Rb. Amsterdam, 24-03-2020, nr. 8067328 CV EXPL 19-20230
ECLI:NL:RBAMS:2020:1968
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
24-03-2020
- Zaaknummer
8067328 CV EXPL 19-20230
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2020:1968, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 24‑03‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 24‑03‑2020
Inhoudsindicatie
verstek ambtshalve toetsen consumentenkrediet. goederen krediet? zorg plicht.Doeltreffende consumentenbescherming vereist dat de nationale rechter ambtshalve onderzoekt of de kredietgever de verplichting van artikel 8 van richtlijn 2008/48 is nagekomen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8067328 CV EXPL 19-20230
vonnis van: 24 maart 2020
fno.: 393
vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
de besloten vennootschap Santander Consumer Finance Benelux B.V.
gevestigd te Utrecht
eisende partij
gemachtigde: mr. J.M. Wisseborn
t e g e n
[gedaagde partij]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen
Verloop van de procedureBij exploot van dagvaarding van 17 september 2019 heeft eisende partij gevorderd dat gedaagde partij zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 500,00 met nevenvordering(en), één en ander zoals in de dagvaarding nader omschreven.
Gedaagde partij heeft niet (tijdig) geantwoord en evenmin uitstel gevraagd, zodat tegen deze verstek is verleend.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.
Gronden van de beslissing
Eisende partij vordert betaling van € 500,00 aan hoofdsom, vermeerderd met bedongen rente en kosten.
Gedaagde partij is consument, althans wordt vermoed consument te zijn.
Eisende partij heeft bij dagvaarding onder meer het informatieformulier ingevuld. Zij stelt kort het volgende. Partijen hebben op 23 oktober 2017 een kredietovereenkomst gesloten in de Media Markt. Media Markt is een aangesloten bemiddelaar van Santander. Bij het aangaan van de kredietovereenkomst is aan de precontractuele en contractuele informatie-verplichtingen voldaan en is de kredietwaardigheid van gedaagde partij getoetst.
Volgens eisende partij heeft zij voorafgaand aan de overeenkomst een zogenaamde VFN-normberekening gemaakt om vast te stellen of het vertrekken van het krediet wel verantwoord was. Eisende partij verwijst naar het als productie overgelegde “standaard informatieblad Comfort lease” en een print-screen van een krediettoets (“affordability analysis”).
Gedaagde partij is ook na herhaalde aanmaning in gebreke gebleven met betalingen van een of meer termijnbedragen. Omdat er niets werd betaald heeft eisende partij conform haar toepasselijke algemene voorwaarden het gehele restant verschuldigde geheel en ineens opgeëist. Eisende partij heeft ook na vervroegde opeising van het krediet geen betaling ontvangen. Gedaagde partij is vanaf 21 juni 2019 de bedongen vertragingsrente over het vervroegde opgeëiste kredietsaldo verschuldigd. Deze bedongen vertragingsrente is geen oneerlijk beding in de zin van de richtlijn 93/13 oneerlijke bedingen. Eisende partij heeft haar vordering beperkt tot € 500,00, vermeerderd met de bedongen rente van 9,11% per jaar.
Eisende partij heeft als productie onder meer een kopie van de kredietovereenkomst, de algemene voorwaarden, een kopie van het standaard informatieblad Comfort Lease, de ingebrekestelling en opeisingsbrief overgelegd.
Partijen hebben op 23 oktober 2017 een kredietovereenkomst gesloten in de Media Markt, voor een bedrag van € 1.068,94. Het termijnbedrag bedroeg € 48,85, de overeengekomen rente 9.50% per jaar.
Goederenkrediet? Het krediet is gebruikt voor de aankoop van bruingoed in de Media Markt. Eisende partij heeft gedaagde partij niet zelf het genot van de zaak verschaft en er is naar het oordeel van de kantonrechter ook geen sprake van een commerciële eenheid in de zin van artikel 7:57 lid 5 BW; in de overeenkomst is weliswaar een bestedingsdoel genoemd (“diverse bruingoed”), maar dit bestedingsdoel ziet niet op de levering van een bepaald goed, zoals bijvoorbeeld een televisie van een bepaald merk. Mitsdien is onderhavige kredietovereenkomst naar het oordeel van de kantonrechter geen goederenkrediet, ook al staat op de overeenkomst vermeld: “overeenkomst niet doorlopend goederenkrediet”. Op het door eisende partij overgelegde standaard informatieblad staat vermeld: Comfort lease”, maar niet gesteld of gebleken is dat er hier sprake is van een lease overeenkomst.
Op de tussen partijen gesloten kredietovereenkomst zijn de bepalingen van de titel 7:2A BW van toepassing. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat richtlijn 87/102/EEG om een afdoende beschermingsniveau te waarborgen, de (nationale) rechter verplichten de nationale bepalingen waarin de richtlijnen zijn omgezet, ambtshalve toe te passen (HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:236 met verwijzing naar HvJ EU 4 oktober 2007, C-429/05, ECLI:EU:C:2007:575 en HvJ EU 16 november 2010, C-76/10 ECLI:EU:C:2010:685). Dat wil zeggen dat de bepalingen van titel 2A boek 7 BW ook moeten worden toegepast als de consument daar geen beroep op doet.
Precontractuele verplichtingen
Op grond van artikel 7:60 BW dient gedaagde partij door eisende partij geruime tijd voordat hij is gebonden aan de onderhavige kredietovereenkomst te worden geïnformeerd over de belangrijkste kenmerken van het krediet en over de overige informatie zoals opgenomen in het Europese standaard informatieformulier inzake consumenten krediet. Eisende partij heeft een kopie van standaard informatieblad “comfort lease niet doorlopend krediet” overgelegd waarin de belangrijkste kenmerken van het krediet zijn opgenomen. Dit informatieblad is gedateerd op 23 oktober 2017. Nu deze informatie op dezelfde datum is verstrekt als het tot stand komen van de overeenkomst, kan zonder nadere toelichting – die ontbreekt – niet worden vastgesteld of deze informatie geruime tijd voor het aangaan van de kredietovereenkomst is verstrekt, zie Gerechtshof Arnhem Leeuwarden 4 september 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7970 en Gerechtshof Arnhem Leeuwarden 9 juli 2019 ECLI:NL:GHARL:2019:5655.
Zorgplicht/krediettoets
Op grond van artikel 4:34 lid 1 Wft ( artikel 8 van richtlijn 2008/48 consumentenkrediet) dient een kredietverstrekker voor de totstandkoming van een kredietovereenkomst in het belang van de consument informatie in te winnen over diens financiële positie en te beoordelen, ter voorkoming van overkreditering van de consument, of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is.
Indien de kredietgever een op de kredietovereenkomst gebaseerde vordering instelt tegen de consument dient de kantonrechter ambtshalve te onderzoeken of de kredietgever de verplichting van artikel 8 van bovengenoemde richtlijn is nagekomen en, indien hij vaststelt dat deze verplichting niet is nagekomen, met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor daaraan de consequenties te verbinden die in het nationaal recht zijn voorzien. Deze onderzoeksplicht geldt ook in verstekzaken ( HvJ EU 5 maart 2020, C‑679/18, OPR-Finance, r.o.34 ev.).
Eisende partij heeft ter onderbouwing van haar stelling dat aan de zij aan haar zorgplicht van artikel 4:34 Wft (krediet-waardigheidstoets) heeft voldaan een print-screen van een inkomensberekening overgelegd. Daarop staat een inkomen van € 1.950,00 vermeld, gedateerd 29 juli 2019, onder de naam “ [naam] ” en een huur van € 400,00. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – gaat de kantonrechter ervan uit dat de in deze productie genoemde gegevens geen betrekking hebben op gedaagde partij.
Eisende partij verwijst voorts naar het standaard informatieblad comfort lease, maar daarin is niets met betrekking tot het inkomen van gedaagde partij of enige kredietwaardig-heidstoets in opgenomen.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat in de onderhavige kredietovereenkomst onder “beroepsgegevens” wel informatie met betrekking tot het inkomen van gedaagde partij zijn opgenomen, namelijk een bedrag van € 2.000,00 aan netto inkomen uit werk en een netto huur van € 300,00. De vragen (indien in loondienst) welk soort contract en of dat full-time of part-time is, zijn niet ingevuld.
Niet gesteld of gebleken is dat de in de kredietovereenkomst opgenomen door gedaagde partij verstrekte gegevens zijn onderbouwd met bewijsstukken, zoals (een kopie van) loonspecificaties en huurbetalingen. Voorts is niet gesteld of gebleken dat een BKR toets is gedaan.
Nu eisende partij haar stelling niet nader heeft toegelicht is niet komen vast te staan dat zij de kredietwaardigheid van gedaagde partij toereikend heeft getoetst.
Vereist is immers dat deze kredietwaardigheidstoets is gebaseerd op reële omstandigheden en niet op door de consument – wellicht in financiële nood – verzonnen inkomsten of andere garanties voor terugbetaling van de lening. Dit risico is met name voor kleine leningen voor de aanschaf van bijvoorbeeld huishoudelijke apparatuur en telefoons aanwezig, omdat deze aankopen door een consument met voldoende kredietwaardigheid in beginsel zonder lening kunnen worden aangeschaft.Op grond van HvJ EU 18 december 2014,C-449/13 (CA Consumer Finance SA/Bakkaus en Bonato) zijn de verklaringen van de consument slechts toereikend indien zij vergezeld gaan van bewijsstukken.
Eisende partij wordt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, alsnog in de gelegenheid gesteld haar stellingen met betrekking de precontractuele informatie en krediettoets toe te lichten en met stukken te onderbouwen.
Indien eisende partij hier niet, dan wel onvoldoende aan voldoet, is de kantonrechter voornemens de kredietovereenkomst te vernietigen.
Gevolgen van eventuele vernietiging
Ingevolge artikel 3:53 jo. 6:203 BW moet gedaagde partij bij vernietiging van de overeenkomst in beginsel het geleende geld terugbetalen (zonder rentevergoeding) aan eisende partij en moet eisende partij de reeds betaalde krediet- en vertragingsvergoeding (rente) terugbetalen aan gedaagde partij.
Eisende partij dient in dat geval dus een berekening over te leggen waaruit blijkt welk bedrag gedaagde partij aan rente, kosten en aflossing heeft betaald.
De zaak zal worden verwezen naar de rol teneinde eisende partij in de gelegenheid te stellen bij akte de genoemde informatie te verschaffen en stukken te overleggen.
Tevens dient eisende partij een kopie van de akte en stukken aan gedaagde partij toe te sturen, met de mededeling dat gedaagde partij uiterlijk op onderstaande roldatum op deze akte en stukken kan reageren.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 14 april 2020 voor het indienen door eisende partij van een akte als boven overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar
uitgesproken op 24 maart 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.