Rb. Den Haag, 31-01-2018, nr. C-09-428182-HA ZA 12-1165
ECLI:NL:RBDHA:2018:813
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
31-01-2018
- Zaaknummer
C-09-428182-HA ZA 12-1165
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2018:813, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 31‑01‑2018; (Bodemzaak, Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2019:2524, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
AR 2018/590
PS-Updates.nl 2018-0089
Uitspraak 31‑01‑2018
Inhoudsindicatie
En inzake C/09/458254 / HA ZA 14-96, C/09/467029 / HA ZA 14-653, C/09/472892 / HA ZA 14-1020 en C/09/472901 / HA ZA 14-1021 Onrechtmatige overheidsdaad. Vonnis in ‘Indonesië-zaken’ over gestelde misdragingen van Nederlandse militairen in voormalige Nederlands-Indië (executies in Zuid-Sulawesi in 1946-1947). Vervolg op ECLI:NL:RBDHA:2016:700 en ECLI:NL:RBDHA:2016:8635. Definitieve beslissing over het verjaringsberoep in een aantal zaken. Nu de weduwen in augustus t/m december 2013 op de hoogte zijn geraakt van de mogelijkheid de Staat aansprakelijk te stellen en in rechte te betrekken in verband met de door hen gestelde standrechtelijke executies van hun echtgenoten door Nederlandse militairen, hebben zij de Staat binnen een redelijke termijn aansprakelijk gesteld en in rechte betrokken met hun op 12 mei 2014 uitgebrachte dagvaardingen. Bezien in samenhang met de in het tussenvonnis in deze zaken vervatte overwegingen over de andere, bij de beoordeling van het beroep op verjaring relevante, gezichtspunten, luidt de slotsom dat het beroep op verjaring van de Staat in deze zaken in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Beslissingen over verdere bewijslevering: het verzoek om een archiefdeskundige te benoemen wordt afgewezen. Het aanbod om getuigen te horen wordt deels gepasseerd en deels gehonoreerd.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
Vonnis van 31 januari 2018
in de procedures van
zaaknummer / rolnummer: C/09/428182 / HA ZA 12-1165
2 [eisende partij 1] ,
wonende te [woonplaats 1] , Zuid-Sulawesi, Indonesië,
3. [eisende partij 2],
bij leven wonende te [woonplaats 1] , Zuid-Sulawesi, Indonesië,
4. [eisende partij 3],
wonende te [woonplaats 1] , Zuid-Sulawesi, Indonesië,
5. [eisende partij 4],
wonende te [woonplaats 1] , Zuid-Sulawesi, Indonesië,
12. [eisende partij 5],
wonende te [woonplaats 2] , Zuid-Sulawesi, Indonesië,
18. de stichting [de Stichting KUKB],
gevestigd te Heemskerk,
zaaknummer / rolnummer C/09/458254 / HA ZA 14-96:
2 [eisende partij 6] ,
wonende te [woonplaats 3] , [… 1] , Zuid-Sulawesi, Indonesië,
3. [eisende partij 7],
wonende te [woonplaats 4] , [… 1] , Zuid-Sulawesi, Indonesië,
5. [eisende partij 8],
wonende te [woonplaats 5] , [… 1] , Zuid-Sulawesi, Indonesië,
6. [eisende partij 9],
wonende te [woonplaats 6] , [… 1] , Zuid-Sulawesi, Indonesië,
10. [eisende partij 10],
wonende te [woonplaats 7] , [… 1] , Zuid-Sulawesi, Indonesië,
11. [eisende partij 11],
wonende te [woonplaats 8] , [… 1] , Zuid-Sulawesi, Indonesië,
12. [eisende partij 12],
wonende te [woonplaats 9] , [… 1] , Zuid-Sulawesi, Indonesië,
13. [eisende partij 13],
wonende te [woonplaats 10] , [… 2] , Zuid-Sulawesi, Indonesië,
18. de stichting [de Stichting KUKB],
gevestigd te Heemskerk,
zaaknummer/rolnummer C/09/467029 / HA ZA 14-653
[eisende partij 14] ,
wonende te [woonplaats 17] , Zuid-Sulawesi, Indonesië,
zaak C/09/472892 / HA ZA 14-1020
1. [eisende partij 15] ,
2. [eisende partij 16],
beiden wonende te [woonplaats 11] , Indonesië,
zaak C/09/472901 / HA ZA 14-1021
2. [eisende partij 17],
wonende te [woonplaats 12] , Indonesië,
3. [eisende partij 18],
wonende te [woonplaats 13] , Indonesië,
5. [eisende partij 19],
wonende te [woonplaats 14] , Indonesië,
6. [eisende partij 20],
wonende te [woonplaats 15] , Indonesië,
7. [eisende partij 21],
wonende te [woonplaats 16] , Indonesië,
eisers en eiseressen,
procesadvocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
zaakadvocaten: mr. L. Zegveld en mr. A. Vossenberg te Amsterdam,
tegen
in alle procedures
de publiekrechtelijke rechtspersoon DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
procesadvocaat: mr. G.J.H. Houtzagers te Den Haag.
zaakadvocaat: mr. K. Teuben te Den Haag.
Gedaagde in alle zaken blijft aangeduid als “de Staat”. De natuurlijke personen die als eisende partij optreden worden individueel aangeduid met (het laatste gedeelte van) hun eigen naam en tezamen als ‘de weduwen en kinderen’.
1. De procedure
1.1.
Het verdere verloop van de procedures blijkt uit:
in zaken C/09/428182 / HA ZA 12-1165, C/09/458254 / HA ZA 14-96, C/09/467029 / HA ZA 14-653
- -
het tussenvonnis van 27 januari 2016 en de daarin genoemde stukken;
- -
de akte uitlating gederfd levensonderhoud van 3 maart 2016;
- -
de akte houdende aanvullend bewijsaanbod van 24 mei 2017;
- -
het tussenvonnis waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- -
het proces-verbaal van de op 27 oktober 2017 gehouden comparitie van partijen;
- -
de voor deze zitting toegezonden tweede akte aanvullend bewijsaanbod;
- -
de op 6 december 2017 genomen akte uitlaten inzake deskundigenbericht en getuigenbewijs;
- -
de op 6 december 2017 genomen aktes van de Staat;
in zaken C/09/472892 / HA ZA 14-1020 en C/09/472901 / HA ZA 14-1021
- -
het tussenvonnis van 27 juli 2016;
- -
de akte uitlaten van eisers van 21 september 2016;
- -
het tussenvonnis waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- -
het proces-verbaal van de op 27 oktober 2017 gehouden comparitie van partijen;
- -
de ten behoeve van deze zitting toegezonden akte aanvullend bewijsaanbod;
- -
de op 6 december 2017 genomen aktes van de Staat.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in alle zaken
Inleiding
2.1.
De weduwen en kinderen stellen dat hun echtgenoten/vaders in 1946-1947 zijn geëxecuteerd door Nederlandse militairen in het toenmalige Zuid-Celebes in Nederlands-Indië, het huidige Zuid-Sulawesi in Indonesië. Zij houden de Staat uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk voor de schade die zij daardoor stellen te hebben geleden. In bijna alle zaken is [de deskundige] in de onder 1.1 bedoelde tussenvonnissen van 27 januari 2016 en 27 juli 2016 benoemd als deskundige. De weduwen en kinderen hebben nader getuigenbewijs aangeboden en hebben (opnieuw) om benoeming van een archiefdeskundige verzocht. De rechtbank beslist in dit vonnis over verdere bewijslevering in hun zaken.
in de zaken C/09/472892 / HAZA 14-1020 en C/09/472901 / HA ZA 14-1021
2.2.
Eerst geeft de rechtbank in deze zaken een eindoordeel over het beroep op verjaring van de Staat. In het tussenvonnis van 27 juli 2016 is vastgesteld dat het bij deze stand van zaken onduidelijk – en niet uitgesloten – is dat dit beroep op verjaring slaagt. Onduidelijk was namelijk wanneer de weduwen op de hoogte waren geraakt van de mogelijkheid de Staat aansprakelijk te stellen en in rechte te betrekken voor de door hen gestelde standrechtelijke executies van hun echtgenoten door Nederlandse militairen. Dit is van belang voor de vraag of zij binnen een redelijke termijn nadat zij van deze mogelijkheid op de hoogte raakten, zijn overgegaan tot aansprakelijkstelling en het instellen van een vordering tot schadevergoeding.
2.3.
In hun akte na tussenvonnis hebben de weduwen toegelicht dat zij eind 2013 van deze mogelijkheid op de hoogte zijn geraakt, toen een medewerkster van de Stichting KUKB, mw. [A] , na de schikking tussen de Staat en weduwen in de procedures met zaak-/rolnummer C/09/428182 / HA ZA 12-1165 en C/09/458254 / HA ZA 14-96 naar Indonesië is gereisd. Zij heeft daar van 30 augustus 2013 tot 30 december 2013 verbleven. In die periode heeft zij verschillende binnenlandse reizen gemaakt in Indonesië, naar Makassar/Ujung Pandang (Zuid-Sulawesi) en naar Palu (Centraal-Sulawesi en via Makassar naar Suranaya (Oost-Java) en Jakarta. Gedurende deze reizen is zij in contact gekomen met de weduwen. De weduwen hebben toegelicht dat de data op de verklaringen die zij in het geding hebben gebracht, indicatief zijn voor de datum waarop zij op de hoogte raakten van hun mogelijkheden jegens de Staat. De verklaringen van de weduwen dateren van augustus 2013 ( [eisende partij 20] ), september 2013 ( [eisende partij 15] , [eisende partij 17] , [eisende partij 18] ), oktober 2013 ( [eisende partij 19] en [eisende partij 16] ) en december 2013 ( [eisende partij 21] ). Zij hebben toegelicht dat de Stichting KUKB de weduwen meteen na hun eerste ontmoeting is gaan helpen met het samenstellen van hun dossier. De weduwen hebben alle eind 2013 machtigingen afgegeven aan de Stichting KUKB: in september 2013 ( [eisende partij 15] , [eisende partij 17] , [eisende partij 18] en [eisende partij 20] ), oktober 2013 ( [eisende partij 19] ) en december 2013 ( [eisende partij 21] ). [eisende partij 16] heeft een ongedateerde machtiging afgegeven.
2.4.
Op grond van deze, niet door de Staat weersproken, feitelijke toelichting stelt de rechtbank vast dat de weduwen in augustus t/m december 2013 op de hoogte zijn geraakt van de mogelijkheid de Staat aansprakelijk te stellen en in rechte te betrekken in verband met de door hen gestelde standrechtelijke executies van hun echtgenoten door Nederlandse militairen. Zij hebben daarmee allen de Staat binnen een redelijke termijn aansprakelijk gesteld en in rechte betrokken met hun op 12 mei 2014 uitgebrachte dagvaardingen.
2.5.
Bezien in samenhang met de in het tussenvonnis van 27 juli 2016 vervatte overwegingen over de andere, bij de beoordeling van het beroep op verjaring relevante, gezichtspunten, luidt de slotsom dat het beroep op verjaring van de Staat in deze zaken in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
in alle zaken
2.6.
De rechtbank zal beslissen over de verdere bewijslevering. Voor toewijzing van de vorderingen is vereist dat in rechte komt vast te staan dat de weduwen en kinderen 1) weduwe of kind zijn van 2) een destijds door Nederlandse militairen onrechtmatig geëxecuteerde man. Zoals is geoordeeld in de tussenvonnissen, dragen de weduwen en kinderen de bewijslast van deze stellingen en is de enkele eigen stelling of partijverklaring voor beide elementen van dat bewijs in rechte onvoldoende. In geen van de zaken staat vast dat de man in kwestie destijds op onrechtmatige wijze is geëxecuteerd door Nederlandse militairen. In de zaken van [eisende partij 9] (C/09/458254 / HA ZA 14-96), [eisende partij 16] (C/09/472892 / HA ZA 14-1020) en [eisende partij 21] (C/09/472901 / HA ZA 14-1201) staat daarnaast de identiteit van de weduwe en/of de familierechtelijke band niet vast.
2.7.
[eisende partij 16] , die stelt dat haar echtgenoot [echtgenoot 1] eind 1946, na door Nederlandse militairen met andere dorpsbewoners te zijn samengedreven in de wijk Kalukuang van Makassar – waarover de Staat heeft opgemerkt dat daar in de nacht van 14 op 15 december 1946 executies hebben plaatsgevonden – is geëxecuteerd, is toegelaten de gestelde huwelijksband te bewijzen. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 27 juli 2016 overwogen dat het door haar voorgestelde onderzoek hiernaar door [de deskundige] , haar alleen kan baten als de huwelijksband met [echtgenoot 1] vaststaat. [de deskundige] heeft daarom (nog) geen opdracht gekregen onderzoek te doen in de zaak van [eisende partij 16] . Zij biedt nu getuigenbewijs aan van de gestelde toedracht van het overlijden van [echtgenoot 1] . Om proceseconomische redenen zal zij worden toegelaten dit bewijs te leveren.
2.8.
Ook [eisende partij 21], die getuigenbewijs aanbiedt van haar stelling dat haar echtgenoot [echtgenoot 2] in 1947 in zijn woning in Rijang Panua (Kulo) is doodgeschoten door Nederlandse militairen, wordt toegelaten tot het bewijs van deze stelling. In het tussenvonnis van 27 juli 2016 was zij net als [eisende partij 16] alleen toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat zij op het moment van de door haar gestelde standrechtelijke executie van [echtgenoot 2] door Nederlandse militairen (in 1947) met [echtgenoot 2] gehuwd was.
2.9.
[eisende partij 18] is in het vonnis van 27 juli 2016 reeds toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat haar echtgenoot [echtgenoot 3] begin 1947 bij zijn woning in Sipodeceng standrechtelijk is geëxecuteerd door Nederlandse militairen. De door de andere eisers te bewijzen stelling dat hun vaders/echtgenoten destijds door Nederlandse militairen onrechtmatig zijn geëxecuteerd houdt per partij het volgende in:
in zaak C/09/428182 / HA ZA 12-1165:
- -
[eisende partij 1] stelt dat zijn vader [vader 1] is gedood door Nederlandse militairen tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 28 januari 1947;
- -
[eisende partij 2] stelt dat zijn vader [vader 2] is gedood door Nederlandse militairen tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 28 januari 1947;
- -
[eisende partij 3] stelt uiteindelijk dat haar vader [vader 3] tijdens executies op of rond 14 januari 1947 in de plaats die tegenwoordig kampong Coka heet, is gedood door Nederlandse militairen;
- -
[eisende partij 4] stelt dat haar vader [vader 4] is gedood door Nederlandse militairen tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 27 januari 1947;
- -
[eisende partij 5] stelt dat haar vader [vader 5] in 1947 in de regio Bulukumba is geëxecuteerd door Nederlandse militairen;
in zaak C/09/458254 / HA ZA 14-96:
- -
[eisende partij 6] stelt dat haar echtgenoot [echtgenoot 4] in maart 1947 in Palampang bij Rilau samen met [echtgenoot 6] (de echtgenoot van [eisende partij 8] ) en [echtgenoot 10] (de echtgenoot van [eisende partij 12] ) is geëxecuteerd door Nederlandse militairen;
- -
[eisende partij 7] stelt dat haar echtgenoot [echtgenoot 5] in februari 1947 door Nederlandse militairen is geëxecuteerd voor het overheidsgebouw in Tanete;
- -
[eisende partij 8] stelt dat haar echtgenoot [echtgenoot 6] in maart 1947 in Palampang bij Rilau samen met [echtgenoot 4] (de echtgenoot van [eisende partij 6] ) en [echtgenoot 10] (de echtgenoot van [eisende partij 12] ) is geëxecuteerd door Nederlandse militairen;
- -
[eisende partij 9] stelt dat haar echtgenoot [echtgenoot 7] in februari 1947 samen met [X] en [Y] door Nederlandse militairen is geëxecuteerd in Bontobaja bij Palampang;
- -
[eisende partij 10] stelt dat haar echtgenoot [echtgenoot 8] in februari 1947 samen met zes andere mannen in Bontobaja bij Palampang is geëxecuteerd door Nederlandse militairen;
- -
[eisende partij 11] stelt dat haar echtgenoot [echtgenoot 9] (alias [echtgenoot 9a] ) in februari 1947 samen met vijf anderen in of bij een rijstveld in Bululohe is geëxecuteerd door Nederlandse militairen;
- -
[eisende partij 12] stelt dat haar echtgenoot [echtgenoot 10] in maart 1947 in Palampang bij Rilau samen met [echtgenoot 4] (de echtgenoot van [eisende partij 6] ) en [echtgenoot 6] (de echtgenoot van [eisende partij 8] ) is geëxecuteerd door Nederlandse militairen;
- -
[eisende partij 13] stelt dat haar echtgenoot [echtgenoot 11] door Nederlandse militairen is gedood tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 27 januari 1947;
in zaak C/09/467029 / HA ZA 14-653
- [eisende partij 14] stelt dat haar echtgenoot [echtgenoot 12] door Nederlandse militairen is gedood tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 28 januari 1947;
zaak C/09/472892 / HA ZA 14-1020
- [eisende partij 15] stelt uiteindelijk dat haar echtgenoot [echtgenoot 13] begin 1947 door Nederlandse militairen is gedood bij een executieronde bij de brug bij Katimbang;
zaak C/09/472901 / HA ZA 14-1021
- -
[eisende partij 17] stelt dat haar echtgenoot [echtgenoot 14] in zijn dorp Sipodeceng is opgepakt en vervolgens naar het dorp Bulo Wattang is gebracht, waar hij op 7 februari 1947 met een groep anderen door Nederlandse militairen is geëxecuteerd;
- -
[eisende partij 19] stelt dat haar echtgenoot [echtgenoot 15] op 7 februari 1947 met een groep anderen op een veld door Nederlandse militairen is geëxecuteerd in Bulo Wattang ;
- -
[eisende partij 20] stelt dat haar echtgenoot [echtgenoot 16] in februari 1947 is gedood door Nederlandse militairen op de derde dag na te zijn opgepakt en in de gevangenis van Rappang gevangen te zijn gezet.
De rechtbank zal deze bewijsopdrachten in het dictum van dit tussenvonnis vastleggen.
2.10.
De weduwen en kinderen hebben schriftelijk bewijs bijgebracht in de vorm van slachtofferlijsten en schriftelijke verklaringen van henzelf, (oog)getuigen en van dorpshoofden. Daarnaast hebben de meeste weduwen en kinderen gewezen op het feit dat hun echtgenoot/vader (her)begraven is op een erebegraafplaats. De weduwen en kinderen stelden eerst primair dat zij hun stellingen hiermee afdoende hadden bewezen. Subsidiair stelden zij benoeming van twee deskundigen voor. In de eerste plaats wensten zij dat een archiefdeskundige benoemd zou worden om onderzoek te doen in het Nationaal Archief. De weduwen en kinderen, die de vraag opwierpen of – gelet op de aard en het verloop van de zaken – het verder verzamelen van feitelijk bewijs de juiste weg is om tot een correcte vaststelling van de feiten te komen, betoogden voorts dat onderzoek door een deskundige met toepassing van de methode van triangulation aangewezen was. Zij stelden voor dat de rechtbank een (tweede) deskundige zou benomen om met toepassing van de methode van triangulation de geschilpunten te onderzoeken.
2.11.
In de tussenvonnissen heeft de rechtbank geoordeeld dat het door de weduwen en kinderen bijgebrachte schriftelijk bewijs onvoldoende was om hun stellingen als vaststaand te kunnen aannemen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het subsidiair door de weduwen en kinderen voorgestane onderzoek door een deskundige met toepassing van de methode van triangulation, zich niet verdraagt met het door de rechtbank toe te passen wettelijk systeem, waarin het horen van getuigen en de waardering van getuigenverklaringen en andere bewijsmiddelen is voorbehouden aan de rechter. De rechtbank heeft hen ook niet gevolgd in hun voorstel om een archiefdeskundige te benoemen om onderzoek te doen in het Nationaal Archief, omdat de inhoud en de reikwijdte van het door de weduwen en kinderen voorgestane onderzoek niet aansloot bij de in deze procedures te beantwoorden vragen.
2.12.
De rechtbank heeft de historicus [de deskundige] als deskundige benoemd, teneinde de in de tussenvonnissen geformuleerde vragen te beantwoorden. Zij heeft daarbij overwogen dat het hem vrij staat onderzoek te doen naar alle voor beantwoording van de vragen relevante bronnen, ook als deze zich in het Nationaal Archief bevinden.
2.13.
[de deskundige] heeft een concept-rapport uitgebracht. Nadat partijen opmerkingen daarover hadden gemaakt, is het concept-rapport op 27 oktober 2017 tijdens een comparitie van partijen besproken met [de deskundige] . Daarbij heeft [de deskundige] een nadere toelichting gegeven op zijn concept-rapport en zijn afspraken gemaakt met het oog op het opstellen van het definitieve rapport.
2.14.
Hangende het onderzoek van [de deskundige] hebben de weduwen en kinderen (toch) een getuigenbewijsaanbod gedaan. Ook hebben zij opnieuw verzocht om benoeming van een archiefdeskundige. Er is geen reden om, zoals de Staat betoogt, bij deze stand van zaken eerst het definitieve rapport van [de deskundige] af te wachten alvorens te beslissen over verdere bewijslevering. De bevindingen van [de deskundige] zijn in grote lijnen bekend. Duidelijk is dat hij een aantal vragen niet heeft kunnen beantwoorden en dat en waarom hij heeft afgezien van archiefonderzoek. Mede gelet op de hoge leeftijd van de getuigen die de weduwen en kinderen wensen te horen, is het in overeenstemming met de eisen van de goede procesorde – die vergen dat procedures voortvarend verlopen en dat geen onnodige vertraging optreedt – om nu te beslissen over de verdere bewijslevering.
2.15.
De weduwen en kinderen hebben ook nieuwe schriftelijke bewijsstukken in het geding gebracht. Deze zullen te zijner tijd tezamen en in verband met het verder bijgebrachte bewijs worden beoordeeld. Het navolgende beperkt zich tot de beslissingen over de nadere bewijsverrichtingen.
Benoeming nieuwe deskundige(n) ?
2.16.
[de deskundige] heeft, zoals gezegd, geen onderzoek gedaan in het Nationaal Archief. De weduwen en kinderen bepleiten opnieuw benoeming van een archiefdeskundige om onderzoek te doen in het Nationaal Archief, waar naar hun inschatting honderden mappen liggen over Indonesië in de periode 1945-1949, reden waarom het een professioneel onderzoeker vraagt om deze mappen te ontsluiten. Zij benadrukken de waarde van dergelijk onderzoek, dat zij temeer noodzakelijk achten omdat het onderzoek van het NIMH ter verificatie door de Staat van de claims van de weduwen onder de Bekendmaking in hun optiek uiterst summier is geweest . De weduwen en kinderen bepleiten verder dat naar ‘onverwachte’ bronnen wordt gezocht, in persoonlijke archieven en memoires.
2.17.
De rechtbank ziet geen aanleiding om gebruik te maken van de aan haar toekomende discretionaire bevoegdheid om de door de weduwen en kinderen voorgestane deskundige te benoemen. Het door de weduwen en kinderen gewenste onderzoek houdt in dat schriftelijke bewijsmiddelen worden vergaard in een openbaar, voor een ieder raadpleegbaar archief. Dergelijke vergaring van schriftelijk bewijs ligt in de eerste plaats op de weg van de weduwen en kinderen zelf. Niets staat eraan in de weg dat de weduwen en de kinderen zelf schriftelijk bewijs ter onderbouwing van hun stellingen (laten) vergaren in het Nationaal Archief en daarbij (desgewenst door een eigen deskundige laten) zoeken naar ‘onverwachte’ bronnen.
2.18.
Vanwege het bijzondere karakter van deze zaak en nu de andere bewijsvergaring nog gaande is, zal de rechtbank de weduwen en kinderen, alsnog in de gelegenheid stellen eventueel door hen in het Nationaal Archief te vergaren schriftelijk bewijs in te brengen in deze procedures. Of en op welke termijn de weduwen en kinderen dit aanvullend schriftelijk bewijs wensen bij te brengen, zal worden besproken tijdens de comparitie van partijen die in deze zaak wordt gelast om een aantal praktische kwesties over de verdere bewijslevering te bespreken met partijen.
Getuigenbewijs
2.19.
De rechtbank komt nu toe aan de beoordeling van het aanbod van de weduwen en kinderen om getuigenbewijs te leveren. Zij gaat daarbij uit van de meest actuele lijst van getuigen, die is overgelegd bij de laatste aktes van de weduwen en de kinderen, die minder getuigen opsomt dan in de eerdere aktes zijn genoemd, aangezien een aantal personen inmiddels is overleden of om andere redenen niet langer in staat is een verklaring af te leggen.
2.20.
De rechtbank stelt voorop dat, in het geval sprake is van betwiste feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden, een getuigenbewijsaanbod dat voldoende gespecificeerd en ter zake dienend is, op grond van artikel 166, lid 1, Rv in beginsel moet worden gehonoreerd. De rechter mag niet op grond van zijn waardering van de reeds afgelegde verklaringen of de inhoud van de schriftelijke verklaringen, aan zo’n bewijsaanbod voorbijgaan. Daarmee zou hij ten onrechte vooruitlopen op het resultaat van de bewijsvoering die nog moet plaatsvinden (de zogenaamde verboden prognose). De vraag welke betekenis aan een getuigenverklaring toekomt, behoort pas ná het getuigenverhoor aan de orde te komen.
2.21.
De Staat handhaaft zijn betwisting van de door eisers gestelde feiten en betoogt dat het aanbod getuigen te horen over een aantal onderwerpen moet worden gepasseerd, omdat het concept-rapport van [de deskundige] voldoende duidelijkheid biedt. Het honoreren van dit betoog van de Staat zou ertoe leiden dat de rechtbank in strijd zou handelen met de verboden prognose. De opmerkingen van de Staat over de eerder afgelegde schriftelijke verklaringen van verschillende getuigen en over de betrouwbaarheid van een aantal getuigen, kunnen om dezelfde reden niet leiden tot het passeren van het aanbod getuigen te horen.
2.22.
De weduwen en kinderen vermelden bij hun aanbod getuigen te horen regelmatig dat zij dit aanbod doen voor zover bij de rechtbank – kennelijk gezien het overgelegde aanvullend schriftelijk bewijs – nog onduidelijkheid mocht bestaan over een bepaald punt. Het strookt niet met het systeem van bewijslevering en de norm voor beoordeling van het aanbod bewijs te leveren door het horen van de genoemde getuigen, dat de rechtbank – zoals kennelijk beoogd door de weduwen en kinderen – stap voor stap het bewijs beoordeelt en aan de hand van het reeds geleverde bewijs beziet of zij ter opheldering van feiten getuigen wenst te horen. De rechtbank dient het door de weduwen en kinderen gedane aanbod om getuigenbewijs te leveren te beoordelen aan de hand van de hiervoor omschreven norm van artikel 166 Rv. Het is vervolgens aan hen om deze getuigen al dan niet daadwerkelijk te laten horen. Indien en voor zover de rechtbank het aanbod van eisers om bewijs te leveren door het horen van getuigen honoreert, dienen zij dus ervoor te zorgen dat de getuigen worden opgeroepen tegen de door de rechtbank genoemde data teneinde te worden gehoord. De rechtbank houdt het er daarom voor dat daar waar de weduwen en kinderen spreken over de door de rechtbank op te roepen getuigen, dit op een vergissing berust.
2.23.
Het is aan de weduwen en kinderen om bij hun getuigenbewijsaanbod aan te duiden over welke ter zake doende feiten de voorgedragen getuigen uit eigen wetenschap kunnen verklaren. In de tussenvonnissen heeft de rechtbank vastgesteld dat de overgelegde schriftelijke verklaringen summier zijn, vaak niet meer dan de mededeling van het gestelde feit. Afgezien van de verklaringen van ooggetuigen die (zeer summier) verklaren dat zij iets hebben gezien, is in de meeste gevallen onduidelijk waarop die verklaringen zijn gebaseerd. Een aantal verklaringen is volgens die verklaringen of de daarop door de weduwen en kinderen gegeven toelichting gebaseerd op het collectieve geheugen van de lokale gemeenschap. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze verklaringen naar de maatstaven van het daarop toe te passen bewijsrecht te summier en onvoldoende verifieerbaar zijn. In de tussenvonnissen heeft de rechtbank overwogen dat het zonder meer aanvaarden van een (enkel) op het collectief geheugen van de lokale dorpsgemeenschap gebaseerde verklaring niet past in het door de rechtbank toe te passen wettelijk stelsel. Dat betekent dat een getuige die alleen een verklaring kan afleggen die enkel en alleen is gebaseerd op of terug te voeren is op dat collectief geheugen, geen ter zake dienende verklaring kan afleggen. De Staat wijst met juistheid erop dat het aanbod om zo’n getuige te horen dient te worden gepasseerd.
2.24.
Een getuigenbewijsaanbod moet betrekking hebben op feiten waarover een getuige uit eigen waarneming in de zin van artikel 163 Rv kan verklaren. De in artikel 163 Rv bedoelde eigen waarneming is niet beperkt tot directe waarnemingen als ooggetuige. Deze kan ook bestaan uit hetgeen de getuige door een ander heeft horen zeggen; gegevens van horen zeggen zijn voor bewijs vatbaar, zodat een daarop betrekking hebbend bewijsaanbod relevant kan zijn (verg. HR 17 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9446). De rechtbank volgt de Staat dus niet in zijn betoog dat het aanbod getuigen te horen die alleen de auditu kunnen verklaren moet worden afgewezen.
2.25.
Het voorgaande betekent dat de weduwen en kinderen ten aanzien van de personen die zij als getuigen wensen te horen, niet alleen moeten aanduiden over welke te bewijzen/voor het bewijs relevante feiten zij deze getuigen wensen te horen, maar ook waarop de eigen wetenschap van deze personen over deze feiten is gebaseerd. Als deze wetenschap enkel en alleen is gebaseerd of terug te voeren is op het collectieve geheugen van de lokale gemeenschap, kunnen deze personen geen ter zake doende verklaring afleggen. Gezien het door de rechtbank verworpen betoog van de weduwen en kinderen over de bewijswaarde van het collectieve geheugen van de lokale gemeenschap en het gegeven dat ten aanzien van een aantal voorgedragen getuigen eerder is gesteld dat hun schriftelijke verklaring daarop is gebaseerd, kan van de weduwen en kinderen worden gevergd dat zij per persoon die zij als getuige wensen te horen aanduiden op welke andere bron dan dit collectief geheugen de eigen waarneming van deze personen over de te bewijzen feiten is gebaseerd of terug te voeren is. Bij gebreke van zo’n nadere toelichting zal het aanbod als onvoldoende ter zake doend en specifiek worden gepasseerd. De enkele stelling dat een getuige een nadere toelichting zal kunnen geven op (de bronnen van) zijn eerder in het geding gebrachte schriftelijke verklaring, is in dit verband onvoldoende.
2.26.
De getuigen moeten verklaren over de te bewijzen feiten. De rechtbank acht daarom het aanbod om de door de Stichting KUKB ingeschakelde [B] en de aan deze stichting verbonden [C] en [A] te horen over de wijzen waarop de stichting bewijs heeft verzameld, niet ter zake doend. Het staat de weduwen en kinderen overigens vrij om – voor zover zij dat niet reeds hebben gedaan en dat verder nuttig en nodig vinden – in de processtukken een nadere toelichting te geven op dit punt. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen zich als de bewijslevering is afgerond, bij akte zullen willen uitlaten over het bijgebrachte bewijs. Dat is het aangewezen moment voor deze eventuele nadere toelichting, waarop de Staat alsdan nog zal kunnen reageren.
Erebegraafplaatsen
2.27.
In de tussenvonnissen is ten aanzien van erebegraafplaatsen als algemene bewijsvraag geformuleerd: de vraag of het enkele feit van het (her)begraven zijn van een man – indien bewezen – voldoende bewijs is dat deze man onrechtmatig is geëxecuteerd door Nederlandse militairen en, dus met andere woorden, destijds niet om het leven is gekomen door andere oorzaken waarvoor de Staat niet aansprakelijk is. Bij positieve beantwoording van deze vraag is nadere bewijslevering over de gestelde doodsoorzaak en de aansprakelijkheid van de Staat daarvoor niet (langer) nodig.
2.28.
[de deskundige] is gevraagd onderzoek te doen naar – kort gezegd – de betekenis van het (her)begraven zijn op deze erebegraafplaatsen.
2.29.
De weduwen en kinderen wier echtgenoot/vader zou zijn (her)begraven op de erebegraafplaatsen in Tanete en Taccorong – [eisende partij 6] , [eisende partij 7] , [eisende partij 8] , [eisende partij 9] , [eisende partij 10] , [eisende partij 11] en [eisende partij 12] – bieden aan [getuige 1] als getuige te horen. Hij was als ambtenaar betrokken bij herbegrafenissen op deze twee erebegraafplaatsen. De rechtbank begrijpt dit aanbod aldus dat hij als getuige zou kunnen worden gehoord over de gang van zaken bij de herbegrafenissen – van hun echtgenoten en vader – in Tanete en Taccorong. Dat is een ter zake doend en voldoende specifiek aanbod, dat wordt gehonoreerd. Deze weduwen en kinderen bieden ook aan hem te horen over “wat hij hier op persoonlijke titel over weet als nabestaande van de standrechtelijke executies in Bulukumba ” en verwijzen daarbij in een voetnoot naar de vader van [eisende partij 8] . Het is niet duidelijk wat zij hiermee beogen. In zoverre wordt het aanbod om [getuige 1] als getuige te horen gepasseerd.
2.30.
De weduwen en kinderen die stellen dat hun echtgenoten/vaders zijn begraven op de erebegraafplaats Taccorong – [eisende partij 9] en [eisende partij 10] – bieden aan de beheerder van die erebegraafplaats, [getuige 2] , als getuige te horen, om te verklaren over het onderscheid dat volgens deze weduwen en kinderen wordt gemaakt op deze begraafplaats tussen de doodsomstandigheden van de aldaar begraven personen. Dat is een voldoende ter zake doend en specifiek aanbod, dat wordt gehonoreerd. De rechtbank passeert het aanbod om deze getuige te horen over de gang van zaken bij het bezoek van [de deskundige] aan deze begraafplaats als onvoldoende ter zake doend.
Lijsten
2.31.
De weduwen en kinderen hebben lijsten van de sociale dienst in het geding gebracht, waarop namen van een aantal echtgenoten/vaders vermeld zouden staan. Zij stellen dat de lijsten (alleen) slachtoffers van onrechtmatige executies door Nederlandse militairen vermelden. De rechtbank heeft hen in het tussenvonnis van 27 juli 2016 niet gevolgd in hun betoog dat de lijsten betrouwbaar zijn en genoegzaam onderbouwen dat de betrokken mannen inderdaad in 1946-1947 onrechtmatig zijn geëxecuteerd door Nederlandse militairen. Anders dan de Staat aanvoerde, bestond naar het oordeel van de rechtbank geen grond om de lijsten zonder meer als onbetrouwbaar ter zijde te stellen. De lijsten kunnen dus een rol spelen bij het door de weduwen en kinderen te leveren bewijs dat hun echtgenoten/vaders zijn omgekomen bij onrechtmatige executies door Nederlandse militairen. De aan deze lijsten toe te kennen bewijswaarde hangt af van de wijze van totstandkoming ervan, in het bijzonder van de vraag op welke concrete en verifieerbare bronnen deze lijsten zijn gebaseerd. [de deskundige] is daarom gevraagd te rapporteren over – kort gezegd – de manier waarop lijsten van de sociale dienst zijn opgesteld en of hij kon vaststellen of de op deze lijsten vermelde echtgenoten en vaders van de weduwen en kinderen slachtoffers waren van onrechtmatige executies.
2.32.
Met betrekking tot de lijsten van de sociale dienst van Pinrang , behouden de weduwen en kinderen – de rechtbank neemt aan [eisende partij 1] , [eisende partij 2] , [eisende partij 4] , [eisende partij 3] , [eisende partij 13] en [eisende partij 14] – zich het recht voor om drs. [getuige 3] , hoofd van de Sociale Dienst, Cultuur en Toerisme (junior Hoofd Bevorderaar) te horen als getuige over de totstandkoming van de twee lijsten van de sociale dienst van Pinrang , waarop de namen staan van de echtgenoten/vaders van deze weduwen en kinderen. De rechtbank hoeft nu (nog) geen beslissing te nemen over het horen van deze getuige.
2.33.
Deze weduwen en kinderen bieden aan [getuige 4] , die in opdracht van de Staat onderzoek heeft gedaan naar de achtergronden en de totstandkoming van de lijsten en daarbij heeft gesproken met [getuige 3] , te horen over zijn gesprek met [getuige 3] . Zij wensen te weten te komen hoe dat gesprek is verlopen en welke vragen aan hem zijn gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het meer voor de hand dat deze vragen schriftelijk worden beantwoord door [getuige 4] zelf, die wellicht beschikt over notities van dit gesprek. Uit een oogpunt van proceseconomie zal de rechtbank daarom de Staat eerst op de voet van art 22 Rv bevelen eventuele gespreksnotities van [getuige 4] in het geding te brengen, alsmede de schriftelijke antwoorden van [getuige 4] op deze vragen van de weduwen en kinderen.
2.34.
De weduwen en kinderen – de rechtbank neemt aan [eisende partij 5] , [eisende partij 6] , [eisende partij 7] , [eisende partij 8] , [eisende partij 9] , [eisende partij 10] , [eisende partij 11] en [eisende partij 12] – bieden aan [getuige 5] als getuige te horen over de totstandkoming van de drie lijsten van de sociale dienst in Bulukumba en de lijsten met betrekking tot de erevelden Tanete en Taccorong. Hij is hoofd van de Sectie Voorlichting & Instandhouding van de Waarde van Heldendom, Strijdbaarheid, Pionierschap en KSN van de Sociale Dienst van Bulukumba , de afdeling die de plaatsing van namen op de lijsten onderzoekt. Hij heeft de lijsten van de sociale dienst ondertekend en heeft de lijsten over Tanete en Taccorong opgesteld. Dit is een voldoende ter zake doend en specifiek aanbod, dat wordt gehonoreerd.
2.35.
Deze weduwen en kinderen bieden ook aan [getuige 6] , hoofd van de Sociale Dienst, Manpower en Transmigratie (Hoofd Junior Bevorderaar) van het district Bulukumba , te horen, opdat hij een nadere toelichting kan geven op zijn, door de rechtbank onvoldoende concreet en verifieerbaar geachte, schriftelijke verklaring. Onder verwijzing naar r.o. 2.25 wordt dit aanbod als onvoldoende ter zake doend en specifiek gepasseerd. Dat geldt ook voor het aanbod van deze weduwen en kinderen om [getuige 4] als getuige te horen over zijn onderzoek naar de lijsten van de sociale dienst van Bulukumba , teneinde een nadere toelichting te geven op zijn onderzoek. Dat zou volgens deze weduwen en kinderen kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding, omdat hij de rechtbank onder meer zou kunnen informeren over zijn conclusie dat de lijsten van de sociale dienst van Bulukumba wel bewijswaarde hebben.
Partijgetuigen
2.36.
Het bewijsaanbod van de weduwen en kinderen betreft stellingen waarvoor zij de bewijslast dragen. Hun aanbod zelf te worden gehoord als getuige, betekent dus dat zij als partijgetuige een verklaring zullen afleggen. De rechtbank volgt de Staat niet in zijn betoog dat het aanbod om partijgetuigen te horen dient te worden gepasseerd omdat deze geen steun vinden in objectief en verifieerbaar bewijs. Het is onmiskenbaar weinig efficiënt om partijgetuigen te horen indien op voorhand duidelijk is dat er geen aanvullend bewijs is in de zin van artikel 164, lid 2, Rv. Of dat hier aan de orde is, kan onbesproken blijven. Ook als aanvullend bewijs ontbreekt, kan immers een aanbod om een partijgetuige te doen horen niet op die grond worden gepasseerd. Evenals ten aanzien van verklaringen van andere getuigen het geval is, dient ook ten aanzien van de verklaringen van een partijgetuige de vraag welke betekenis aan deze verklaring toekomt, pas aan de orde te komen na het getuigenverhoor (verg. HR 1 november 1991, ECLI:NL:HR:1991: ZC0395 en HR 1 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:AB7803).
2.37.
Wel deelt de rechtbank de opvatting van de Staat dat het aanbod om de partijgetuigen te horen over “hoe het (hen) na die gebeurtenissen is vergaan” niet ter zake doend is voor de thans spelende bewijsvraag of de weduwen en kinderen (ten eerste) weduwe of kind zijn van (ten tweede) een destijds door Nederlandse militairen in Nederlands-Indië onrechtmatig geëxecuteerde man. In zoverre wordt het aanbod partijgetuigen te horen gepasseerd.
2.38.
De rechtbank neemt aan dat de eigen wetenschap van de partijgetuigen, die directe nabestaanden zijn, over de gestelde omstandigheden van overlijden van hun echtgenoten/vaders en/of van de (her)begrafenis van die echtgenoten/vaders op een erebegraafplaats, niet enkel en alleen is gebaseerd of terug te voeren is op het collectieve geheugen van de lokale gemeenschap. Mede gelet daarop wordt, als voldoende ter zake doend en specifiek, toegewezen het aanbod van de volgende partijen om zelf als getuige te worden gehoord over de volgende feiten:
in zaak C/09/428182 / HA ZA 12-1165:
- -
[eisende partij 1] : over hetgeen hij heeft gezien van en van anderen heeft gehoord over de gestelde executie van zijn vader [vader 1] door Nederlandse militairen tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 28 januari 1947;
- -
[eisende partij 4] : over hetgeen zij heeft gezien van en van anderen heeft gehoord over de gestelde executie van haar vader [vader 4] door Nederlandse militairen tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 28 januari 1947;
- -
[eisende partij 3] : over haar stelling dat haar vader [vader 3] tijdens executies op of rond 14 januari 1947 in de plaats die tegenwoordig kampong Coka heet, is gedood door Nederlandse militairen;
- -
[eisende partij 5] : over haar stelling dat haar vader [vader 5] in 1947 in de regio Bulukumba is geëxecuteerd door Nederlandse militairen;
in zaak C/09/458254 / HA ZA 14-96:
- -
[eisende partij 6] : over haar stelling dat (i) haar echtgenoot [echtgenoot 4] in maart 1947 in Palampang bij Rilau samen met [echtgenoot 6] en [echtgenoot 10] is geëxecuteerd door Nederlandse militairen en (ii) dat [echtgenoot 4] na eerst ter plaatse in een kuil te zijn begraven, in 1978 is herbegraven op de erebegraafplaats Tanete, waarbij zij kan ingaan op haar stellingen over de grafsteen van haar echtgenoot op deze erebegraafplaats;
- -
[eisende partij 8] : over haar stelling dat (i) haar echtgenoot [echtgenoot 6] in maart 1947 in Palampang bij Rilau samen met [echtgenoot 4] en [echtgenoot 10] is geëxecuteerd door Nederlandse militairen en (ii) dat [echtgenoot 6] na eerst ter plaatse in een kuil te zijn begraven, in 1978 is herbegraven op de erebegraafplaats Tanete, waarbij zij kan ingaan op haar stellingen over de grafsteen van haar echtgenoot op deze erebegraafplaats;
- -
[eisende partij 10] : over haar stelling dat haar echtgenoot [echtgenoot 8] in februari 1947 samen met zes andere mannen in Bontobaja bij Palampang is geëxecuteerd door Nederlandse militairen;
- -
[eisende partij 12] : over haar stelling dat (i) haar echtgenoot [echtgenoot 10] in maart 1947 in Palampang bij Rilau samen met [echtgenoot 4] en [echtgenoot 6] is geëxecuteerd door Nederlandse militairen en (ii) dat [echtgenoot 10] na eerst ter plaatse in een kuil te zijn begraven, in 1978 is herbegraven op de erebegraafplaats Tanete, waarbij zij kan ingaan op haar stellingen over de grafsteen van haar echtgenoot op deze erebegraafplaats;
zaak C/09/472892 / HA ZA 14-1020
- [eisende partij 16]: over haar stelling dat haar echtgenoot [echtgenoot 1] eind 1946, na door Nederlandse militairen met andere dorpsbewoners te zijn samengedreven in de wijk Kalukuang van Makassar – waarover de Staat heeft opgemerkt dat daar in de nacht van 14 op 15 december 1946 executies hebben plaatsgevonden – is geëxecuteerd;
zaak C/09/472901 / HA ZA 14-1201
- [eisende partij 18]: over haar stelling dat haar echtgenoot [echtgenoot 3] / [echtgenoot 3a] in 1947 door Nederlandse militairen is doodgeschoten in Sipodeceng .
Ooggetuigen
2.39.
Het aanbod de volgende getuigen te horen, die zouden kunnen verklaren over wat zij als ooggetuige hebben waargenomen van de gestelde omstandigheden van de dood van de vaders/echtgenoten van de weduwen en kinderen, wordt als voldoende ter zake doend en concreet toegewezen. Daarbij geldt dat niet alleen de waarneming als ooggetuige van de executie als ooggetuige als voldoende ter zake doend geldt, maar ook de waarneming van feiten kort voor of na de executie, zoals het wegvoeren van de man of ophalen van het stoffelijk overschot na de executie.
in zaak C/09/428182 / HA ZA 12-1165:
- -
[eisende partij 1] : [ooggetuige 1] over zijn waarnemingen als ooggetuige van de gestelde executie van [vader 1] door Nederlandse militairen tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 28 januari 1947;
- -
[eisende partij 2] : haar broer [ooggetuige 2] , [ooggetuige 3] , [ooggetuige 4] , [ooggetuige 5] en [eisende partij 1] over hun waarnemingen als ooggetuige van de gestelde executie van [vader 2] door Nederlandse militairen tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 28 januari 1947;
- -
[eisende partij 4] : [ooggetuige 6] en [ooggetuige 7] over hun waarnemingen als ooggetuige van de gestelde executie van [vader 4] door Nederlandse militairen tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 28 januari 1947;
- -
[eisende partij 3] : haar halfzus [ooggetuige 8] over haar waarneming als ooggetuige van het ophalen van het stoffelijk overschot van [vader 3] nadat deze tijdens executies op of rond 14 januari 1947 in de plaats die tegenwoordig kampong Coka heet, was gedood door Nederlandse militairen;
- -
[eisende partij 5] : [ooggetuige 9] over zijn waarnemingen als ooggetuige van de gestelde executie van [vader 5] in 1947 in de regio Bulukumba door Nederlandse militairen;
in zaak C/09/458254 / HA ZA 14-96
- -
[eisende partij 6] : [ooggetuige 10] over zijn waarnemingen als ooggetuige over de gestelde executie door Nederlandse militairen van [echtgenoot 4] in maart 1947 in Palampang bij Rilau Ale;
- -
[eisende partij 7] : [ooggetuige 9] over zijn waarnemingen als ooggetuige van de gestelde executie van [echtgenoot 5] in februari 1947 door Nederlandse militairen voor het overheidsgebouw in Tanete;
- -
[eisende partij 9] : [ooggetuige 11] over zijn waarnemingen als ooggetuige van de gestelde executie van [echtgenoot 7] in februari 1947 samen met [X] en [Y] door Nederlandse militairen in Bontobaja bij Palampang;
- -
[eisende partij 10] : [ooggetuige 11] over zijn waarnemingen als ooggetuige van de gestelde executie van [echtgenoot 8] in februari 1947 samen met zes andere mannen in Bonotbaja bij Palampang door Nederlandse militairen;
- -
[eisende partij 13] : [ooggetuige 4] over zijn waarnemingen als ooggetuige over de gestelde executie van [echtgenoot 11] door Nederlandse militairen tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 28 januari 1947:
in zaak C/09/467029 / HA ZA 14-653
- [eisende partij 14]: [eisende partij 1] , haar zoon [ooggetuige 12] en [ooggetuige 5] over hun waarnemingen als ooggetuige van de gestelde executie van [echtgenoot 12] door Nederlandse militairen tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 28 januari 1947.
zaak C/09/472892 / HA ZA 14-1020
- -
[eisende partij 15] : [ooggetuige 13] over zijn waarnemingen als ooggetuige van het doodschieten van [echtgenoot 13] begin 1947 door Nederlandse militairen bij een executieronde bij de brug bij Katimbang;
- -
[eisende partij 16] : [ooggetuige 14] over haar waarnemingen als ooggetuige van de gestelde executie van haar echtgenoot [echtgenoot 1] eind 1946, in een executieronde na door Nederlandse militairen met andere dorpsbewoners te zijn samengedreven in de wijk Kalukuang van Makassar – waarover de Staat heeft opgemerkt dat daar in de nacht van 14 op 15 december 1946 executies hebben plaatsgevonden – en over de herbegrafenis van [echtgenoot 1] op het ereveld TMP Panaikang;
in zaak C/09/472901 / HA ZA 14-1021
- -
[eisende partij 18] : [ooggetuige 15] , [ooggetuige 16] en [ooggetuige 17] over hun waarnemingen als ooggetuige van het gesteld doorschieten van haar echtgenoot [echtgenoot 3] / [echtgenoot 3a] in 1947 door Nederlandse militairen in Sipodeceng ;
- -
[eisende partij 17] : [ooggetuige 18] , [ooggetuige 19] , [ooggetuige 20] en [ooggetuige 21] over hun waarnemingen als ooggetuige van het gestelde oppakken van [echtgenoot 14] in zijn dorp Sipodeceng en het vervolgens brengen van [echtgenoot 14] naar het dorp Bulo Wattang , waar hij op 7 februari 1947 met een groep anderen door Nederlandse militairen is geëxecuteerd;
- -
[eisende partij 19] : [ooggetuige 22] , [ooggetuige 19] , [ooggetuige 18] en [ooggetuige 21] over hun waarnemingen als ooggetuige van de gestelde executie van [echtgenoot 15] op 7 februari 1947 met een groep anderen op een veld door Nederlandse militairen in Bulo Wattang ;
- -
[eisende partij 21] : [ooggetuige 23] over haar waarnemingen als ooggetuige op de dag van het gestelde doodschieten van [echtgenoot 2] in 1947 in zijn woning in Rijang Panua (Kulo) door Nederlandse militairen.
Dorpshoofden en andere functionarissen
2.40.
De weduwen en kinderen bieden aan de (voormalig) dorpshoofden en andere functionarissen zoals dorpssecretarissen en voorzitters van buurtschappen, van wie zij schriftelijke verklaringen in het geding hebben gebracht, als getuige te horen. Afgezien van de hierna te bespreken gevallen, hebben zij volstaan met de mededeling dat deze personen een nadere toelichting kunnen gegeven op de (bronnen van de) in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen, die door de rechtbank onvoldoende concreet en verifieerbaar zijn bevonden. Onder verwijzing naar r.o. 2.25 passeert de rechtbank het aanbod deze getuigen te horen als onvoldoende ter zake doend en specifiek. Het aanbod is ook onvoldoende concreet en specifiek indien het dorpshoofd of de andere functionaris in kwestie zijn wetenschap enkel en alleen baseert op ‘de verhalen van ouderen’. Het gaat in zaak C/09/458254 / HA ZA 14-96 om het aanbod van [eisende partij 8], [eisende partij 12] en [eisende partij 7] ten aanzien van het dorpshoofd [dorpshoofd 1] , het dorpshoofd [dorpshoofd 2] te horen respectievelijk de dorpssecretaris, de heer [dorpssecretaris] , en het dorpshoofd [dorpshoofd 3] te horen. In zaak C/09/472892 / HA ZA 14-1020 gaat het om het aanbod van [eisende partij 15] om de voorzitter van het buurtschap, [voorzitter] te horen. In zaak C/09/472901 / HA ZA 14-1021 gaat het om het aanbod van [eisende partij 18] om het voormalig hoofd van het dorpsdeel [voormalig dorpshoofd] te horen.
2.41.
Wel voldoende ter zake doend en specifiek is het aanbod van [eisende partij 9] in zaak C/09/458254 / HA ZA 14-96, van wie de identiteit en de huwelijksband niet vast staat, om het dorpshoofd [dorpshoofd 4] als getuige te horen over de verschillende door of namens zijn dorp ingebrachte schriftelijke verklaringen over deze punten. Hij moet als functionaris die verantwoordelijk is voor deze documenten een ter zake doende verklaring over de daarin voorkomende verschillen kunnen geven.
2.42.
Tot slot biedt een aantal weduwen en kinderen aan getuigen te horen over specifieke feiten in hun zaken. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
in zaak C/09/458254 / HA ZA 14-96
[eisende partij 6]
2.43.
In verband met de gerezen onduidelijkheid over de vraag of haar echtgenoot [echtgenoot 4] is begraven op Tanete, biedt [eisende partij 6] aan als getuige te horen de personen bij wie het dorpshoofd [dorpshoofd 5] zijn schriftelijke verklaring over de begraafplaats van [echtgenoot 4] heeft geverifieerd: een erfgenaam van [echtgenoot 4] , imam [imam] , en de kleindochter van [eisende partij 6] , [getuige 7] . Niet duidelijk is echter waarom deze twee personen een ter zake doende verklaring hierover kunnen afleggen; het enkele feit dat het huidige dorpshoofd zijn schriftelijke verklaring bij hen heeft geverifieerd, is daartoe onvoldoende. Dit bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
[eisende partij 7]
2.44.
In de zaak van [eisende partij 7] bestaat onduidelijkheid over haar eigen verklaring over (de naam van) haar echtgenoot [echtgenoot 5] . In de dagvaarding was – volgens [eisende partij 7] abusievelijk – gesteld dat [bijnaam x] ooggetuige was van de dood van [eisende partij 7] ’s echtgenoot. Naderhand is gesteld dat sprake was van een fout in de vertaling van de verklaring van [eisende partij 7] tegenover de Stichting KUKB en dat [bijnaam x] een alias was van [echtgenoot 5] . In het tussenvonnis van 27 januari 2016 heeft de rechtbank geoordeeld dat het verschil tussen de ene en de andere verklaring zo groot is dat dit zonder nadere toelichting – die ontbreekt – niet kan worden toegeschreven aan een fout in de vertaling. [eisende partij 7] heeft nu een nadere toelichting gegeven, onder verwijzing naar de door haar overgelegde correspondentie tussen haar advocaten en de heer [C] , voorzitter van de Stichting KUKB. Zij stelt dat de verwarring is terug te voeren op de Stichting KUKB en haar advocaten. Zij heeft de bandopname van haar eerste verklaring tegenover de Stichting KUKB overgelegd. Zij stelt dat zij nooit iets anders heeft gezegd dan dat haar echtgenoot de bijnaam [bijnaam x] had en biedt aan [C] te horen over de ontstane verwarring. De rechtbank passeert dit bewijsaanbod bij gebrek aan belang en stelt de Staat in de gelegenheid zich naar aanleiding van de in het geding gebrachte bandopname uit te laten over de vraag wat [eisende partij 7] in zijn optiek heeft verklaard.
[eisende partij 11]
2.45.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 11 maart 2015 vastgesteld dat onvoldoende duidelijk is of [echtgenoot 9a] (zoals [eisende partij 11] stelt) een bijnaam is van [echtgenoot 9] , de echtgenoot van [eisende partij 11] of (zoals de Staat aanvoert) de naam van de tweede echtgenoot van [eisende partij 11] , waarmee zij is getrouwd na de dood van [echtgenoot 9] . [eisende partij 11] biedt aan het dorpshoofd van Bulolohe , [dorpshoofd 6] , hierover te horen, in het bijzonder over hetgeen hij in zijn schriftelijke verklaring heeft verklaard over het door hem uitgevoerde verificatieonderzoek. Het aanbod deze getuige te horen wordt als voldoende ter zake doend en specifiek gehonoreerd.
[eisende partij 13]
2.46.
In de zaak van [eisende partij 13] bestaat onduidelijkheid over de spelling en de uitspraak van de naam van haar echtgenoot. Aangeboden wordt [ooggetuige 4] , die de echtgenoot van [eisende partij 13] zou hebben gekend, hierover te horen. Dit ter zake dienend en voldoende specifiek getuige aanbod wordt gehonoreerd.
zaak C/09/472892 / HA ZA 14-1020
[eisende partij 16]
2.47.
In het tussenvonnis van 27 juli 2016 is [eisende partij 16] toegelaten tot het bewijs van de door haar gestelde huwelijksband met [echtgenoot 1] . Nu het een beweerdelijk in het buitenland gesloten huwelijk is, kan zij bewijs met alle middelen leveren. Zij biedt aan [getuige 8] , haar neef, en [ooggetuige 14] , de nicht van [echtgenoot 1] , hierover als getuigen te horen. Dit is een ter zake doend en voldoende specifiek aanbod, dat wordt gehonoreerd.
2.48.
De rechtbank acht het aanbod om de beheerder van het ereveld Panaikang, [getuige 9] , als getuige te horen over de lijst personen die daar zijn begraven en over het feit dat aan de hand van de locatie op het ereveld kan worden achterhaald hoe die persoon om het leven is gekomen, eveneens voldoende ter zake doend en specifiek, zodat het wordt gehonoreerd.
zaak C/09/472901 / HA ZA 14-1021
[eisende partij 21] :
2.49.
In het tussenvonnis van 27 juli 2016 is [eisende partij 21] toegelaten tot het bewijs van de door haar gestelde huwelijksband met [echtgenoot 2] . Ook voor haar geldt dat zij, nu het een beweerdelijk in het buitenland gesloten huwelijk is, bewijs met alle middelen kan leveren. Zij biedt aan de zus van [echtgenoot 2] , [ooggetuige 23] hierover als getuige te horen. Dit is een ter zake doend en voldoende specifiek aanbod, dat wordt gehonoreerd.
[eisende partij 20] :
2.50.
Onder verwijzing naar r.o. 2.25 passeert de rechtbank het aanbod van [eisende partij 20] de getuigen [getuige 10] en [getuige 11] te horen opdat zij een nadere toelichting kunnen geven op hun schriftelijke verklaring en het aanbod om [getuige 12] te horen over wat hij over de gebeurtenissen ten aanzien van de dood van [echtgenoot 16] en de executie van gevangenen te Rappang heeft gehoord.
Slotsom
2.51.
Het aanbod om getuigen te horen wordt in de volgende zaken toegewezen ten aanzien van de hierna te noemen getuigen:
in zaak C/09/428182 / HA ZA 12-1165:
[eisende partij 1] :
- -
[eisende partij 1] : over hetgeen hij heeft gezien van en van anderen heeft gehoord over de gestelde executie van zijn vader [vader 1] door Nederlandse militairen tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 27 januari 1948;
- -
[ooggetuige 1] : over zijn waarnemingen als ooggetuige van de gestelde executie van [vader 1] die door Nederlandse militairen is gedood tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 28 januari 1947;
[eisende partij 2] :
- haar broer [ooggetuige 2] , [ooggetuige 3] , [ooggetuige 4] , [ooggetuige 5] en [eisende partij 1] over hun waarnemingen als ooggetuige van de gestelde executie van [vader 2] door Nederlandse militairen tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 28 januari 1947;
[eisende partij 4] :
- -
[eisende partij 4] : over hetgeen zij heeft gezien van en van anderen heeft gehoord over de gestelde executie van haar vader [vader 4] door Nederlandse militairen tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 28 januari 1947;
- -
[ooggetuige 6] en [ooggetuige 7] : over hun waarnemingen als ooggetuige van de gestelde executie van Cunde door Nederlandse militairen tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 28 januari 1947;
[eisende partij 3] :
- -
[eisende partij 3] : over haar stelling dat haar vader [vader 3] tijdens exectuties op of rond 14 januari 1947 in de plaats die tegenwoordig kampong Coka heet, is gedood door Nederlandse militairen;
- -
haar halfzus [ooggetuige 8] over haar waarneming als ooggetuige van het ophalen van het stoffelijk overschot van [vader 3] nadat deze tijdens executies op of rond 14 januari 1947 in de plaats die tegenwoordig kampong Coka heet, was gedood door Nederlandse militairen;
[eisende partij 5] :
- -
[eisende partij 5] : over haar stelling dat haar vader [vader 5] in 1947 in de regio Bulukumba is geëxecuteerd door Nederlandse militairen;
- -
[ooggetuige 9] : over zijn waarnemingen als ooggetuige van de gestelde executie van [vader 5] in 1947 in de regio Bulukumba door Nederlandse militairen;
- -
[getuige 5] over de totstandkoming van de drie lijsten van de sociale dienst in Bulukumba ;
in zaak C/09/458254 / HA ZA 14-96:
[eisende partij 6] :
- -
[eisende partij 6] : over haar stelling dat (i) haar echtgenoot [echtgenoot 4] in maart 1947 in Palampang bij Rilau samen met [echtgenoot 6] en [echtgenoot 10] is geëxecuteerd door Nederlandse militairen en (ii) dat [echtgenoot 4] na eerst ter plaatse in een kuil te zijn begraven, in 1978 is herbegraven op de erebegraafplaats Tanete, waarbij zij kan ingaan op hun stellingen over de grafsteen van hun echtgenoten op deze erebegraafplaats;
- -
[ooggetuige 10] over zijn waarnemingen als ooggetuige over de gestelde executie door Nederlandse militairen van [echtgenoot 4] in maart 1947 in Palampang bij Rilau Ale;
- -
[getuige 1] over de gang van zaken bij de herbegrafenissen in Tanete;
- -
[getuige 5] over de totstandkoming van de drie lijsten van de sociale dienst in Bulukumba en de lijst met betrekking tot het ereveld Tanete;
[eisende partij 7] :
- -
[ooggetuige 9] over zijn waarnemingen van de gestelde executie van Cakado in februari 1947 door Nederlandse militairen voor het overheidsgebouw in Tanete;
- -
[getuige 1] over de gang van zaken bij de herbegrafenissen in Tanete;
- -
[getuige 5] over de totstandkoming van de drie lijsten van de sociale dienst in Bulukumba en de lijst met betrekking tot het ereveld Tanete;
[eisende partij 9] :
- -
[ooggetuige 11] over zijn waarnemingen als ooggetuige van de gestelde executie van [echtgenoot 7] in februari 1947 samen met [X] en [Y] door Nederlandse militairen in Bontobaja bij Palampang;
- -
het dorpshoofd [dorpshoofd 4] over de verschillende door of namens zijn dorp ingebrachte schriftelijke verklaringen over de leeftijd en de huwelijksband van [eisende partij 9] ;
- -
[getuige 1] over de gang van zaken bij de herbegrafenissen in Taccorong;
- -
[getuige 2] over het onderscheid dat zou worden gemaakt op de erebegraafplaats Taccorong tussen de doodsomstandigheden van de aldaar begraven personen;
- -
[getuige 5] over de totstandkoming van de drie lijsten van de sociale dienst in Bulukumba en de lijst met betrekking tot het ereveld Taccorong;
[eisende partij 8] :
- -
[eisende partij 8] : over haar stelling dat (i) haar echtgenoot [echtgenoot 6] in maart 1947 in Palampang bij Rilau samen met [echtgenoot 4] en [echtgenoot 10] is geëxecuteerd door Nederlandse militairen en (ii) dat [echtgenoot 6] na eerst ter plaatse in een kuil te zijn begraven, in 1978 is herbegraven op de erebegraafplaats Tanete, waarbij zij kan ingaan op haar stellingen over de grafsteen van haarechtgenoot op deze erebegraafplaats;
- -
[getuige 1] over de gang van zaken bij de herbegrafenissen in Tanete;
- -
[getuige 5] over de totstandkoming van de drie lijsten van de sociale dienst in Bulukumba en de lijst met betrekking tot het ereveld Tanete;
[eisende partij 10] :
- -
[eisende partij 10] : over haar stelling dat haar echtgenoot [echtgenoot 8] in februari 1947 samen met zes andere mannen in Bontobaja bij Palampang is geëxecuteerd door Nederlandse militairen;
- -
[ooggetuige 11] over zijn waarnemingen als ooggetuige van de gestelde executie van [echtgenoot 8] in februari 1947 samen met zes andere mannen in Bontobaja bij Palampang door Nederlandse militairen;
- -
[getuige 1] over de gang van zaken bij de herbegrafenissen in Taccorong;
- -
[getuige 2] over het onderscheid dat zou worden gemaakt op de erebegraafplaats Taccorong tussen de doodsomstandigheden van de aldaar begraven personen;
- -
[getuige 5] over de totstandkoming van de drie lijsten van de sociale dienst in Bulukumba en de lijst met betrekking tot het ereveld Taccorong;
[eisende partij 11]
- -
[getuige 1] over de gang van zaken bij de herbegrafenissen in Taccorong;
- -
[dorpshoofd 6] over de vraag of [echtgenoot 9a] een bijnaam van [echtgenoot 9] is;
- -
[getuige 5] over de totstandkoming van de drie lijsten van de sociale dienst in Bulukumba en de lijst met betrekking tot het ereveld Tanete;
[eisende partij 12] :
- -
[eisende partij 12] : over haar stelling dat (i) haar echtgenoot [echtgenoot 10] in maart 1947 in Palampang bij Rilau samen met [echtgenoot 4] en [echtgenoot 6] is geëxecuteerd door Nederlandse militairen en (ii) dat [echtgenoot 10] na eerst ter plaatse in een kuil te zijn begraven, in 1978 is herbegraven op de erebegraafplaats Tanete, waarbij zij kan ingaan op hun stellingen over de grafsteen van haar echtgenoo op deze erebegraafplaats;
- -
[getuige 1] over de gang van zaken bij deze herbegrafenissen in Tanete;
- -
[getuige 5] over de totstandkoming van de drie lijsten van de sociale dienst in Bulukumba en de lijst met betrekking tot het ereveld Tanete;
[eisende partij 13] :
- [ooggetuige 4] over:
- -
i) zijn waarnemingen als ooggetuige over de gestelde executie van [echtgenoot 11] door Nederlandse militairen tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 28 januari 1947;
- -
ii) de spelling en de uitspraak van de naam van de echtgenoot van [eisende partij 13] ;
in zaak C/09/467029 / HA ZA 14-653
[eisende partij 14] :
- [eisende partij 1] , haar zoon [ooggetuige 12] en [ooggetuige 5] te horen over hun waarnemingen als ooggetuige van de gestelde executie van [echtgenoot 12] door Nederlandse militairen tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 28 januari 1947.
zaak C/09/472892 / HA ZA 14-1020
[eisende partij 15] :
- [ooggetuige 13] over zijn waarnemingen als ooggetuige van het doodschieten van [echtgenoot 13] begin 1947 door Nederlandse militairen bij een executieronde bij de brug bij Katimbang;
[eisende partij 16] :
- -
[eisende partij 16] : over haar stelling dat haar echtgenoot [echtgenoot 1] eind 1946, na door Nederlandse militairen met andere dorpsbewoners te zijn samengedreven in de wijk Kalukuang van Makassar – waarover de Staat heeft opgemerkt dat daar in de nacht van 14 op 15 december executies hebben plaatsgevonden – is geëxecuteerd;
- -
[getuige 8] : over de gestelde huwelijksband tussen [eisende partij 16] en [echtgenoot 1] ;
- -
[ooggetuige 14] : over
- -
i) de gestelde huwelijksband tussen [eisende partij 16] en [echtgenoot 1] ;
- -
ii) haar waarnemingen als ooggetuige van de gestelde executie van [echtgenoot 1] eind 1946, in een executieronde na door Nederlandse militairen met andere dorpsbewoners te zijn samengedreven in de wijk Kalukuang van Makassar – waarover de Staat heeft opgemerkt dat daar in de nacht van 14 op 15 december executies hebben plaatsgevonden – en
- -
iii) de herbegrafenis van [echtgenoot 1] op het ereveld TMP Panaikang;
- [getuige 9] : over
- -
i) de lijst personen die daar zijn begraven op het ereveld TMP Panaikang en
- -
ii) het gestelde feit dat aan de hand van de locatie op het ereveld TMP Panaikang kan worden achterhaald hoe die persoon om het leven is gekomen;
zaak C/09/472901 / HA ZA 14-1021
[eisende partij 17] :
- [ooggetuige 18] , [ooggetuige 19] , [ooggetuige 20] en [ooggetuige 21] over hun waarnemingen als ooggetuigen van het gestelde oppakken van [echtgenoot 14] in zijn dorp Sipodeceng en het vervolgens brengen van [echtgenoot 14] naar het dorp Bulo Wattang , waar hij op 7 februari 1947 door Nederlandse militairen met een groep anderen is geëxecuteerd;
[eisende partij 18] :
- -
[eisende partij 18] : over haar stelling dat haar echtgenoot [echtgenoot 3] / [echtgenoot 3a] in 1947 door Nederlandse militairen is doodgeschoten in Sipodeceng ;
- -
[ooggetuige 15] , [ooggetuige 16] en [ooggetuige 17] over hun waarnemingen als ooggetuige van het gesteld doorschieten van haar echtgenoot [echtgenoot 3] / [echtgenoot 3a] in 1947 door Nederlandse militairen in Sipodeceng
[eisende partij 19] :
- [ooggetuige 22] , [ooggetuige 19] , [ooggetuige 18] en [ooggetuige 21] over hun waarnemingen als ooggetuige van de gestelde executie van [echtgenoot 15] op 7 februari 1947 met een groep anderen op een veld door Nederlandse militairen in Bulo Wattang ;
[eisende partij 21] :
- [ooggetuige 23] over
- -
i) de gestelde huwelijksband tussen [eisende partij 21] en [echtgenoot 2] in 1947 en
- -
ii) haar waarnemingen als ooggetuige op de dag van het gestelde doodschieten van [echtgenoot 2] in 1947 in zijn woning in Rijang Panua (Kulo) door Nederlandse militairen.
comparitie van partijen
2.52.
De getuigen zullen worden gehoord door de hierna aan te wijzen rechter-commissaris. De verhoren zullen worden afgenomen met behulp van een skype-verbinding. De rechtbank gelast een comparitie van partijen om de praktische aspecten van de verhoren te bespreken en bepaalt dat partijen met het oog op de planning van de verhoren nu reeds hun verhinderingen voor de komende drie maanden moeten opgeven.
2.53.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
laat – voor zover aan de orde in aanvulling op de reeds gegeven bewijsopdrachten – partijen toe tot het bewijs van hun stellingen dat:
in zaak C/09/428182 / HA ZA 12-1165:
- [eisende partij 1] : zijn vader [vader 1] is gedood door Nederlandse militairen tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 28 januari 1947;
- [eisende partij 2]: haar vader [vader 2] is gedood door Nederlandse militairen tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 28 januari 1947;
- [eisende partij 3]: haar vader [vader 3] tijdens executies op of rond 14 januari 1947 in de plaats die tegenwoordig kampong Coka heet, is gedood door Nederlandse militairen;
- [eisende partij 4]: haar vader [vader 4] is gedood door Nederlandse militairen tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 28 januari 1947;
- [eisende partij 5]: haar vader [vader 5] in 1947 in de regio Bulukumba is geëxecuteerd door Nederlandse militairen;
in zaak C/09/458254 / HA ZA 14-96:
- [eisende partij 6]: haar echtgenoot [echtgenoot 4] in maart 1947 in Palampang bij Rilau samen met [echtgenoot 6] (de echtgenoot van [eisende partij 8] ) en [echtgenoot 10] (de echtgenoot van [eisende partij 12] ) is geëxecuteerd door Nederlandse militairen;
- [eisende partij 7]: haar echtgenoot [echtgenoot 5] in februari 1947 door Nederlandse militairen is geëxecuteerd voor het overheidsgebouw in Tanete;
- [eisende partij 8]: haar echtgenoot [echtgenoot 6] in maart 1947 in Palampang bij Rilau samen met [echtgenoot 4] (de echtgenoot van [eisende partij 6] ) en [echtgenoot 10] (de echtgenoot van [eisende partij 12] ) is geëxecuteerd door Nederlandse militairen;
- [eisende partij 9]: haar echtgenoot [echtgenoot 7] in februari 1947 samen met [X] en [Y] door Nederlandse militairen is geëxecuteerd in Bontobaja bij Palampang;
- [eisende partij 10]: haar echtgenoot [echtgenoot 8] in februari 1947 samen met zes andere mannen in Bontobaja bij Palampang is geëxecuteerd door Nederlandse militairen;
- [eisende partij 11]: haar echtgenoot [echtgenoot 9] (alias [echtgenoot 9a] ) in februari 1947 samen met vijf anderen in of bij een rijstveld in Bululohe is geëxecuteerd door Nederlandse militairen;
- [eisende partij 12]: haar echtgenoot [echtgenoot 10] in maart 1947 in Palampang bij Rilau samen met [echtgenoot 4] (de echtgenoot van [eisende partij 6] ) en [echtgenoot 6] (de echtgenoot van [eisende partij 8] ) is geëxecuteerd door Nederlandse militairen;
- [eisende partij 13]: haar echtgenoot [echtgenoot 11] door Nederlandse militairen is gedood tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 28 januari 1947;
in zaak C/09/467029 / HA ZA 14-653
- [eisende partij 14]: haar echtgenoot [echtgenoot 12] door Nederlandse militairen is gedood tijdens de standrechtelijke executie in Suppa op 28 januari 1947;
zaak C/09/472892 / HA ZA 14-1020
- [eisende partij 15] : haar echtgenoot [echtgenoot 13] begin 1947 door Nederlandse militairen is gedood bij een executieronde bij de brug bij Katimbang;
- [eisende partij 16]: haar echtgenoot [echtgenoot 1] eind 1946, na door Nederlandse militairen met andere dorpsbewoners te zijn samengedreven in de wijk Kalukuang van Makassar – waarover de Staat heeft opgemerkt dat daar in de nacht van 14 op 15 december executies hebben plaatsgevonden – is geëxecuteerd;
zaak C/09/472901 / HA ZA 14-1021
- [eisende partij 17]: haar echtgenoot [echtgenoot 14] in zijn dorp Sipodeceng is opgepakt en vervolgens naar het dorp Bulo Wattang is gebracht, waar hij op 7 februari 1947 met een groep anderen door Nederlandse militairen is geëxecuteerd;
- [eisende partij 18]: haar echtgenoot [echtgenoot 3] / [echtgenoot 3a] in 1947 door Nederlandse militairen is doodgeschoten in Sipodeceng ;
- [eisende partij 19]: haar echtgenoot [echtgenoot 15] op 7 februari 1947 met een groep anderen op een veld door Nederlandse militairen is geëxecuteerd in Bulo Wattang ;
- [eisende partij 20]: haar echtgenoot [echtgenoot 16] in februari 1947 is gedood door Nederlandse militairen op de derde dag na te zijn opgepakt en in de gevangenis van Rappang gevangen te zijn gezet;
- [eisende partij 21]: haar echtgenoot [echtgenoot 2] in 1947 in zijn woning in Rijang Panua (Kulo) is doodgeschoten door Nederlandse militairen;
3.2.
bepaalt dat de in r.o. 2.51 genoemde weduwen en kinderen partijen bewijs kunnen bijbrengen door het horen van de daar genoemde getuigen over de daar omschreven onderwerpen;
3.3.
bepaalt dat de getuigen zullen worden gehoord door de rechter-commissaris mr. L. Alwin op een door haar te bepalen dag en uur in een van de zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag, waarbij via een skype-verbinding contact zal worden gelegd met de zich in Indonesië bevindende getuigen;
3.4.
verwijst de zaak naar de rol van 28 februari 2018 voor het nemen van een akte door de Staat, waarin de Staat:
de eventuele gespreksnotities van [getuige 4] in het geding brengt;
zich naar aanleiding van de in het geding gebrachte bandopname uit te laten over de vraag wat [eisende partij 7] in zijn optiek heeft verklaard;
3.5.
gelast een comparitie van partijen op 12 februari 2018 om 15.00 uur ten overstaan van de rechter-commissaris teneinde de praktische aspecten van de verhoren te bespreken;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin, mr. M.J. Alt-van der Endt en mr. D.R. Glass en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2018.