Artikel 3.119a van de Wet IB 2001.
Rb. Zeeland-West-Brabant, 09-09-2021, nr. BRE 20/7786, nr. BRE 20/7787, nr. BRE 20/9384
ECLI:NL:RBZWB:2021:4533
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
09-09-2021
- Zaaknummer
BRE 20/7786
BRE 20/7787
BRE 20/9384
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2021:4533, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09‑09‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2023:1709, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 09‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 20/7786, 20/7787 en 20/9384
Uitspraak van 9 september 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
20/7786 en 20/20/9384
[belanghebbende 1] , wonende te [woonplaats] ,
hierna: de echtgenoot
en
20/7787
[belanghebbende 2] , wonende te [woonplaats] ,
hierna: de echtgenote
hierna samen aangeduid als belanghebbenden,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
20/7786
De uitspraak van de inspecteur van 21 juli 2020 op het bezwaar van de echtgenoot tegen de aan hem voor het jaar 2017 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de beschikking belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer 1] H.67.01).
20/9384
De uitspraak van de inspecteur van 7 oktober 2020 op het bezwaar van de echtgenoot tegen de aan hem voor het jaar 2016 opgelegde aanslag IB/PVV en de beschikking belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer 1] H.66.01).
20/7787
De uitspraak van de inspecteur van 21 juli 2020 op het bezwaar van de echtgenote tegen de aan haar voor het jaar 2017 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de beschikking belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer 2] H.67.01).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbenden zijn, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- verklaart zich onbevoegd in verband met het verzoek om schadevergoeding.
2. Gronden
2.1.
Aan de echtgenoot is een aanslag IB/PVV 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen, tevens verzamelinkomen van € 28.977. Het inkomen is als volgt samengesteld:
Loon, uitkering ZW
[B.V.] € 1.404
UWV € 7.252
Pensioen, lijfrente of andere uitkeringen
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de detailhandel € 6.890
UWV € 15.465
Inkomsten eigen woning
Huurwaarde € 1.005
Rente ING Hypotheeklening € 1.718
Rente Interbank € 3.021
- € 3.734
Aandeel belanghebbende - € 2.034
Persoonsgebonden aftrek
Uitgaven voor specifieke zorgkosten € 322
Drempel uitgaven specifieke zorgkosten € 1.017
€ 0
Aandeel belanghebbende € 0
Belastbaar inkomen € 28.977
Dit inkomen wijkt op de volgende onderdelen af van het aangegeven inkomen:
- -
Een lager bedrag aan aftrekposten eigen woning omdat geen aftrek is toegestaan voor rente op doorlopend krediet bij ING en is uitgegaan van een lager bedrag aan rente bij Interbank.
- -
Geen persoonsgebonden aftrek, omdat is uitgegaan van een lager bedrag aan uitgaven voor specifieke zorgkosten, geen aftrek is geaccepteerd voor studiekosten en giften, en ervan is uitgegaan dat er geen ‘restant persoonsgebonden aftrek’ meer was.
2.2.
Aan de echtgenoot is een aanslag IB/PVV 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen, tevens verzamelinkomen van € 30.757. Het inkomen is als volgt samengesteld:
Pensioen, lijfrente of andere uitkeringen
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de detailhandel € 1.148
UWV € 31.288
Inkomsten eigen woning
Huurwaarde € 1.012
Rente ING Hypotheeklening € 1.433
Rente Interbank € 2.757
Rente krediet ING / Vesting Finance € 179
- € 3.357
Aandeel belanghebbende - € 1.679
Persoonsgebonden aftrek
Uitgaven voor specifieke zorgkosten € 0
Drempel uitgaven specifieke zorgkosten € 1.266
€ 0
Aandeel belanghebbende € 0
Belastbaar inkomen € 30.757
Dit inkomen wijkt op de volgende onderdelen af van het aangegeven inkomen:
- -
Een lager bedrag aan aftrekposten eigen woning omdat is uitgegaan van een lager bedrag aan rente bij Interbank en rente op doorlopend krediet bij ING en Vesting Finance en geen aftrek is toegestaan van financieringskosten bij Interbank.
- -
Geen persoonsgebonden aftrek, omdat geen aftrek voor specifiek zorgkosten is geaccepteerd.
2.3.
Aan de echtgenote is een aanslag IB/PVV 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen, tevens verzamelinkomen van € 20.019. Net zoals bij de echtgenoot is wat betreft de inkomsten eigen woning afgeweken van de aangifte, en is haar aandeel daarin gesteld op € 1.679 negatief. Verder is een het in de aangifte vermelde bedrag van € 10.000 aan ‘restant persoonsgebonden aftrek’ niet geaccepteerd.
2.4.
In geschil is de hoogte van de aanslagen. Het geschil spitst zich toe op de hierna vermelde posten.
Kosten eigen woning
2.5.
Belanghebbenden stellen dat de correcties met betrekking tot de kosten eigen woning onjuist zijn omdat de betaalde bedragen zien op leningen die betrekking hebben op een verbouwing van de eigen woning. De inspecteur betwist dit. De inspecteur heeft bovendien – evenals bij de uitspraken op bezwaar –het standpunt ingenomen dat alleen de rente op de ING Hypotheeklening aftrekbaar is en dat dus de aftrek van de overige rentekosten ten onrechte is toegestaan. De inspecteur beroept zich op interne compensatie.
2.6.
Om de door belanghebbenden op de leningen betaalde rente in aftrek te kunnen toelaten, moeten belanghebbenden aannemelijk maken dat zij de leningen zijn aangegaan om de verbouwing van de eigen woning te kunnen bekostigen. De bewijslast rust op belanghebbenden omdat zij een aftrekpost claimen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben belanghebbenden met de stukken die zij hebben overgelegd niet aannemelijk gemaakt dat de leningen kwalificeren als eigenwoningschuld1.. De rechtbank kan aan de hand van die stukken namelijk niet vaststellen dat er een direct verband bestaat tussen het aangaan van die leningen en de financiering van de verbouwing. Daartoe is de overgelegde informatie te gebrekkig. Wat betreft de geclaimde financieringskosten van € 5.477 bij Interbank (2017) verdient opmerking dat die kosten sowieso niet in aanmerking komen in 2017. Het bedrag is genoemd in een brief van 23 november 2017 van Interbank in verband met een nieuw limietbedrag en nieuwe termijnbedragen. Daarbij is vermeld dat door deze wijzigingen de kosten van het krediet toenemen met een bedrag van € 5.477,85 gedurende de looptijd. Het gaat dus om een bedrag aan toekomstige kosten en niet om kosten die direct in rekening zijn gebracht (en betaald).
2.7.
Belanghebbenden hebben een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel en hebben daartoe gesteld dat de renteaftrek in de uitspraak op het bezwaar van 6 juli 2021 tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 wel aan de echtgenoot is verleend. Die uitspraak op bezwaar hebben belanghebbenden bijgevoegd. Uit die uitspraak blijkt niet duidelijk wat de opbouw van de rente is die is geaccepteerd. De inspecteur heeft ter zitting gemeld dat het gaat om rente Interbank (naast de rente ING Hypotheeklening). De ter zitting namens de inspecteur aanwezige ambtenaren hebben verder gemeld dat het toestaan van de renteaftrek een fout is geweest van de behandelend ambtenaar en dat deze ambtenaar bovendien over het hoofd heeft gezien dat een beroepsprocedure liep. De rechtbank constateert dat in de uitspraak op bezwaar geen verwijzing staat naar de onderhavige procedures. Uit de uitspraak op bezwaar is niet op te maken waarom voor 2018 wel de renteaftrek wordt toegestaan in afwijking van het standpunt van de inspecteur zoals dat relatief kort daarvoor nog was ingenomen in de verweerschriften van 28 september 2020 en 21 januari 2021. Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoot meer informatie heeft ingebracht dan in de onderhavige procedures. Onder deze omstandigheden mochten belanghebbenden aan de uitspraak op bezwaar over het jaar 2018 redelijkerwijs niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat de inspecteur terugkomt op zijn standpunt in deze procedures over 2016 en 2017. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt daarom.
2.8.
De inspecteur stelt zich dus terecht op het standpunt dat alleen de rente op de ING Hypotheeklening aftrekbaar is.
Specifieke zorgkosten
2.9.
Belanghebbenden stellen dat zij in beide jaren hogere zorgkosten hebben gehad dan waar de inspecteur bij het opleggen van de aanslagen rekening mee heeft gehouden. Belanghebbenden bepleiten een hogere aftrek van extra vervoerskosten dan de inspecteur heeft toegestaan.
2.10.
Uitgaven voor vervoer kunnen worden aangemerkt als uitgaven wegens ziekte en invaliditeit. Vervoerskosten zijn behalve uitgaven voor bezoek aan medische hulpverleners of voor het ondergaan van een medische behandeling ook de overige op een belastingplichtige drukkende kosten van vervoer voor zover zij meer bedragen dan de vervoerskosten van andere belastingplichtigen die niet ziek of invalide zijn maar overigens in dezelfde financiële en maatschappelijke positie verkeren als belastingplichtige2..
2.11.
Om in aanmerking te komen voor de aftrek van vervoerskosten moeten belanghebbenden dus aannemelijk maken dat zij meer vervoerskosten hebben gemaakt in het jaar ten opzichte van iemand die niet ziek is maar verder wel wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden in een gelijke positie als belanghebbenden verkeert3..
2.12.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben belanghebbenden met de stukken die zij hebben overgelegd voor het jaar 2016 niet inzichtelijk gemaakt welk bedrag aan vervoerskosten zij bepleiten. Belanghebbenden noemen verschillende bedragen en zo zij het bedrag van € 5.803 bepleiten, zoals in het bezwaarschrift staat, hebben belanghebbenden niet aannemelijk gemaakt dat zij voor dat bedrag meer vervoerskosten hebben gemaakt ten opzichte van iemand die niet ziek is maar wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden in een gelijke positie als belanghebbenden verkeert.
2.13.
De inspecteur heeft voor 2017 het nader standpunt ingenomen dat de werkelijke vervoerskosten tot een bedrag van € 7.511 aannemelijk zijn gemaakt. Vervolgens heeft de inspecteur de kosten vergeleken met de kosten van een vergelijkbaar gezin waarbij geen sprake is van ziekte. Uitgaande van een bedrag van € 5.268 voor een verglijkbaar gezin bedragen de extra vervoerskosten € 2.243. Na toepassing van de drempel van € 1.266 bedraagt de aftrek vervoerskosten € 977. Uit wat belanghebbenden hebben overgelegd is niet aannemelijk geworden dat de vervoerskosten meer bedragen dan € 7.511. Opmerking verdient daarbij dat belanghebbenden bij het door hen geclaimde bedrag van € 14.463 aan vervoerskosten ten onrechte uitgaan van de volledige aanschafkosten van de auto naast de afschrijving. Verder hebben belanghebbenden de brandstofkosten bepaald op € 0,19 per km en niet op de werkelijke kosten.
2.14.
De enkele omstandigheid dat voor 2018 na bezwaar wel vervoerskosten zijn geaccepteerd maakt niet dat de geclaimde vervoerskosten voor 2016 en 2017 volledig in aftrek moeten worden toegestaan. De aard en strekking van de regeling is zo dat de aftrek van extra vervoerskosten elk jaar opnieuw, mede op basis van de werkelijk gereden afstanden en gemaakte kosten, moet worden bepaald. Belanghebbendens beroep op het vertrouwensbeginsel faalt daarom.
2.15.
Voor 2016 zijn de aftrekbare zorgkosten dus terecht op nihil gesteld. De aftrek zorgkosten voor 2017 bedraagt € 977. Gelet op de gekozen toedeling bij de aangifte gaat het om een aftrekpost bij de echtgenoot. Volgens de inspecteur leidt deze aftrekpost echter niet tot een lagere aanslag IB/PVV 2017, omdat bij de aanslag een te hoog bedrag aan rente in aftrek is toegelaten. De inspecteur doet daarmee een beroep op interne compensatie.
Interne compensatie
2.16.
De rechtbank deelt het standpunt van de inspecteur dat bij de aanslagen IB/PVV 2017 € 2.936 teveel rente in aftrek is gebracht bij de bepaling van de totale inkomsten uit eigen woning. De rechtbank is het namelijk eens met de inspecteur dat alleen de rente op de ING Hypotheeklening aftrekbaar is (zie 2.8). Nu de inspecteur bij het opleggen van de aanslagen is uitgegaan van een onderlinge verdeling tussen belanghebbenden van 50-50 is – anders dan de inspecteur bepleit – slechts voor de helft van € 2.936 interne compensatie mogelijk. Nu de aftrek van zorgkosten van € 977 lager is dan de helft van € 2.936, kan het alsnog toelaten van de aftrek niet leiden niet tot een vermindering van de aanslag IB/PVV 2017 van de echtgenoot.
Giften en studiekosten
2.17.
Met betrekking tot de niet aftrek toegelaten giften en studiekosten heeft de inspecteur in het verweerschrift gemotiveerd gesteld dat de kosten niet aannemelijk zijn gemaakt. Belanghebbenden hebben in beroep niets ingebracht dat tot een andere conclusie kan leiden.
Conclusie
2.18.
De beroepen zijn daarom ongegrond verklaard.
Overig
2.19.
Belanghebbenden hebben verzocht om een schadevergoeding omdat de gegevens van de echtgenoot in de Fraude Signalering Voorziening van de belastingdienst stonden. De rechtbank kan alleen aan beoordeling van een verzoek om schadevergoeding toekomen als het beroep gegrond is4.. De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard. De civiele rechter is bevoegd.
2.20.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 9 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 09‑09‑2021
Artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB 2001.
Vgl. Hoge Raad 15 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3847, en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 februari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1466.
Artikel 8:73 (oud) van de Awb dat nog van toepassing is op procedures als deze.