HR 16 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1214, rov. 3.2.
HR, 09-12-2022, nr. 22/03303
ECLI:NL:HR:2022:1837
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-12-2022
- Zaaknummer
22/03303
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1837, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑12‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:910, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2022:910, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑10‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1837, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑09‑2022
- Vindplaatsen
JGz 2023/5 met annotatie van Redactie
GZR-Updates.nl 2023-0091
Uitspraak 09‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Wvggz. Zorgmachtiging. Art. 6:4 Wvggz. Toevoeging advocaat. Art. 1:7 Wvggz. Weigering bijstand advocaat. Onderzoek door rechter of betrokkene toevoeging van andere advocaat wenst. Motiveringseisen. HR 16 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1214. Afstand van het recht op rechtsbijstand? Eisen om afstand aan te kunnen nemen. HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:146; EHRM 24 april 2012, nr. 1413/05 (Damir Sibgattulin/Rusland).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/03303
Datum 9 december 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: J.A.J. Leeman,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT NOORD-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop in cassatie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/18/213872 FA RK 22-2043 van de rechtbank Noord-Nederland van 7 juni 2022.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de advocaat-generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging en terugwijzing.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In deze zaak gaat het om de behandeling door de rechter van een verzoek om een zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:4 Wvggz. De vraag in cassatie is of ingeval de betrokkene voorafgaand aan de mondelinge behandeling bijstand van de aan hem toegevoegde advocaat heeft geweigerd, de rechter moet onderzoeken of de betrokkene toevoeging van een andere advocaat wenst en het resultaat van dat onderzoek in de beschikking moeten opnemen.
2.2.1
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:4 Wvggz te verlenen voor de duur van zes maanden.
2.2.2
Tijdens de mondelinge behandeling is onder anderen betrokkene gehoord. In het proces-verbaal van deze zitting wordt onder meer vermeld:
“Voorafgaand aan de inhoudelijke mondelinge behandeling heeft betrokkene uitdrukkelijk juridische bijstand door mr. W. Spijkstra geweigerd. Betrokkene geeft aan dat hij niet wil werken met het gepruts van deze advocaat en de zaak zelf heeft voorbereid. De rechter vangt hierop de mondelinge behandeling aan buiten de aanwezigheid van een advocaat.”
2.3
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden verleend. Over de aan betrokkene te verlenen juridische bijstand heeft de rechtbank in rov. 1.4 overwogen als volgt:
“Betrokkene heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling uitdrukkelijk juridische bijstand van de aan hem toegevoegde advocaat geweigerd daarbij aangevend zelf het woord te zullen voeren.”
3. Beoordeling van het middel
3.1
Het cassatiemiddel is gericht tegen de hiervoor in 2.3 aangehaalde overweging van de rechtbank. Het voert aan dat als een betrokkene bij de behandeling van een verzoek tot een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg als bedoeld in art. 6:4 Wvggz verklaart geen bijstand te willen van de aan hem toegevoegde raadsman, de rechter gehouden is om te onderzoeken of de betrokkene een andere raadsman wenst en gehouden is om in zijn beschikking blijk te geven van het resultaat van dat onderzoek. Uit de bestreden beschikking volgt niet dat de rechtbank dit onderzoek heeft verricht, althans dat de rechtbank betrokkene dienaangaande nadere vragen heeft gesteld. Voorts had de vraag naar de (mate van) wilsbekwaamheid van betrokkene aan de orde moeten komen, temeer nu in het onderzoek dat in het kader van de crisismaatregel is uitgevoerd, is vastgesteld dat betrokkene niet goed voor zijn belangen kon opkomen. De beslissing van de rechtbank is daarom onjuist of onbegrijpelijk, aldus het middel.
3.2
Ingevolge art. 1:7 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz geeft de rechter, indien een verzoekschrift voor een zorgmachtiging wordt voorbereid, onverwijld aan het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand een last tot toevoeging van een advocaat aan de betrokkene, indien niet blijkt dat de betrokkene reeds een advocaat heeft. Een met de kwetsbare positie van de betrokkene strokende uitleg van deze bepaling, in verbinding met art. 1:7 lid 3 Wvggz en art. 44 lid 2 Sv, brengt mee dat indien de betrokkene te kennen geeft niet (meer) door de toegevoegde advocaat te willen worden bijgestaan, de rechter dient te onderzoeken of de betrokkene toevoeging van een andere advocaat wenst. De rechter dient in zijn beschikking van het resultaat van dit onderzoek te doen blijken.1.
3.3
Voor het geval een betrokkene elke bijstand van een advocaat weigert, overweegt de Hoge Raad als volgt overeenkomstig zijn op art. 8 lid 3 Wet Bopz (oud) betrekking hebbende rechtspraak2., die haar betekenis voor de toepassing van art. 1:7 Wvggz heeft behouden.Het doen van afstand van het recht op rechtsbijstand is als zodanig niet onverenigbaar met art. 1:7 Wvggz, noch met art. 5 EVRM. In zaken als de onderhavige, waarin het gaat om de onvrijwillige opname in een accommodatie van veelal kwetsbare personen met een psychische stoornis, mag afstand van het recht op rechtsbijstand evenwel niet te snel worden aangenomen. Die afstand mag alleen dan worden aangenomen als de betrokkene zijn wil daartoe in vrijheid heeft kunnen bepalen, die wil ondubbelzinnig kan worden vastgesteld, mede gelet op een mogelijke stoornis, en het doen van afstand in verhouding staat tot het belang van het recht dat daarmee wordt prijsgegeven.
3.4
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling en uit rov. 1.4 van de bestreden beschikking blijkt dat betrokkene juridische bijstand van de aan hem toegevoegde advocaat uitdrukkelijk heeft geweigerd. De rechtbank diende dus te onderzoeken of betrokkene toevoeging van een andere advocaat wenste (zie hiervoor in 3.2). Uit het proces-verbaal en uit de beschikking blijkt niet dat de rechtbank dit heeft onderzocht. Voor zover dat wel is gebeurd, heeft de rechtbank niet in haar beschikking vermeld wat het resultaat van dat onderzoek is geweest.Ingeval de rechtbank betrokkene aldus heeft verstaan dat hij elke bijstand van een advocaat weigert, blijkt uit hetgeen de rechtbank heeft overwogen niet dat aan de hiervoor in 3.3 genoemde voorwaarden om afstand te kunnen aannemen, is voldaan.De op het voorgaande gerichte klachten slagen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 7 juni 2022;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.H. Sieburgh, als voorzitter, A.E.B. ter Heide en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 9 december 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 09‑12‑2022
Zie HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:146, rov. 3.5 met verwijzing naar EHRM 24 april 2012, nr. 1413/05 (Damir Sibgattulin/Rusland).
Conclusie 07‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Wvggz. Onderzoek naar de vraag of betrokkene een andere raadsman wenst dan toegevoegde advocaat. Afstand van rechtsbijstand.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/03303
Zitting 7 oktober 2022
CONCLUSIE
M.L.C.C. Lückers
In de zaak
[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),verzoeker tot cassatie,advocaat: mr. J.A.J. Leeman,
tegen
de officier van justitie in het arrondissementsparket Noord-Nederland (hierna: de officier van justitie),verweerder in cassatie,niet verschenen.
1. Inleiding en samenvatting
1.1
In deze Wvggz-zaak heeft de betrokkene voorafgaand aan de mondelinge behandeling bijstand van de aan hem toegevoegde advocaat geweigerd. De rechtbank heeft een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden. In cassatie wordt geklaagd dat de rechtbank niet heeft onderzocht of de betrokkene toevoeging van een andere raadsman wenst. De rechtbank had nader onderzoek moeten verrichten en het resultaat van dat onderzoek in de beschikking moeten opnemen.
2. Feiten en procesverloop1.
2.1
Bij de griffie van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de rechtbank), zijn door de officier van justitie twee verzoekschriften jegens de betrokkene ingediend.
2.2
Het gaat om een verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:7 Wvggz, bij de griffie ingekomen op 1 juni 2022 en een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 Wvggz voor de duur van zes maanden, bij de griffie ingekomen op 2 juni 2022.
2.3
De mondelinge behandeling van deze verzoeken heeft gelijktijdig plaatsgevonden op 7 juni 2022.2.
2.4
Tijdens de mondelinge behandeling zijn gehoord:
- de betrokkene;
- [psychiater 1] ;
- [psychiater 2] ;
- [arts-assistent] .
2.5
De officier van justitie is niet ter zitting verschenen, omdat hij een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig achtte.
2.6
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene voorafgaand aan de mondelinge behandeling uitdrukkelijk juridische bijstand van de aan hem toegevoegde advocaat heeft geweigerd daarbij aangevend zelf het woord te zullen voeren.
2.7
Bij beschikking van 7 juni 20223.heeft de rechtbank een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden verleend voor de vormen van verplichte zorg zoals verzocht door de officier van justitie, met uitzondering van het toedienen van vocht en voeding omdat deze verzochte vormen van zorg onvoldoende zijn gemotiveerd en niet anderszins noodzakelijk zijn gebleken.
2.8
Vanwege deze uitkomst heeft de rechtbank het verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel afgewezen, eveneens bij beschikking van 7 juni 2022.4.
2.9
De betrokkene heeft – tijdig5.– cassatieberoep ingesteld van de beschikking van 7 juni 20226.waarin de verzochte zorgmachtiging is verleend (hierna: de bestreden beschikking). De officier van justitie heeft geen verweer gevoerd.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel is gericht tegen overweging 1.4 van de bestreden beschikking. De rechtbank overweegt daarin als volgt:
“Betrokkene heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling uitdrukkelijk juridische bijstand van de aan hem toegevoegde advocaat geweigerd daarbij aangevend zelf het woord te zullen voeren.”7.
3.2
In het cassatiemiddel wordt aangevoerd dat als een betrokkene bij de behandeling van een verzoek tot een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 6:4 Wvggz verklaart geen bijstand te willen van de aan hem toegevoegde raadsman, de rechter gehouden is om te onderzoeken of de betrokkene een andere raadsman wenst en de rechtbank gehouden is om in zijn beschikking blijk te geven van het resultaat van dat onderzoek.
3.3
Betoogd wordt dat uit de bestreden beschikking niet volgt dat de rechtbank dit onderzoek heeft verricht, althans dat de rechtbank de betrokkene dienaangaande nadere vragen heeft gesteld. De rechtbank had mogelijk ambtshalve moeten onderzoeken of de zaak aangehouden moest worden en had moeten vragen of de betrokkene toch niet een andere raadsman toegevoegd wilde zien.8.Voorts had de vraag naar de (mate van) wilsbekwaamheid van de betrokkene aan de orde moeten komen, temeer nu in het onderzoek dat in het kader van de crisismaatregel is uitgevoerd, is vastgesteld dat de betrokkene niet goed voor zijn belangen kon opkomen.9.Daarom zou sprake zijn van een onjuiste en onbegrijpelijke beslissing.10.
3.4
Bij de behandeling van de klacht kan vooropgesteld worden dat in procedures betreffende een zorgmachtiging zoals de onderhavige geen sprake is van verplichte procesvertegenwoordiging; betrokkenen krijgen rechtsbijstand aangeboden maar behouden het recht om zichzelf te verdedigen. Afstand van het recht op rechtsbijstand door betrokkenen is mogelijk.11.Er gelden echter wel procedurele waarborgen ter bescherming van de belangen van deze meestal kwetsbare betrokkenen.
3.5
Al sinds 1994 is het vaste rechtspraak dat in zaken zoals de onderhavige waarin een betrokkene de bijstand van zijn toegevoegde advocaat weigert, op de rechter een onderzoeks- en motiveringsplicht rust vanwege de kwetsbare positie van deze personen. De rechter moet onderzoeken of de betrokkene een andere raadsman wenst en het resultaat van dat onderzoek in de beschikking opnemen.12.
3.6
De Hoge Raad heeft deze rechtspraak onlangs opnieuw bevestigd in een beschikking d.d. 16 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1214. Daarin is door de Hoge Raad het volgende overwogen:
“Ingevolge art. 1:7 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz geeft de rechter, indien een verzoekschrift voor een zorgmachtiging wordt voorbereid, onverwijld aan het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand een last tot toevoeging van een advocaat aan de betrokkene, indien niet blijkt dat de betrokkene reeds een advocaat heeft. Een met de kwetsbare positie van de betrokkene strokende uitleg van deze bepaling, in verbinding met art. 1:7 lid 3 Wvggz en art. 44 lid 2 Sv, brengt mee dat indien de betrokkene te kennen geeft niet meer door de toegevoegde advocaat te willen worden bijgestaan, de rechter dient te onderzoeken of de betrokkene toevoeging van een andere raadsman wenst. De rechter dient in zijn beschikking van het resultaat van dit onderzoek te doen blijken.”13.
3.7
In casu heeft de betrokkene voorafgaand aan de mondelinge behandeling de juridische bijstand van de aan hem toegevoegde advocaat geweigerd en heeft de betrokkene aangegeven zelf het woord te zullen voeren. Dit volgt uit de bestreden beschikking.14.Uit het proces-verbaal volgt nog dat de betrokkene heeft aangegeven dat hij niet wil werken met het gepruts van deze advocaat en de zaak zelf heeft voorbereid.15.
3.8
Zoals in het cassatiemiddel terecht wordt gesteld, volgt uit de bestreden beschikking niet of de rechtbank heeft onderzocht of de betrokkene bijstand van een andere toegevoegde advocaat wenst. Dat de betrokkene heeft aangegeven de zaak zelf te hebben voorbereid, ontslaat de rechter mijns inziens niet van bovengenoemde onderzoeks- en motiveringsplicht. Dit temeer nu uit de bestreden beschikking blijkt dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van recidief psychose in het kader van een schizofreniespectrumstoornis en andere psychische stoornissen,16.hetgeen de vraag oproept of de betrokkene welbewust afstand heeft gedaan van zijn recht op rechtsbijstand.
3.9
In dat kader wijs ik nog op het verlengde van bovengenoemde op de rechter rustende onderzoeks- en motiveringsplicht. Wanneer de rechter zich ervan vergewist dat de betrokkene niet alleen de aan hem toegevoegde raadsman maar elke bijstand van een toegevoegd advocaat weigert, moet overeenkomstig rechtspraak van de Hoge Raad worden nagegaan of daadwerkelijk sprake is van afstand van het recht op rechtsbijstand. De Hoge Raad overwoog hierover, zij het onder gelding van de Wet Bopz (oud), als volgt:
“De rechtbank heeft kennelijk geoordeeld dat betrokkene afstand heeft gedaan van zijn recht op rechtsbijstand. Het doen van afstand van het recht op rechtsbijstand is als zodanig niet onverenigbaar met art. 8 lid 3 Wet Bopz, noch met art. 5 EVRM.
In zaken als de onderhavige, waarbij het gaat om de onvrijwillige opname in een psychiatrisch ziekenhuis van veelal kwetsbare personen met een stoornis van de geestvermogens, mag afstand van het recht op rechtsbijstand evenwel niet te snel worden aangenomen. Die afstand mag alleen dan worden aangenomen als de betrokkene zijn wil daartoe in vrijheid heeft kunnen bepalen, die wil ondubbelzinnig kan worden vastgesteld, mede gelet op een mogelijke stoornis, en het doen van afstand in verhouding staat tot het belang van het recht dat daarmee wordt prijsgegeven (vgl. EHRM 24 april 2012, nr. 1413/05 (Damir Sibgattulin/Rusland)).”17.
3.10
Indien ook deze beschikking van de Hoge Raad haar gelding onder de Wvggz heeft behouden, hetgeen gelet op de ratio daarvan – bescherming van de belangen van de betrokkene – wel te verwachten valt, betekent dit voor de onderhavige zaak dat ook wanneer de betrokkene zou hebben aangegeven geen andere (toegevoegd) advocaat te willen, de rechtbank zich over de nader gestelde vereisten voor afstand van het recht op rechtsbijstand had moeten buigen en zich daarover in de beschikking had moeten uitlaten.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑10‑2022
Ontleend aan de beschikkingen van Rechtbank Noord-Nederland (zittingsplaats Groningen) 7 juni 2022, met zaaknummer C/18/213848 / FA RK 22-2027 en zaaknummer C/18/213872 / FA RK 22-2043. Deze beschikkingen zijn niet gepubliceerd op rechtspraak.nl.
Rb. Noord-Nederland (zittingsplaats Groningen) 7 juni 2022, met zaaknummer C/18/213848 / FA RK 22-2027, r.o. 3.1
Rb. Noord-Nederland (zittingsplaats Groningen) 7 juni 2022, met zaaknummer C/18/213872 / FA RK 22-2043.
Rb. Noord-Nederland (zittingsplaats Groningen) 7 juni 2022, met zaaknummer C/18/213848 / FA RK 22-2027, r.o. 3.1, 3.2 en 4.1.
De procesinleiding is binnen drie maanden na de bestreden beschikking op 7 september 2022 ingediend in het portaal van de Hoge Raad.
Rb. Noord-Nederland (zittingsplaats Groningen) 7 juni 2022, met zaaknummer C/18/213872 / FA RK 22-2043.
Rb. Noord-Nederland (zittingsplaats Groningen) 7 juni 2022, met zaaknummer C/18/213872 / FA RK 22-2043, r.o. 1.4.
Zie randnummers 16-17 van de procesinleiding.
Zie randnummer 18 van de procesinleiding.
Zie randnummers 12 en 20 van de procesinleiding.
Zie mijn conclusie voor HR 16 september 2022, ECLI:NL:PHR:2022:572, r.o. 2.5 met verwijzing HR 17 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1273. In die uitspraak van de Hoge Raad wordt verwezen naar eerdere beschikkingen van de Hoge Raad: HR 17 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2998 en HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3663. In die laatste beschikkingen wordt verwezen naar HR 1 juli 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1422, NJ 1994/720. Uit HR 17 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1273 volgt dat deze rechtspraak (ten aanzien van de toentertijd geldende BOPZ) ook geldt voor soortgelijke kwesties onder de ‘nieuwe’ Wvggz.
HR 16 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1214, r.o. 3.2 en met verwijzing naar HR 17 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1273.
Rb. Noord-Nederland (zittingsplaats Groningen) 7 juni 2022, met zaaknummer C/18/213872 / FA RK 22-2043, r.o. 1.4.
Blijkens de eerste pagina van het proces-verbaal.
Rb. Noord-Nederland (zittingsplaats Groningen) 7 juni 2022, met zaaknummer C/18/213848 / FA RK 22-2027, r.o. 3.2.
HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:146, NJ 2018/99, r.o. 3.5. Zie ook HR 9 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2087, r.o. 3.4.2.
Beroepschrift 07‑09‑2022
TOEVOEGING AANGEVRAAGD BIJ RAAD VOOR RECHTSBIJSTAND (KENMERK 3LR6898)
VERZOEKSCHRIFT
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
verzoeker tot cassatie, [betrokkene], wonende in [woonplaats], die te dezer zake woonplaats kiest in Rotterdam aan de Meent 106 (3011 JR) ten kantore van mr. J.A.J. Leeman, die als advocaat bij de Hoge Raad verzoeker tot cassatie in deze procedure vertegenwoordigt en dit verzoekschrift voor hem ondertekent en indient.
Verweerder is de Officier van Justitie in het Arrondissementsparket Noord-Nederland.
[betrokkene] stelt hierbij cassatieberoep in tegen de op 7 juni 2022 onder zaaknummer C/18/213872 FZ RK 22- gegeven beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, Afdeling Privaatrecht, locatie Groningen.
[betrokkene] legt hierbij de te bestrijden beschikking over en zal het ertoe leiden dat zo spoedig mogelijk het volledige dossier wordt overgelegd.
Cassatiemiddel
Schending van het recht en/of tot nietigheid leidend verzuim van wezenlijke vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, doordat de rechtbank heeft overwogen en beslist zoals in haar bestreden beschikking d.d. 7 juni 2022 , waarvan beroep, zulks op de volgende, mede in hun onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
Inleiding
1.
Het betreft te dezen een Wvggz — zaak.
Op 2 juni 2022 heeft de officier van justitie (parket Noord-Nederland) bij de rechtbank Noord-Nederland een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging ingediend. Het verzoek is ter zitting van 7 juni 2022 door de rechtbank behandeld. Met haar beschikking van dezelfde dag (schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op 8 juni 2022) heeft de rechtbank de zorgmachtiging verleend voor de duur van 6 maanden, zulks tot 7 december 2022.
Verzoeker heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 7 juni 2022 te kennen gegeven niet de bijstand van de hem toegevoegde advocaat te willen, maar daarentegen zelf het woord te willen voeren hetgeen de rechtbank hem heeft toegestaan waarna de behandeling van de zaak zonder de aanwezigheid van een raadsman vervolgens heeft plaatsgevonden.
Relevante feiten in cassatie
2.
Bij beschikking van de burgemeester van de gemeente Groningen d.d. [datum] 2022 is voor verzoeker een crisismaatregel uitgevaardigd waarna hij is opgenomen in het [A] in [a-plaats]. Op 1 juni 2022 heeft de officier bij de rechtbank Noord-Nederland een verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel (ex artikel 7:7 Wvggz) ingediend.
Op 2 juni 2020 heeft de officier bij de rechtbank een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging (ex artikel 6:4 Wvggz) ingediend.
De mondelinge behandeling van zowel het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel als van het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 juni 2022.
Het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel is door de rechtbank afgewezen, omdat, kort gezegd, nu tegelijk met dit verzoek het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging is behandeld, de officier geen belang meer heeft bij een beslissing op dat verzoek (voortzetting van de crisismaatregel).1.
3.
Aan verzoeker is op last van de rechtbank een advocaat, mr. W. Spijkstra te Leeuwarden, toegevoegd.2.
4.
Op 7 juni 2022 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling heeft verzoeker kenbaar gemaakt dat hij niet van de diensten van de hem toegevoegde advocaat mr. Spijkstra gebruik wenste te maken. Hierna heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden zonder aanwezigheid van een advocaat.3.
5.
Verzoeker kan zich met de beschikking van de rechtbank niet verenigen en voert hiertegen de volgende klacht aan.
Klacht
6.
De klacht ziet op het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 1.4 waarin wordt overwogen:
- ‘1.4.
Betrokkene heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling uitdrukkelijk juridische bijstand van de aan hem toegevoegde advocaat geweigerd daarbij aangevend zelf het woord te zullen voeren.’
7.
Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat daarop de mondelinge behandeling van de zaak zonder de aanwezigheid van een advocaat heeft plaatsgevonden.4.
8.
Indien een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging wordt voorbereid, geeft de rechter, zoals artikel 1:7 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz bepaalt, een last tot toevoeging van een advocaat voor zover niet blijkt dat de betrokkene al een advocaat heeft. In een Wvggz — machtigingsprocedure geldt geen verplichte procesvertegenwoordiging. De betrokkene krijgt de mogelijkheid tot de bijstand van een advocaat, maar het staat hem vrij hiervan af te zien en zelf verweer te voeren.5.
9.
Reeds in 1992 heeft het EHRM uitgemaakt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een persoon die in een psychiatrische inrichting is opgenomen het recht heeft om juridische bijstand te ontvangen in procedures betreffende de voortzetting, schorsing of beëindiging van zijn vrijheidsbeneming.6.
Wanneer van een door het EVRM beschermd recht afstand wordt gedaan, moet dit uit vrije wil en ondubbelzinnig zijn gedaan en met minimumgaranties die in verhouding staan tot het belang van het recht dat wordt prijsgegeven.7.
10.
In een zaak betreffende een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging (ex artikel 6:4 Wvggz), waarin de betrokkene kenbaar maakt geen gebruik te willen maken van de hem toegevoegde advocaat, is de rechter, zoals door de Hoge Raad bepaald, een bijzondere verantwoordelijkheid opgelegd.
De Hoge Raad heeft in dat verband overwogen8.:
‘3.5
In zaken van vrijheidsbeneming krachtens de Wet Bopz geldt dat, indien de raadsman terugtreedt omdat zijn cliënt te kennen geeft niet meer door hem te willen worden bijgestaan, een met de kwetsbare positie van de betrokkene strokende uitleg van art. 8 lid 3 Wet Bopz, in verbinding met het vierde lid van art. 45 Sv, meebrengt dat de rechter dient te onderzoeken of de betrokkene toevoeging van een andere raadsman wenst, en dat de rechter in zijn beschikking van het resultaat van dit onderzoek dient te doen blijken (vgl. HR 1 juli 1994, ECLI:NL:HR:1994::ZC1422, NJ 1994/720, en HR 17 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2998, NJ 2014/471).’
11.
In deze zaak dient derhalve als uitgangspunt te worden genomen dat, indien een betrokkene, zoals te dezen verzoeker, bij het verzoek van een officier van justitie tot een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 6:4 Wvggz, verklaart geen bijstand te willen van de aan hem toegevoegde raadsman de rechter gehouden is te onderzoeken of betrokkene een andere raadsman wenst en in het bevestigende geval hem een andere raadsman toe te voegen. In het geval dat het niet (meer) mogelijk is dat betrokkene door een andere raadsman wordt bijgestaan, dan wel de betrokkene persisteert bij zijn weigering tot de bijstand van een toegevoegde raadsman dient de rechter hem te wijzen op de daaruit mogelijk voortvloeiende gevolgen. Daarenboven dient in het onderzoek, indien aan de orde, zo nodig de wilsbekwaamheid van betrokkene te worden betrokken.
De rechter is (voorts) gehouden om in zijn beschikking blijk te geven van het resultaat van dit onderzoek.
12.
Uit de beschikking blijkt niet dat de rechtbank een dergelijk onderzoek heeft verricht, althans dat de rechtbank verzoeker dienaangaande nadere vragen heeft gesteld waarmee de rechtbank niet alleen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, maar is ook haar beslissing niet toereikend dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd.
Toelichting
13.
De rechtbank heeft op 11 mei 2022 een beschikking last tot toevoeging gegeven aan mr. W. Spijkstra, advocaat te Leeuwarden.9.
Op 7 juni 2022 heeft de mondelinge behandeling van het door de officier bij de rechtbank ingediende verzoekschrift tot machtiging tot het verlenen van verplichte zorg d.d. 2 juni 2022 plaatsgevonden. Naast verzoeker waren een tweetal psychiaters en een arts-assistent op de zitting aanwezig. Vooraleer met de inhoudelijke behandeling van de zaak is aangevangen, heeft verzoeker de bijstand van mr. Spijkstra geweigerd.10.
Vervolgens is met de inhoudelijke behandeling van de zaak begonnen. Dit is gebeurd zonder (een) raadsman.11.
14.
Over de positie van de advocaat in Wvggz — zaken heeft de Hoge Raad zich eerder gebogen.12. Deze rechtspraak13. heeft ook z'n invloed c.q. betekenis voor de onderhavige zaak. Hoewel deze rechtspraak grotendeels dateert van voor de inwerkingtreding van de Wvggz heeft de onder de wet Bopz gewezen rechtspraak z'n gelding behouden.14.
15.
Uit het proces-verbaal blijkt dat verzoeker — in ieder geval — niet de bijstand van mr. Spijkstra wilde. Deze had kennelijk niet (meer) het vertrouwen van verzoeker. Mr. Spijkstra is dan ook niet bij de behandeling ter zitting aanwezig geweest.
De rechtbank had, gelet op de opstelling van verzoeker, inhoudend dat deze niet de bijstand van mr. Spijkstra wilde en daarentegen juist zelf het woord wenste te voeren, nader onderzoek moeten verrichten, althans (zich) een aantal vragen moeten stellen, vooraleer met de inhoudelijke behandeling van de zaak te beginnen.15.
Ter nadere toelichting dient het volgende.16.
16.
Ten eerste dient zich de vraag aan of de rechtbank de behandeling van de zaak had moeten aanhouden om verzoeker een andere raadsman toe te voegen. Dit had dan ambtshalve moeten gebeuren nu weliswaar verzoeker niet mr. Spijkstra meer als raadsman wilde, maar niet te kennen had gegeven een andere raadsman te willen; het feit dat verzoeker stelt, zoals het proces-verbaal weergeeft, de zaak zelf te hebben voorbereid, doet daaraan niet af.
17.
Vervolgens had de rechtbank aan verzoeker de vraag moeten voorleggen, nu hij bezwaar had tegen mr. Spijkstra, ondanks dat hij, zoals hij heeft opgemerkt, de zaak zelf had voorbereid, of hij voor de behandeling van de zaak toch niet een andere raadsman toegevoegd wilde zien.
18.
Ten slotte had de constatering van de behandelend psychiater, althans de psychiater (mevrouw drs. [psychiater 1])17. die verzoeker op 31 mei 2022 in het kader van de crisismaatregel heeft onderzocht, zoals te lezen valt uit de brief d.d. 1 juni 2022 van het UMC Groningen, dat verzoeker niet goed voor zijn eigen belangen kan opkomen, voor de rechtbank aanleiding moeten zijn om hetzij hiertoe nader te vragen, hetzij nader onderzoek te doen, ook omdat hierbij de wilsbekwaamheid van verzoeker in het geding is.
Op 31 mei 2022 is verzoeker onderzocht. Het resultaat daarvan is — onder meer — neergelegd in de brief d.d. 1 juni 2022 van het UMC Groningen. De onderzoekend psychiater was mevrouw drs. [psychiater 1], die ook op de zitting aanwezig was. Het onderzoek was in het kader van de crisismaatregel. Eén van de vragen die aan de orde kwam, was de vraag, kort gezegd, of verzoeker voor zijn belangen kon opkomen.
Deze vraag wordt met zoveel woorden ontkennend beantwoord; vergelijk hiertoe bladzijde 5 van de brief d.d. 1 juni 2022 van het UMC Groningen (Rubriek: Tijdens het onderzoek heb ik beoordeeld of u goed voor uw belangen op kan komen), alwaar bij het voorgedrukte meerkeuze antwoord is aangekruist bij het antwoord, kort gezegd, dat verzoeker niet goed voor zijn belangen kan opkomen.
Bladzijde 5 van de brief d.d. 1 juni 2022 van het UMC Groningen :
‘Tijdens het onderzoek heb ik beoordeeld of u goed voor uw belangen op kan komen.
- □
Ik vind dat u niet goed op kan komen voor u belangen. Er heeft overleg plaatsgevonden met uw vertegenwoordiger (naam: Ouders worden gebeld.)
- ○
Ik vind dat u niet goed op kan komen voor uw belangen. Er is op dit moment geen vertegenwoordiger. De zorgverantwoordelijke doet zijn uiterste best om een vertegenwoordiger te vinden.
- ○
Ik vind dat u kan opkomen voor uw belangen, maar er is sprake is van levensgevaar en/of ernstig nadeel voor anderen en/of gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
- ○
Ik vind dat u kan opkomen voor uw belangen, er is géén sprake van levensgevaar noch van een ernstig nadeel voor anderen of een gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.’
Deze vraag, die niet alleen z'n belang doet gelden in het kader van de vraag of verzoeker (voldoende) in staat moet worden geacht zijn verdediging, in plaats van een rechtsgeleerd raadsman, te voeren, stelt tevens (onmiddellijk) het onderwerp van de wilsbekwaamheid van verzoeker aan de orde.
De rechtbank had dit dan ook in haar vraagstelling, althans in haar onderzoek moeten betrekken. De rechtbank had, met andere woorden, zich ervan moeten vergewissen of verzoeker (voldoende) in staat was voor zijn belangen, waaronder die van het voeren van een eigen verdediging, op te komen, dan wel hiertoe (voldoende) wilsbekwaam was, temeer nu de psychiater [psychiater 1] in haar onderzoek heeft vastgesteld dat verzoeker niet goed voor zijn belangen kon opkomen.
Overigens, zoals uit het dossier blijkt18., is, nadat verzoeker daags na de zitting op 8 juni opnieuw is onderzocht, andermaal genoteerd dat verzoeker niet goed voor zijn eigen belangen kan opkomen.
19.
Door de kwetsbare en precaire (rechts) positie van een betrokkene als verzoeker, zoals in de onderhavige zaak ook duidelijk uit het dossier blijkt19. en waarbij aan de orde is een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging,20. verdient de bijstand van een raadsman nadrukkelijk de aandacht van de rechter. Er staan immers voor een persoon als verzoeker grote belangen op het spel. De bijstand van een raadsman wordt in dat verband (mede) daarom van groot belang geacht.21.
De beschikking geeft er echter op geen enkele wijze blijk van dat de rechtbank deze belangen van verzoeker onder ogen heeft gezien, dan wel dat de rechtbank dienaangaande nader onderzoek heeft gedaan. Het kan er veeleer voor worden gehouden dat de rechtbank, zodra verzoeker te kennen had gegeven niet van de diensten van mr. Spijkstra gebruik te willen maken, (direct) met de behandeling van de zitting is aangevangen. Dit kan niet worden aanvaard.
Met andere woorden, er blijkt op geen enkele wijze uit de beschikking, dat verzoeker uit vrije wil, desbewust en ondubbelzinnig van het door het EVRM aan hem beschermde recht (op rechtsbijstand), afstand heeft gedaan.22.
20.
Hiermee is de beschikking van de rechtbank niet alleen niet juist, maar evenmin voldoende gemotiveerd, nu zij niet dan wel onvoldoende in haar beschikking heeft gemotiveerd de (voornoemde) vragen te hebben gesteld, dan wel indien de vragen wel zijn gesteld wat het resultaat hiervan c.q. het antwoord hierop was, zodat de beschikking in strijd met de wet is, althans onbegrijpelijk dan wel onvoldoende is gemotiveerd.
Mitsdien:
Verzoeker, [betrokkene], Uw Raad verzoekt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 7 juni 2022 te vernietigen met zodanige beslissing als Uw Raad zal vermenen te behoren.
Rotterdam, 7 september 2022
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 07‑09‑2022
Uit het proces-verbaal (alinea 1 en 2 van bladzijde 3) blijkt (voorts) dat ter zitting hierover van gedachten is gewisseld tussen de rechtbank en de arts-assistent mevrouw [arts-assistent].
Zie daartoe rov. 1.1.
Zie hiertoe rov. 1.4 en de voorlaatste alinea van bladzijde 1 van het proces-verbaal.
Zie de voorlaatste alinea van bladzijde 1 van het proces-verbaal.
Zie EHRM 12 mei 1992, Serie A, vol. 237-A, NJ 1993/522.
Zie Hoge Raad 2 februari 2018, NJ 2018/99 en Hoge Raad 9 november 2018, NJ 2019/161 m.nt. J. Legemaate.
Hoge Raad d.d. 19 december 2014, NJ 2015/35, JVggz 2015/1 met annotatie van W.J.A.M. Dijkers.
Zie rov. 1.1 beschikking.
Zie hiertoe rov. 1.4 en de voorlaatste alinea van bladzijde 1 van het proces-verbaal.
In de voorlaatste alinea van bladzijde 1 van het proces-verbaal wordt dit met zoveel woorden genoteerd.
Vergelijk onder meer: Hoge Raad d.d. 1 juli 1994, NJ 1994, 720Hoge Raad d.d.17 oktober 2014, RvdW 2014/1180Hoge Raad d.d. 19 december 2014, NJ 202015/35 en JVggz 2015/1 met annotatie van W.J.A.M. DijkersHoge Raad d.d. 13 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:853Hoge Raad 17 september 2021, NJ 2021/305.
Vergelijk onder meer HR 17 september 2021, NJ 2021/305, rov. 3.2.
Dit volgt onmiddellijk uit HR 19 december 2014, NJ 2015/35, rov. 3.5.
Deze vraagstelling is (mede) geïnspireerd door de conclusie van AG Leijten bij HR 1 juli 1994, NJ 1994, 720.
De psychiater [psychiater 1] was ook op de zitting van 7 juni aanwezig.
Zie daartoe de brief d.d. 9 juni 2022 van het UMC Groningen aan verzoeker.
Zie hiertoe met name de brief d.d. 1 juni 2022 (blz. 5) van het UMC Groningen, waarin de opmerking betreffende het opkomen van de eigen belangen van verzoeker, wordt genoteerd.
In deze zaak komt daar nog bij dat hieraan is voorafgegaan dat verzoeker op grond van een crisismaatregel is opgenomen.
Vergelijk onder meer de zaak Megyeri/Duitsland, EHRM 12 mei 1992, NJ 1993/522, m.nt. H.E. Ras onder NJ 1993/524, par 23.