Hof Amsterdam, 16-06-2009, nr. 200.005.391/01 KG
ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ2304
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
16-06-2009
- Zaaknummer
200.005.391/01 KG
- LJN
BJ2304
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ2304, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑06‑2009; (Hoger beroep kort geding)
- Vindplaatsen
Module Rechtsbijstand en schuldhulpverlening 2009/256 met annotatie van C.Ch. Mout, M.A. Goslings, M.M.M. Tillema
Uitspraak 16‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Terugvorderingsbesluit van ten onrechte verleende bijstand is van later datum dan de uitspraak waarbij de schuldsanering is uitgesproken. Om die reden is geen sprake van een bestaande vordering als bedoeld in artikel 299 lid 1 aanhef en sub a Fw en valt deze niet onder de werking van de schuldsanering.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
X,
wonende te Y,
APPELLANTE,
advocaat: mr. E.P. Groot te Groningen,
t e g e n
De publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ZANDVOORT,
zetelend te Zandvoort,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. S.M. van Elst te Haarlem.
De partijen worden hierna X en de gemeente genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 21 april 2008 is X in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank te Haarlem in het geding tussen partijen (X als eiseres en de gemeente als gedaag¬de) onder zaaknummer/rolnum¬mer 144054/KG ZA 08-120 heeft gewezen en dat is uitgesproken op 4 april 2008.
X heeft bij memorie drie grieven voorgesteld, haar eis vermeerderd en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de gemeente alsnog zal verbieden beslag te leggen op haar AOW-uitkering en de beschikking van 18 oktober 2004 ten uitvoer te leggen, met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding in beide instanties.
Daarop heeft de gemeente bij memorie van antwoord de grieven bestreden en geconcludeerd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en X zal veroordelen in de kosten gevallen op het hoger beroep.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide instan¬ties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Grieven
Voor de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
3. Feiten
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 tot en met 2.8) een aantal feiten tot uitgangspunt genomen. Daaromtrent bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1. a) Bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 6 april 2004 is X definitief toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
b) Bij brief van 18 oktober 2004 heeft de gemeente X bericht dat het besluit tot toekenning van bijstand aan X werd ingetrokken en dat de aan haar verleende bijstand tot een bedrag van € 33.952,-- werd teruggevorderd. Als grond voor dit besluit werd vermeld dat was gebleken dat X vanaf 1 september 2001 tot en met 2004 had samengewoond en een gemeenschappelijke huishouding had gevoerd met haar ex-echtgenoot A. X had hiervan geen mededeling gedaan aan de gemeente.
c) Nadat de rechtbank Haarlem op 11 januari 2005 ten aanzien van X de tussentijdse beëindiging van de schuldsanering had uitgesproken, heeft dit hof deze uitspraak bij arrest van 25 maart 2005 vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging alsnog afgewezen. Het hof achtte aannemelijk dat X in de situatie met A – op verschillende momenten – niet op vrijwillige basis had gehandeld en was van oordeel dat het ontstaan van de schuld X niet in die mate kon worden verweten dat dit tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling moest leiden.
d) Bij uitspraak van de rechtbank Haarlem van 24 januari 2006 is de schuldsanering van X beëindigd en is haar een schone lei verleend.
e) Bij besluit van 10 april 2007 is de WWB-uitkering van X met ingang van 1 mei 2007 ingetrokken wegens het verkrijgen van een AOW-uitkering. In dit besluit heeft de gemeente X medegedeeld dat zij in verband met op haar bestaande vorderingen wegens ten onrechte ontvangen bijstand met ingang van 1 mei 2007 maandelijks € 48,-- aan de gemeente diende te betalen. X is in haar bezwaar tegen dit besluit op 21 juni 2007 niet ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep van X tegen die beslissing vervolgens op 16 januari 2008 ongegrond verklaard.
f) Het intrekkings/terugvorderingsbesluit van de gemeente van 18 oktober 2004 is bij uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 augustus 2007 in hoger beroep bevestigd.
g) X heeft geen gevolg gegeven aan de mededeling in het besluit van 10 april 2007 (noch aan de nadien nog verzonden aanmaning van 7 september 2007 waarbij tevens nadere stappen werden aangekondigd indien X in gebreke zou blijven).
4.2. De centrale vraag in deze procedure is of de vordering van de gemeente op X ten bedrage van genoemd bedrag van € 33.952,-- ten tijde van de beslissing tot toepassing van de schuldsaneringsregeling reeds bestond. Indien dit het geval is werkt de schuldsanering op grond van art. 299 lid 1 aanhef en sub a Fw ten aanzien van de vordering van de gemeente en heeft de beëindiging van de schuldsanering door het in kracht van gewijsde gaan van de beslissing van 24 januari 2006 tot gevolg gehad dat deze niet langer afdwingbaar is.
4.3. Volgens X moet voor het ontstaan van een vordering tot terugbetaling van ten onrechte verleende bijstand worden uitgegaan van de datum van betaalbaarstelling. In de visie van de gemeente is de vordering ontstaan als gevolg van het besluit tot terugvordering dat is genomen op 18 oktober 2004, derhalve na de beslissing tot toepassing van de schuldsanerings-regeling. De voorzieningenrechter heeft de gemeente in haar visie gevolgd.
4.4. Ook het hof is van oordeel dat de onderhavige vordering is ontstaan door en met het besluit van 18 oktober 2004. Om ten onrechte verleende bijstand te kunnen terugvorderen, is een terugvorderingsbesluit van de gemeente nodig. De terugbetalingsverplichting van degene aan wie ten onrechte bijstand is verleend en de vordering van de gemeente tot terugbetaling ontstaan door en met het terugvorderingsbesluit. Nu deze consequentie voortvloeit uit de hier toepasselijke bestuursrechtelijke regeling, vindt de regeling van art. 6:203 e.v. BW in zoverre geen toepassing.
4.5. Het terugvorderingsbesluit dateert in het onderhavige geval van na de uitspraak waarbij de schuldsanering is uitgesproken, zodat geen sprake is van een bestaande vordering als bedoeld in art. 299 lid 1 aanhef en sub a Fw en de vordering van de gemeente op X niet onder de werking valt van de schuldsanering. Ten overvloede merkt het hof op dat de vordering ook niet valt onder een van de in art. 299 lid 1 aanhef en sub b tot en met e Fw geregelde gevallen.
4.6. Na het vorenstaande hoeven de grieven geen afzonderlijke behandeling meer. De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en de vordering van X, zoals deze in hoger beroep is vermeerderd, zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal X worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af de vordering van X, zoals deze in hoger beroep is vermeerderd;
verwijst X in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 303,-- aan verschotten en € 894,-- aan salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Goslings, M.M.M. Tillema en C.Ch. Mout en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2009.