CBb, 19-09-2012, nr. AWB 10/686
ECLI:NL:CBB:2012:BX9471
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
19-09-2012
- Zaaknummer
AWB 10/686
- LJN
BX9471
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2012:BX9471, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 19‑09‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Eerste en enige aanleg)
Tussenuitspraak bestuurlijke lus: ECLI:NL:CBB:2011:BP6988
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑09‑2012
Inhoudsindicatie
terugkomen van kennelijke fout
Partij(en)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 10/686 19 september 2012
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
gemachtigde: P.J. Houtsma, werkzaam bij Houtsma Bedrijfsadvies te Deventer,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.Wzn. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. Het procesverloop
Appellante heeft bij brief van 12 juli 2010, bij het College binnengekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 2 juni 2010.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 januari 2010, waarbij verweerder het verzoek om herziening van het besluit van 2 april 2008 over de bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 van appellante heeft afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 28 oktober 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellante noch haar gemachtigde is verschenen en verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De beoordeling van het geschil
2.1
In geschil is of verweerder terecht heeft beslist tot afwijzing van appellantes verzoek om herziening van het besluit tot vaststelling van haar bedrijfstoeslag voor het jaar 2007.
2.2
Verweerder stelt dat het verzoek niet voldoet aan de eisen die artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) hieraan stelt, aangezien geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die ten tijde van het besluit niet bekend waren en ook niet bekend konden zijn, en die – indien zij wel eerder bekend waren geweest – tot een ander besluit aanleiding hadden moeten geven. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat nieuwe jurisprudentie, zoals de uitspraken van het College van 2 oktober 2009 inzake het begrip “kennelijke fout”, geen nieuw feit of omstandigheid vormt en geen aanleiding geeft om een rechtens onaantastbaar besluit te doorbreken. Dit geldt ook indien de beslissing achteraf gezien wellicht niet juist was. De bezwaar- en beroepsprocedure is juist bedoeld om fouten die zijn gemaakt bij een primair besluit of een beslissing op bezwaar aan de orde te stellen.
Appellantes stelling dat haar aanvraag om bedrijfstoeslag voor 2007 een kennelijke fout bevatte, maakt dit niet anders volgens verweerder. Een eventuele kennelijke fout kan weliswaar buiten de dwingende uiterste termijnen als gesteld in Verordening (EG) nr. 796/2004 worden hersteld, maar de Europese wetgever heeft met de zinsnede “te allen tijde” in artikel 19 van die verordening niet bedoeld om de formele rechtskracht te doorbreken door een mogelijkheid te bieden om ook na de bezwaar- en beroepsprocedure een kennelijke fout te erkennen.
Dat appellante zich alsnog beroept op de aanwezigheid van een kennelijke fout in haar aanvraag is bovendien wel een nieuw argument, maar geen nieuw feit of omstandigheid als hiervoor bedoeld.
2.3
Appellante betoogt dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd om zijn besluit tot vaststelling van appellantes bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 te herzien. Haar aanvraag om bedrijfstoeslag bevatte een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 die te allen tijde kan worden hersteld. Gelet op de uitspraken van het College van 2 oktober 2009 (in het bijzonder LJN: BJ9445) over vergelijkbare zaken, heeft verweerder de genoemde Europese regels niet juist toegepast, waardoor het betreffende besluit niet in rechte is komen vast te staan. De door verweerder aangehaalde jurisprudentie heeft geen betrekking op een geval als hier aan de orde.
2.4
Het College stelt vast dat verweerder bij besluit van 2 april 2008 de aan appellante voor het jaar 2007 toekomende bedrijfstoeslag heeft vastgesteld en dat het door appellante op 24 maart 2009 daartegen gemaakte bezwaar bij besluit van 15 juni 2009 wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard. Dit betekent dat het besluit van 2 april 2008 rechtens onaantastbaar is geworden. Appellantes betoog dat dit besluit niet in rechte is komen vast te staan, omdat verweerder artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 onjuist heeft toegepast vindt geen grondslag in het recht. Daarbij zij benadrukt dat een beslissing die ? al dan niet na een bezwaar- of beroepsprocedure definitief is geworden – haar rechtskracht behoudt, ook indien die beslissing achteraf gezien wellicht niet juist is.
2.5
Het College vat de primaire beslissing van 18 januari 2010 op als de weigering van verweerder om terug te komen van voornoemd rechtens onaantastbaar besluit naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van appellante. Aan de mogelijkheid om een besluit in rechte aan te tasten zijn door de wetgever beperkingen en voorwaarden gesteld. De belanghebbende die meent dat een bestuursorgaan ten onrechte een bepaald besluit heeft genomen, is voor het in rechte opkomen tegen dat besluit aangewezen op het aanwenden van een rechtsmiddel binnen een bepaalde termijn en met inachtneming van de overige processuele vereisten.
2.6
Zoals het College heeft overwogen (zie onder andere de uitspraken van 8 november 2006 (AWB 04/571, LJN: AZ2301), en 26 maart 2009 (AWB 08/29, LJN: BI0948) staat naar Nederlands bestuursrecht geen rechtsregel eraan in de weg dat een bestuursorgaan terugkomt van een door hem genomen besluit, dat naar nationaal recht definitief is geworden, zelfs niet indien geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Indien het bestuursorgaan echter weigert van een definitief geworden besluit terug te komen, dient de bestuursrechter het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden van het oorspronkelijke besluit terug te komen. Daarbij ligt het op de weg van de indiener van het verzoek om zodanige feiten of omstandigheden naar voren te brengen.
2.7
De inhoud van inmiddels tot stand gekomen jurisprudentie over de kennelijke fout kan niet gelden als nieuw feit of veranderde omstandigheid in hiervoor bedoelde zin, omdat dit afbreuk zou doen aan het wettelijke systeem waarin – uit oogpunt van rechtszekerheid en doelmatig bestuur – het instellen van rechtsmiddelen tegen besluiten van het bestuur binnen vaste termijnen dient te geschieden.
2.8
Voor zover appellante verder bedoelt te betogen dat haar aanvraag op grond van het genoemde artikel 19 te allen tijde mag worden hersteld, verwijst het College naar zijn uitspraak van 2 maart 2011 (AWB 10/175, LJN: BP6988). Het College heeft hierin geoordeeld geen aanknopingspunt te zien voor de juistheid van de stelling dat uit artikel 19, en dan met name uit de omstandigheid dat in die bepaling de woorden “te allen tijde” worden gebruikt, volgt dat in het geval van een “kennelijke fout” opnieuw zou moeten worden beslist over die aanvraag, zelfs indien er reeds een onherroepelijk besluit over is genomen.
2.9
Op grond van het voorgaande komt het College tot de conclusie dat op verweerder niet de verplichting rustte om zijn besluit te herzien en dat verweerders besluit om het daartoe strekkend verzoek van appellante af te wijzen in rechte stand kan houden. Dit betekent dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College tot slot geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012.
w.g. W.E. Doolaard w.g. C.M. Leliveld