat kan ten aanzien van het vervoer door op zijn grondgebied geregistreerde of in gebruik genomen voertuigen stringentere bepalingen blijven toepassen, met uitzondering van voorschriften inzake de constructie."
2.7. Genoemd hoofdstuk 8.4 van bijlage B van het ADR bevat, samengevat, parkeervoorschriften voor voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren in nader aangegeven hoeveelheden. Te dezen gaat het echter om - kort gezegd - een tankwagen waarin zich resten bevonden van een gevaarlijke stof.
2.8. Kennelijk heeft het Hof geoordeeld dat het de nationale wetgever vrijstaat verdergaande beschermingsmaatregelen te treffen dan voorzien in het ADR. Dat oordeel is juist. Naar volgt uit de considerans sub 9 en uit art. 5 van de Richtlijn is het - afgezien van een hier niet ter zake doende uitzondering - een lid-staat toegestaan bij het geven van voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen door op zijn grondgebied geregistreerde of in gebruik genomen voertuigen "stringentere bepalingen" toe te passen. Van die mogelijkheid heeft de Nederlandse wetgever gebruik gemaakt door de parkeervoorschriften van het ADR ook te laten gelden voor voertuigen met daarin resten van gevaarlijke stoffen, alsmede het door hem in het leven geroepen voorschrift dat degene die met een voertuig langs de weg (resten van) gevaarlijke stoffen vervoert, de bebouwde kom dient te vermijden.
2.9. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 220,?, subsidiair vier dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 26 mei 2009.