Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen
Einde inhoudsopgave
Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen (VDHI nr. 122) 2014/3.8.8.2:3.8.8.2 Alleen toepasbaar bij B.V.’s en N.V.’s
Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen (VDHI nr. 122) 2014/3.8.8.2
3.8.8.2 Alleen toepasbaar bij B.V.’s en N.V.’s
Documentgegevens:
mr. E.R. Roelofs, datum 01-04-2014
- Datum
01-04-2014
- Auteur
mr. E.R. Roelofs
- JCDI
JCDI:ADS430815:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Europees ondernemingsrecht
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
De Duitse wetgever heeft de evenredige splitsing slechts mogelijk gemaakt voor naamloze vennootschappen (‘Aktiengesellschaften’), zie § 143 Umwandlungsgesetz. De Zesde richtlijn verplicht alleen tot het opnemen van regels voor splitsing – als een lidstaat de splitsing wenst te regelen – voor naamloze vennootschappen en niet voor besloten vennootschappen.
Roelofs en Van Eek 2011, p. 120.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Een verschil van de evenredige splitsing ten opzichte van de hybride splitsing in de zin van artikel 2:334hh lid 1 BW is dat de evenredige splitsing slechts kan worden toegepast indien een besloten vennootschap of naamloze vennootschap splitst en niet wanneer een stichting, vereniging, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij splitst.1 Dit heeft in de eerste plaats te maken met de plaatsing van de evenredige splitsing in artikel 2:334hh lid 2 BW, dat deel uitmaakt van Afdeling 2.7.5 BW betreffende de splitsing waarbij een naamloze vennootschap of besloten vennootschap wordt gesplitst of wordt opgericht. In de tweede plaats heeft dat te maken met het rechtsvormgelijkheidsvereiste als opgenomen in artikel 2:334b lid 2 BW, waaruit blijkt dat indien een verkrijgende rechtspersoon bij de splitsing wordt opgericht, deze dezelfde rechtsvorm moet hebben als de splitsende rechtspersoon.2 Wanneer bijvoorbeeld een vereniging, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij gebruik zou kunnen maken van de evenredige splitsing en waarbij de verkrijgende vennootschappen besloten vennootschappen en/of naamloze vennootschappen zijn, zou een bijzondere – en moeilijke, zo niet ónmogelijke – ruilverhouding moeten worden vastgesteld. Dat probleem zou zich nog meer openbaren bij de toepassing van de evenredige splitsing van een stichting. De slotsom is dan ook dat de evenredige splitsing alleen kan worden gebruikt bij de afsplitsing of zuivere splitsing van naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen, waarbij naamloze vennootschappen en/of besloten vennootschappen worden opgericht. Het bestaan van eventuele dochtermaatschappijen ten tijde van de splitsing, welke niet in het kader van de evenredige splitsing optreden als verkrijgende vennootschappen, doet niet af aan de mogelijkheid de evenredige splitsing toe te passen.
Naar de letter van de tekst van artikel 2:334hh lid 2 BW kan de evenredige splitsing alleen toegepast worden wanneer meerdere verkrijgende vennootschappen worden opgericht. Een letterlijke interpretatie van artikel 2:334hh lid 2 BW zou leiden tot de conclusie dat de evenredige splitsing niet kan worden toegepast bij afsplitsing waarbij één vennootschap wordt opgericht. Deze conclusie is echter niet juist. Artikel 2:334hh lid 2 BW is een implementatie van artikel 22 lid 5 Zesde richtlijn en dat artikel is opgenomen in Hoofdstuk II betreffende de (zuivere) splitsing door oprichting van nieuwe vennootschappen. Via de schakelbepaling van artikel 25 Zesde richtlijn ziet artikel 22 lid 5 Zesde richtlijn ook op afsplitsing, indien de wetgeving van een lidstaat de rechtshandeling afsplitsing toestaat. De Nederlandse wetgeving bevat de mogelijkheid tot afsplitsing en moet dus ook de evenredige splitsing toestaan voor afsplitsing waarbij één vennootschap wordt opgericht.