FED 2013/18
Inbrengvrijstelling van toepassing ingeval van oneigenlijke inbreng van onroerende zaken in cv gevolgd door doorverkoop van de onroerende zaken. De Hoge Raad oordeelt dat voor de toepassing van de inbrengvrijstelling niet ter zake doet in welke verhouding de inbrenger kapitaal en een vordering verkrijgt (vgl. BNB 1993/199). Voorts doet niet ter zake of ten tijde van de inbreng reeds een voornemen tot verkoop van de ingebrachte zaken bestond.
HR 30-11-2012, BX7895 (Beroepschrift), m.nt. A. Rozendal
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30 november 2012
- Magistraten
Van den Berge, Feteris, Koopman, Groeneveld, De Groot
- Zaaknummer
11/04395
- Conclusie
A-G Wattel
- Noot
A. Rozendal
- LJN
BX7895
- JCDI
JCDI:ADS273577:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Belastingen van rechtsverkeer (V)
Belastingen van rechtsverkeer / Overdrachtsbelasting
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2012:BX7895, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑11‑2012
ECLI:NL:HR:2012:BX7895, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑11‑2012
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑11‑2012
- Wetingang
Art. 15 Wet BRV (tekst 1999)
Essentie
Inbrengvrijstelling van toepassing ingeval van oneigenlijke inbreng van onroerende zaken in cv gevolgd door doorverkoop van de onroerende zaken. De Hoge Raad oordeelt dat voor de toepassing van de inbrengvrijstelling niet ter zake doet in welke verhouding de inbrenger kapitaal en een vordering verkrijgt (vgl. BNB 1993/199). Voorts doet niet ter zake of ten tijde van de inbreng reeds een voornemen tot verkoop van de ingebrachte zaken bestond.
Uitspraak
Het geschil betreft de naheffingsaanslagen overdrachtsbelasting terzake van de verkrijgingen op 30 december 1999 van de onroerende zaken door X1, X2, X3 en X4 (hierna: belanghebbenden).